ECLI:NL:RBLIM:2019:5920

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
03/700372-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met bewezenverklaring van mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze ernstige beschuldigingen, omdat niet bewezen kon worden dat hij het slachtoffer van het balkon heeft gegooid of geduwd. De rechtbank mist de overtuiging dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft beoogd of hem zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij het slachtoffer meermalen in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke taakstraf van 24 uur. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting en schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis, wat zijn gedrag heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard, maar heeft de strafmaat gematigd gezien zijn omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700372-17
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P. Boonen, advocaat, kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juni 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd die [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2:[slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft hij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] , het proces-verbaal van bevindingen van de politie en de getuigenverklaring van [getuige] . Niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] had kunnen overlijden als gevolg van de val van het balkon.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] van het balkon heeft gegooid en evenmin dat hij hem van het balkon heeft geduwd. [slachtoffer] heeft wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zijn verklaring vindt bovendien geen ondersteuning in het dossier. De verklaring van [slachtoffer] is daardoor niet bruikbaar voor het bewijs. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend dat hij voorafgaand aan zijn aanhouding heeft toegegeven dat hij [slachtoffer] over het balkon heeft gegooid. Het proces-verbaal van bevindingen is in zoverre onjuist.
Subsidiair, voorzover de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte [slachtoffer] van het balkon heeft geduwd, heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1:
Op 9 oktober 2017, omstreeks 00:15 uur, kregen verbalisanten de melding te gaan naar de [adres] . Ter plaatse troffen zij twee personen aan voor de flat; aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] . Een derde persoon, de verdachte, stond op het balkon van een woning op de tweede verdieping van de flat. [slachtoffer] verklaarde te zijn geslagen door de verdachte en door de verdachte van het balkon te zijn gegooid. Verbalisanten relateren in het proces-verbaal van bevindingen dat de verdachte zei dat hij [slachtoffer] had geslagen en hem van het balkon naar beneden had gegooid.
De getuige [getuige] heeft het voorval niet zien gebeuren. Ook buurtbewoners hebben niets gezien. Dit betekent dat alleen [slachtoffer] en de verdachte kunnen verklaren over wat er precies is voorgevallen. Beiden hebben een andere lezing van het incident.
De verdachte heeft bij zijn verhoor ontkend dat hij [slachtoffer] van het balkon heeft geduwd of gegooid. [slachtoffer] zou zelf van het balkon zijn gesprongen.
[slachtoffer] heeft bij de politie twee keer een verklaring afgelegd over wat er is gebeurd. Ter zitting is [slachtoffer] als getuige gehoord.
[slachtoffer] heeft tijdens zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij door de verdachte de woning werd ingetrokken en vervolgens in de richting van het balkon werd gedwongen. Op het balkon werd hij door de verdachte vastgepakt en over de railing gegooid. [slachtoffer] hield zich nog net een beetje vast aan de railing om op die manier zijn val te breken.
Bij het tweede verhoor heeft [slachtoffer] verklaard dat er tussen hem en de verdachte een worsteling ontstond, waarbij de verdachte hem de woning in duwde. [slachtoffer] liep in de woning van de verdachte naar achteren en liep tegen de balkondeur aan. [slachtoffer] opende de balkondeur. Terwijl hij in de deuropening stond, werd hij door de verdachte het balkon op geduwd. Hij werd hierbij direct over de railing van het balkon geduwd. Zijn poging om de railing van het balkon vast te houden, mislukte, omdat hij door de snelheid te weinig grip had.
Ter zitting heeft hij verklaard dat hij zelf de woning van de verdachte inliep. In de woning werd er geduwd en getrokken. [slachtoffer] werd vervolgens door de verdachte in een hoek gedreven. De balkondeur stond open. Op de drempel van de woonkamer naar het balkon kreeg [slachtoffer] een duw van de verdachte, waardoor [slachtoffer] zijn evenwicht verloor en achterover van het balkon is gevallen. Hij wist niet meer zeker of hij de railing nog had vastgegrepen. Het balkon was ongeveer een meter diep.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat [slachtoffer] steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo verklaart hij wisselend over de wijze waarop hij in de woning is gekomen, hoe hij op het balkon is geraakt (deur open of dicht) en over de wijze waarop hij over de railing is gekomen (vallen of gooien). Hierdoor kan niet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. Daar komt nog bij dat, bij gebrek aan getuigen die het incident hebben gezien, het ene scenario, waarbij [slachtoffer] door de verdachte van het balkon is geduwd of gegooid, niet aannemelijker is dan het andere scenario, waarbij [slachtoffer] zelf van het balkon is gesprongen op zijn vlucht voor verdachte, die, zoals hij ook heeft verklaard, veel sterker was dan hij.
Wel is er door de politie een proces-verbaal opgemaakt, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding gezegd zou hebben dat hij [slachtoffer] van het balkon heeft gegooid. De verdachte heeft ontkend dit te hebben gezegd. Gelet op de gemoedstoestand van de verdachte ten tijde van het incident - de politie beschrijft dat hij kwaad was - en de persoonlijkheid van de verdachte, zoals hierna onder 5 wordt omschreven, is het lastig om het waarheidsgehalte van deze uitlating - voor zover deze al is gedaan - te toetsen. Laat staan dat hieruit een bekennende verklaring kan worden afgeleid.
Alles overwegende heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Hij zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair.
Feit 2:
De rechtbank acht feit 2 bewezen op grond van:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 9 oktober 2017; [2]
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] d.d. 9 oktober 2017. [3]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

2.

op 9 oktober 2017, in de gemeente Beek, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen in diens gezicht te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit 2:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog [naam] heeft over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. Haar bevindingen hebben betrekking op de onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. De verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken. Aangezien de mishandeling (feit 2) wel bewezen wordt verklaard en deze mishandeling voorafgaand aan het incident in de woning/op het balkon plaatsvond, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen omtrent die geestesvermogens blijkt geen andere conclusie kan volgen dan dat die ook golden ten tijde van feit 2.
In het rapport staat vermeld dat de verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde werden hierdoor beïnvloed. De verdachte heeft zeer beperkte copingvaardigheden, hij is impulsiever en heeft minder controle over zijn gedrag. Bij overvraging zal hij naar verwachting sneller reageren met agressie. De verdachte is onvoldoende in staat om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. De psycholoog heeft geadviseerd de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich in het rapport van de deskundige vinden en neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over. De rechtbank zal hier ook rekening mee houden.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid (volledig) uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de duur die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie redelijk is in het licht van hetgeen hij bewezen acht. Hij heeft verzocht in ieder geval geen klinische, maar een ambulante behandeling op te leggen en bij de strafoplegging rekening te houden met de rol van Hamers en de beperkingen van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Hij heeft het slachtoffer, [slachtoffer] , meermalen in zijn gezicht geslagen. De verdachte en [slachtoffer] woonden in dezelfde flat. [slachtoffer] was de bovenbuurman van de verdachte.
Uit het dossier blijkt dat er al langere tijd frictie was tussen beiden. Vanwege het veroorzaken van overlast door [slachtoffer] en een politie-inval in de woning van [slachtoffer] , moest deze uiteindelijk op last van de woningbouw de woning verlaten. [slachtoffer] is vervolgens ’s nachts gaan verhuizen. Die verhuizing en de daarmee gepaard gaande geluidsoverlast waren de aanleiding voor de confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] . Hoewel de rechtbank begrijpt dat een en ander tot ergernis heeft geleid, kan het gedrag van de verdachte niet worden goedgekeurd. De rechtbank zal bij de strafoplegging echter rekening houden met het feit dat de verdachte, gelet op zijn stoornis als omschreven onder 5, minder controle heeft over zijn gedrag en als gevolg van overvraging met agressie heeft gereageerd.
De rechtbank acht het van belang dat de verdachte hulp krijgt. Uit het reclasseringsrapport van 4 juni 2019 blijkt dat de verdachte een kwetsbare man is. Hij kan moeilijk accepteren dat hij bepaalde dingen niet kan. Hij wil er graag “bij horen”, waardoor hij een makkelijke prooi is voor mensen die misbruik van hem willen maken. Ook zijn drugsgebruik en psychische klachten (psychoses en depressies) maken hem kwetsbaar. Goede periodes wisselen zich af met minder goede periodes. In dat laatste geval trekt de verdachte zich terug en houdt zich dan niet aan de afspraken.
De reclassering adviseert, in tegenstelling tot de psycholoog in eerdergenoemd rapport, geen klinische maar een ambulante behandeling op te leggen. Ter zitting heeft de heer [naam] , reclasseringswerker, dit advies toegelicht. In het verleden is gebleken dat de verdachte in verzet gaat op het moment dat hij wordt opgenomen. Er is dan geen draagvlak bij de verdachte. De verdachte heeft dan weinig baat bij de hulpverlening. Dit is anders bij een ambulante behandeling. Hiervoor is namelijk wel draagvlak bij de verdachte. Om die reden heeft een ambulante behandeling de voorkeur.
Verder adviseert de reclassering een meldplicht en verplichte woonbegeleiding op te leggen.
De officier van justitie heeft in zijn strafeis het advies van de reclassering overgenomen. Ook de rechtbank ziet het belang van het door de reclassering voorgestelde hulpverleningskader. De door de officier van justitie gevorderde straf zal de rechtbank echter niet overnemen, nu deze onder andere - en kennelijk in belangrijke mate - is gebaseerd op een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair. De rechtbank acht alleen feit 2 bewezen. Nu de verdachte reeds twee dagen in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee dagen opleggen. Daarnaast zal zij een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 24 uur (subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis) opleggen, met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij ter zitting gesteld met een vordering tot schadevergoeding wegens immateriële schade. Hij heeft de rechtbank na overleg met zijn advocaat verzocht een billijk bedrag vast te stellen. Hij heeft geen materiële schade gevorderd. Voor zover er al materiële schade was, is deze niet door hem geleden maar door getuige [naam] .
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een bedrag van € 1.000,- toe te kennen aan de benadeelde. Ook vordert hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In zijn vordering is hij eveneens uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan dient rekening te worden gehouden met de eigen schuld van de benadeelde. Ook heeft hij betoogd dat de vordering weinig is onderbouwd. Hij heeft ten slotte verzocht, indien de rechtbank overgaat tot toekenning van schadevergoeding en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, geen of een beperkte vervangende hechtenis te bepalen. Er zijn namelijk beperkte financiële middelen en het zou uitermate onwenselijk zijn als de door de reclassering geadviseerde ambulante behandeling wordt doorkruist door hechtenis vanwege een schadevergoeding(smaatregel) die de verdachte niet kan voldoen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling. De rechtbank acht een bedrag van € 50,- aan immateriële schade alleszins redelijk. Ook zal zij de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 24 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 12 dagen;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel;
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, meewerkt aan een ambulante behandeling bij Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Horst of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde moet zich aan de regels en de aanwijzingen houden die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan woonbegeleiding, te beoordelen door de reclassering;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te Hoensbroek, te betalen € 50,-;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , van € 50,-, bij niet betaling en verhaal te vervangen door
1. dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden, voorzitter, mr. F.H. Machiels en mr. M. Driever, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2019, zijnde mr. A.M. Koster-van der Linden en mr. F.H. Machiels buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 oktober 2017, in de gemeente Beek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] vanaf een hoogte van ca. 7 à 8 meter, in elk geval van aanzienlijke hoogte, van het balkon van de woning [adres] heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 09 oktober 2017, in de gemeente Beek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] vanaf een hoogte van ca. 7 à 8 meter, in elk geval van aanzienlijke hoogte, van het balkon van de woning [adres] heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 09 oktober 2017, in de gemeente Beek, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, in diens gezicht te slaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten d.d. 10 oktober 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 43.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 oktober 2017, pagina 6.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] d.d. 9 oktober 2017, pagina 22.