3.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 03/047716-19
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting van 11 juni 2019 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een handgranaat, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de verdachte een handgranaat voorhanden heeft op 25 februari 2019;
- het proces-verbaal onderzoek voorwerp;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: explosievenonderzoek.
Feit 2
Op 25 februari 2019 loopt de verdachte het politiebureau te Heerlen in. Hij loopt door naar de balie en zet daar een ondoorzichtig potje met de opdruk ‘chloor’ neer. Hij zegt dan tegen de verbalisant achter de balie, verbalisant [verbalisant 1] , dat er in het potje een granaat zat en dat hij hulp nodig heeft. Hij was enige tijd geleden ontslagen bij Mondriaan en wilde dat de politie hem zou opnemen. De verdachte is volgens de verbalisant bij dit alles opvallend rustig en zegt nog: “Als ik geen hulp krijg blaas ik mezelf op, maar ik denk dat het beter is om hier hulp te vragen.” Verbalisant [verbalisant 1] roept daarop verbalisant [verbalisant 2] erbij. [verbalisant 2] heeft de verdachte vervolgens aangesproken en gevraagd waar zij hem mee konden helpen. De verdachte wijst dan op de pot op de balie en zegt: “Daar zit een granaat in. Ik wilde mij zelf hiermee opblazen als ik geen hulp krijg. Ik ben daarom hier naartoe gekomen om hulp te vragen. Dat is altijd beter dan mezelf opblazen.” [verbalisant 2] heeft vervolgens het potje aangenomen van de verdachte en de verdachte zegt dan nog eens dat er een handgranaat in zit.. [verbalisant 2] ruikt dan ook dat het potje naar chloor ruikt. Desgevraagd geeft de verdachte dan nog aan dat er niets zal ontploffen als [verbalisant 2] het potje open zou maken. [verbalisant 2] opent vervolgens het potje en ziet dat er in het potje een groene handgranaat zit, met de pin er nog in. Vervolgens hebben de verbalisanten het politiebureau laten ontruimen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een ernstige alcoholverslaving heeft en dat hij bij de verslavingskliniek van Mondriaan was weggestuurd. Omdat hij in die tijd heel veel dronk, van zijn verslaving af wilde komen, maar geen mogelijkheid meer had en zag om dat te doen via (vrijwillige) opname in een verslavingskliniek, had hij het plan opgevat om met iets waarvan het bezit strafbaar was naar de politie te gaan. Hij had bedacht dat hij dan aangehouden zou worden en voor langere tijd zou worden opgesloten, waardoor hem de mogelijkheid zou worden ontnomen om nog langer alcohol te drinken. Om dat plan te laten slagen heeft hij, in overleg met een ander, besloten met een handgranaat, in een ondoorzichtig potje, naar het politiebureau in Heerlen te gaan. Hij heeft toen het potje daar op de balie gezet en heeft toen twee stappen achteruit gezet, omdat hij niet dreigend wilde overkomen en niemand bang wilde maken. Daarna is hij pas met de verbalisant achter de balie gaan praten. Hij heeft gezegd dat hij zichzelf wat wilde aandoen en daarom hulp zocht.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet doelbewust met een handgranaat naar het politiebureau is gegaan om de aanwezigen daar te bedreigen. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij met de handgranaat naar het politiebureau is gegaan om die daar in te leveren en er op die manier voor te zorgen dat de politie hem zou aanhouden voor wapenbezit en hem in zou sluiten, waarna hij geen alcohol meer zou kunnen drinken. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring van de verdachte en ziet daarmee geen bewijs aanwezig voor de stelling dat de verdachte er van meet af aan op uit was om de aanwezigen op het politiebureau te bedreigen.
Toch zou nog een veroordeling voor bedreiging kunnen volgen als de verdachte door zijn gedraging en uitlatingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanwezigen op het politiebureau zich met een misdrijf bedreigd zouden kunnen voelen.
Bij de beoordeling van dit punt oordeelt de rechtbank het van belang dat de verdachte een ondoorzichtig potje op de balie zet en vervolgens afstand neemt van het potje door twee stappen naar achteren te zetten. Op dat moment weet de verbalisant achter de balie en de andere aanwezigen op het politiebureau dus nog niet wat er in dat potje zit. Op enige afstand van de balie vertelt de verdachte vervolgens dat er in het potje een handgranaat zit en dat hij zichzelf wil gaan opblazen als hij niet geholpen zal worden. Hij zegt daarbij echter niet waar of wanneer hij dat zal doen.
Door de afstand die de verdachte neemt van het potje, geeft de verdachte min of meer de feitelijke beschikkingsmacht over het potje en de inhoud ervan prijs en kan hij er geen handelingen meer mee verrichten. De handgranaat is niet zichtbaar en verdachte doet, op rustige wijze, een vrij vage uitlating over het zichzelf iets willen aan doen.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de aanwezigen bedreigd werden met het plegen van een misdrijf en/of en dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat de aanwezigen zich bedreigd zouden voelen met een misdrijf aanvaardde.
De rechtbank begrijpt heel wel dat de aanwezigen in het politiebureau zeer geschrokken zullen zijn. Maar dat is onvoldoende om te spreken van een bedreiging met een misdrijf.
Het bovenstaande leidt ertoe dat feit 2 niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Parketnummer 03/174924-18
Op 24 augustus 2017 omstreeks 22.45 uur troffen verbalisanten, door middel van het uitlezen van de GPS-tracker, een gestolen personenauto aan in een garagebox behorend bij een woning aan de [adres 1] te Brunssum. Het betrof een BMW, type 320D, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] . De portieren, voorstoelen, achterbank, motorkap, middenconsoles, diverse lijsten en rubbers van de deuren waren gedemonteerd. De onderdelen lagen in de achtertuin van de woning, links naast de garage, onder een blauw zeil. Op enig moment loopt uit de woning aan de [adres 1] een persoon. Dit bleek de verdachte te zijn. Hij is daarop aangehouden voor heling. De verdachte verklaarde vervolgens spontaan en ongevraagd dat hij de hele zaak van die BMW op zich neemt. De verbalisanten hadden tot die tijd aan de verdachte nog niets gezegd over de BMW.
Van de diefstal van de BMW heeft de eigenaar [aangever] aangifte gedaan. De BMW zou op 24 augustus 2017 tussen 01.00 en 08.00 uur zijn gestolen van zijn oprit aan de [adres 2] te Wassenberg (Duitsland).
[betrokkene] , de hoofdbewoner van de woning aan de [adres 1] te Brunssumen tevens de (ex-)vriendin van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte ongeveer drie keer per week bij haar thuis is. Zij hoorde 24 augustus 2017 van de verdachte dat hij de garagebox zou hebben verhuurd. Alleen zij en haar schoonvader hebben een sleutel van de garagebox. De garagedeur is echter nooit afgesloten.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [betrokkene] zijn (ex-)vriendin is en dat hij af en toe in haar woning verblijft.Hij heeft de garagebox behorende bij haar woning verhuurd voor € 500,- per maand. Hij wil niet zeggen aan wie en kan ook geen huurcontract overleggen. Hij heeft de BMW op 24 augustus 2017 omstreeks 10.00 uur in de garagebox zien staan. Hij kon aan de auto niet zien dat deze gestolen was. De auto moet er volgens hem ’s nachts zijn neergezet door iemand anders. De tijd dat hij auto’s jatte is geweest. Over de onderdelen van de BMW die buiten in de tuin lagen heeft hij een zeil gelegd. Dat was omdat hij bang was dat de onderdelen nat/vuil werden. Hij wilde de huurder van de garage gewoon even helpen. Ook aan de onderdelen kon hij niet zien of die gestolen waren. Gelet op zijn omvang kan hij niet zelf gesleuteld hebben aan de auto.
De betrokkenheid van de verdachte
Voor een bewezenverklaring van schuldheling is vereist dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de auto redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, dus dat deze gestolen was.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte en [betrokkene] hebben verklaard dat de verdachte met enige regelmaat in de woning aan de [adres 1] te Brunssum verbleef en dat hij de garagebox verhuurde of wilde verhuren. Daaruit volgt voor de rechtbank dat de verdachte kennelijk de beschikking had en mocht hebben over de garagebox van [betrokkene] ; hem kwam zeggenschap toe over het gebruik van de garagebox.
In deze garagebox wordt een grotendeels gedemonteerde BMW aangetroffen. Een BMW die eerder die dag gestolen is in Duitsland.
Verdachte heeft desgevraagd niet willen verklaren aan wie hij de garagebox verhuurde en dat verbaast de rechtbank. Als de verdachte niets te verbergen heeft, kan dat toch gewoon? Dat zou anders zijn als de verdachte bij enig nadenken had kunnen vermoeden dat de BMW gestolen was. En de rechtbank gaat ervan uit dat dat hier het geval is.
De BMW met Duits kenteken verkeerde, zo volgt uit het procesdossier, niet in een dusdanige staat dat deze koste wat kost in een daartoe eigenlijk niet geschikte Nederlandse garagebox gedemonteerd moest worden. Dat er gedemonteerd werd moet voor de verdachte ook duidelijk zijn geweest, nu er onderdelen van de BMW in de tuin lagen en hij over deze onderdelen een zeil heeft gelegd.
De conclusie is dan, onder deze omstandigheden, gerechtvaardigd dat de verdachte de auto onder zodanige omstandigheden voorhanden heeft gehad dat hij daarbij op zijn minst genomen moest vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was, mede gelet op zijn eigen verklaring dat hij vroeger auto’s stal. De rechtbank acht de schuldheling van de BMW dan ook wettig en overtuigend bewezen.