ECLI:NL:RBLIM:2019:5777

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
03/659005-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag op een vier maanden oude baby en voor mishandeling van de ex-partner

Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn vier maanden oude zoon en mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 januari 2017, terwijl zijn kind weerloos op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en de pols van de baby heeft getrapt. Dit leidde tot ernstige verwondingen, waaronder complexe schedelfracturen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het kind heeft aanvaard, wat resulteerde in de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van de moeder van het kind, die verklaarde dat de verdachte haar had geslagen en aan haar haren had getrokken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder en het kind, voor de geleden schade door de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659005- 17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1977,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat kantoorhoudende te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juni 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De behandeling heeft plaatsgehad met behulp van een tolk Farsi. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Voorts zijn ter terechtzitting de vorderingen behandeld van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hiertoe heeft hun raadsvrouw, mr. S. Philippi, advocaat kantoorhoudende te Venlo, het woord gevoerd. De benadeelde partijen zijn niet in persoon op zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Op vordering van de officier van justitie heeft de rechtbank ter terechtzitting van 8 augustus 2017 de tenlastelegging gewijzigd. Deze gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om zijn kind, [slachtoffer 1] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2:[slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Een korte inleiding
Op 3 januari 2017, omstreeks 01:44 uur, kreeg de politie een melding van huiselijk geweld. Er was politie-interventie gewenst op de [adres 1] te Bergen. Enkele verbalisanten gingen ter plaatse en zagen daar een vrouw, [slachtoffer 2] , die op hen een radeloze en angstige indruk maakte. [slachtoffer 2] had een bebloede lip en zei dat zij was geslagen door haar vriend. Bovendien zou deze vriend haar baby op de grond hebben gegooid en hebben geschopt. Medisch onderzoek heeft uitgewezen dat de baby, [slachtoffer 1] , fors letsel had opgelopen.
De verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of op de grond heeft laten vallen en hem heeft getrapt (feit 1) en dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte het slachtoffertje [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en in ieder geval heeft geschopt. Dit levert in zijn ogen een poging tot doodslag op. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar:
  • de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] ;
  • de uitkomsten van het radiologisch onderzoek van Maastricht UMC+;
  • de letselbeschrijving door [naam 1] .
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat hij zijn overtuiging baseert op onder meer de bevindingen van de wijkagent over eerdere incidenten, de gsm-berichten waarin de verdachte zich in negatieve bewoordingen heeft uitgelaten over zijn kind en de verklaringen van diverse buren.
Volgens de officier van justitie is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , omdat zij met de baby - het slachtoffer [slachtoffer 1] - naar buiten is gevlucht en hulp heeft gezocht. Dit past niet bij het scenario dat zíj degene zou zijn geweest die haar kind geweld heeft aangedaan. Bovendien past het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel bij de verklaring van [slachtoffer 2] en níet bij de verklaring van de verdachte. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat [slachtoffer 2] degene is geweest die het kind heeft mishandeld omdat zij jaloers zou zijn, acht de officier van justitie dan ook niet aannemelijk.
Gelet op het letsel en het feit dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, zeker bij een baby, is de officier van justitie van mening dat de verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] ten gevolge hiervan zou overlijden.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 2] , de verklaringen van diverse buren, de bevindingen van de politie, de medische verklaring en de foto’s van het letsel.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de hem onder feit 1 verweten gedragingen heeft verricht, omdat:
  • de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] onvoldoende steun vinden in de rest van het dossier, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering;
  • het alternatieve scenario dat door de verdachte is geschetst, te weten dat niet híj, maar [slachtoffer 2] , het letsel bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht, niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier, maar hier precies in past. Hierdoor is er ruimte voor redelijke twijfel over het daderschap van de verdachte.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde gedragingen, als deze al zouden worden bewezen, geen poging tot doodslag, zware mishandeling of poging tot zware mishandeling opleveren.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat kan worden gediscussieerd over het feit of er voldoende bewijs is dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen, omdat het bij haar aangetroffen bloed ook past bij de toedracht die door de verdachte is geschetst. Ten aanzien van het bewijs voor de mishandeling van [slachtoffer 2] door het trekken aan haar haren, heeft de verdediging zich, gelet op de aangetroffen plukken haar, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.4.1
De bewijsmiddelen [2]
Op 3 januari 2017 heeft aangeefster [slachtoffer 2] , mede namens [slachtoffer 1] , aangifte gedaan. Later heeft zij aanvullende verklaringen afgelegd. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik wil aangifte doen van mishandeling. Ik en mijn zoon [slachtoffer 1] werden eerder vandaag, op 3 januari 2017 te 01:40 uur, mishandeld door [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1977 te [geboorteplaats] . Mijn zoon [slachtoffer 1] is op [geboortedatum 2] geboren en is nu ruim vier maanden oud. De mishandeling vond plaats op het adres [adres 1] te Bergen (L). [3]
Voor de ruzie zat ik op een stoel en [verdachte] op de bank en ik bleef zeggen dat hij weg moest gaan. Op een gegeven moment stond hij op en liep hij naar me toe. Hij pakte mij bij mijn haren en draaide deze rond op mijn hoofd en vervolgens sloeg hij mij. Hij heeft mij ook bij de keel gegrepen, bij mijn neus gegrepen en daaraan gedraaid en aan mijn lippen getrokken. Hij heeft mij ook getrapt.
Op een gegeven moment zei hij, toen ik op de grond lag: ‘Ik ga die hond laten zien.’ Met ‘die hond’ bedoelde hij mijn zoon, in de kamer ernaast. Die sliep in mijn bed. Ik ben heel snel opgestaan en toen zag ik dat mijn zoon op de grond lag bij de deur. Ik zag dat hij (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) tegen hem (de verdachte begrijpt: [slachtoffer 1] ) trapte. Ik probeerde hem bij de benen naar mij toe te trekken. Hij heeft mij vervolgens in mijn zij getrapt en ook tegen mijn been.
Het hoofd van [slachtoffer 1] lag richting de deuropening en zijn voetjes richting het bed. Ik zag [slachtoffer 1] trillen.
[verdachte] had geen schoenen aan toen hij [slachtoffer 1] en mij trapte. Ik zag dat hij hem raakte. [4] Hij schopte hem een paar keer. [5]
Ik heb meteen mijn baby opgepakt en ben de flat uit gelopen naar mijn buren toe. [6]
Getuige [naam 2] - een van deze buren - heeft op 3 januari 2017 onder meer het volgende verklaard.
Ik ben woonachtig aan de [adres 2] te Bergen (L). Vannacht, ik geloof dat het rond 02:00 uur was, werd er aangebeld bij onze woning. Ik hoorde dat er iemand voor de deur stond te schreeuwen en dat deze persoon in paniek was.
Mijn vrouw en ik zijn beiden naar beneden gegaan en mijn vrouw heeft de deur geopend. Ik zag toen dat onze buurvrouw, van pandnummer [adres 1] , helemaal in paniek voor de deur stond. De buurvrouw had haar kindje, dit is nog een baby, helemaal in een deken gewikkeld. De buurvrouw zelf stond in haar pyjama, op haar blote voeten, voor de deur. Ik zag dat de mond en de lippen van de buurvrouw helemaal onder het bloed zaten. Ze bleef schreeuwen dat haar kindje dood zou gaan en dat het naar het ziekenhuis moest, omdat het kindje op de grond zou zijn gegooid door hem. [7]
Op 3 januari 2017, omstreeks 01:54 uur, kwamen de verbalisanten [naam 3] en [naam 4] , na een melding van huiselijk geweld, op het adres [adres 2] te Bergen. Verbalisant [naam 4] trof in de woonkamer van deze woning [slachtoffer 2] . Hij zag dat zij een baby in haar armen vast had. [slachtoffer 2] maakte op de verbalisanten een radeloze en angstige indruk en liep onrustig en gejaagd door de woonkamer. De verbalisanten zagen dat [slachtoffer 2] een bebloede lip had. In gebrekkig Nederlands vertelde zij onder meer dat zij net daarvoor in haar appartement, [adres 1] , geslagen was door haar vriend en dat haar vriend de baby had geschopt. [8]
Op 4 januari 2017 werd door de verbalisanten [naam 10] en [naam 11] forensisch onderzoek naar sporen verricht. Bij het sporenonderzoek in de woning van [slachtoffer 2] op de [adres 1] te Bergen (L) werden enkele haarplukken aangetroffen. Deze werden aangetroffen aan het voeteinde van het tweepersoonsbed (foto’s 19-22) en op de vloer in de hal van de woning (foto’s 23 en 24). Op basis van de morfologische kenmerken (lengte en kleur) zijn deze haarplukken mogelijk afkomstig van de bewoonster [slachtoffer 2] . Deze haarplukken zouden door hun omvang kunnen duiden op een geweldsincident. [9]
Zowel bij [slachtoffer 1] als bij [slachtoffer 2] is letsel geconstateerd.
Letsel van [slachtoffer 2]
Op 3 januari 2017 is [slachtoffer 2] onderzocht door de arts [naam 5] . In de geneeskundige verklaring heeft de arts aangegeven dat bij haar onder meer sprake was van een contusie van de kaak links. [10] Daarnaast heeft [naam 1] , forensisch arts, bij [slachtoffer 2] het volgende letsel geconstateerd:
  • een gezwollen onderlip met links van het midden een duidelijke ontvelling en bloeduitstorting en rechts van het midden een kleine bloeduitstorting;
  • in de hals, links ter hoogte van de mediaanlijn en het strottenhoofd, een verticaal verlopende oppervlakkige schaaf-/krasverwonding van circa anderhalve centimeter lengte;
  • aan de binnenzijde van de linkerwang een min of meer ronde en roodgekleurde oppervlakkige beschadiging van het wangslijmvlies, zo groot als een twee euromunt;
  • een oppervlakkig rood huidkrasje van circa één centimeter lengte rechts in de hals, ter hoogte van de overgang naar de kaaklijn;
  • een ronde blauwe plek, doorsnede één centimeter, op haar rechter bovenarm, aan de binnenzijde;
  • op het behaarde achterhoofd een rode huidverkleuring met een doorsnede van twee tot drie centimeter met daarin duidelijk zichtbare rode punten/haarpapillen.
De forensisch arts heeft geconcludeerd dat het letsel kan passen bij de verklaring van [slachtoffer 2] . [11]
Letsel van [slachtoffer 1]
Op 3 januari 2017 werden van de baby [slachtoffer 1] een CT-scan van het hoofd, röntgenfoto’s in een skeletserie en röntgenfoto’s van de linkerpols gemaakt. Een (her)beoordeling hiervan leidde de professoren dr. [naam 6] en dr. [naam 7] tot de volgende conclusies:
Vanaf de kruin tot beiderzijds achter de oren is er zwelling van de onderhuidse wekedelen onder de peesplaat (subgaleaal). Dit zijn bloeduitstortingen of ophopingen van bloederig hersenvocht. Links verloopt de zwelling van de wekedelen over het wandbeen (pariëtaal), tevens deels over het slaapbeen (temporaal). Rechts verloopt de zwelling van de wekedelen over het wandbeen (pariëtaal).
Er zijn complexe (meerdere vertakkingen) breuken van het schedelbot aan beide zijden, gelegen onder eerder genoemde wekedelenzwellingen.
Aan de linkerzijde van de schedel is er een breuk verlopend vanaf de kroonnaad (sutura coronaria), vervolgens door het wandbeen (os pariëtale) tot in de lambdanaad (sutura lambdoidea). Deze fractuur spleet is verbreed. Er is een kleine epidurale (of subdurale) bloeding tussen het bot en het botvlies, dan wel hersenvlies onder de fractuur.
Aan de rechterzijde van de schedel is er een breuk, verlopend vanaf de pijlnaad (sutura sagittalis) door het wandbeen (os pariëtale) met meerdere vertakkingen tot in de lambdanaad (sutura lambdoidea). Deze fractuur spleet is verbreed. Er is een kleine epidurale (of subdurale) bloeding tussen het bot en het botvlies, dan wel hersenvlies onder de fractuur.
Er is verlies van hoogte van de zevende en de negende borstwervels en mogelijk ook van de achtste en de tiende borstwervels. Dit hoogteverlies duidt op compressiebreuken.
Er zijn breuken van de rechter ellepijp en spaakbeen nabij de pols (distale ulna en radius) met enige hoek naar de handpalmzijde (angulatie naar ventraal). [12]
Door drs. [naam 8] , forensisch arts KNMG, is een forensische duiding gegeven van de medisch relevante bevindingen met betrekking tot [slachtoffer 1] op en na 3 januari 2017. [13] Deze arts heeft onder meer het volgende gerapporteerd:
a. De subgaleale zwelling/bloeding
Gezien het gelijktijdig aantreffen van een schedelfractuur aan beide zijden en een epidurale bloeding ter plaatse van de fracturen kan het ontstaan van de subgaleale zwelling/bloeding bij [slachtoffer 1] op twee manieren worden verklaard, namelijk op basis van een contacttrauma, waarbij ook de schedelfracturen zijn ontstaan, of op basis van migratie van bloed uit de schedelholte naar de subgaleale ruimte. Het is niet uitgesloten dat beide mechanismen een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de subgaleale zwelling/bloeding die op 3 januari 2017 bij [slachtoffer 1] werd vastgesteld. [14] Voor het ontstaan van de subgaleale bloeding is een trauma na de geboorte de enige verklaring die resteert. [15] Het aantreffen van de subgaleale zwelling bij [slachtoffer 1] kan niet gebruikt worden om een precieze indicatie te geven over het moment van het trauma. De ordegrootte is uren tot ongeveer 14 dagen voor de vaststelling van de zwelling. [16]
De schedelfracturen
Schedelfracturen aan beide zijden van het hoofd kunnen ontstaan door een enkelvoudig contacttrauma centraal boven op de kruin, een enkelvoudig enkelzijdig contacttrauma, twee verschillende contacttraumata en door samendrukken van de schedel tussen twee oppervlakken. Complexe ‘vertakkende’ dubbelzijdige schedelfracturen wijzen meestal op een ernstig trauma. [17] Voor het ontstaan van de schedelfracturen is een trauma na de geboorte de enige verklaring die resteert. Het aantreffen van dubbelzijdige complexe schedelfracturen wijst op een ernstig trauma als oorzaak. Bij kinderen onder de leeftijd van één jaar blijkt bij dubbelzijdige complexe schedelfracturen vrijwel altijd sprake van een letsel met een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel). [18] Indien de fracturen en de subgaleale zwelling op hetzelfde moment ontstaan zijn door dezelfde gebeurtenis, kan deze gebeurtenis, indien alleen rekening wordt gehouden met hetgeen vanuit de medische literatuur bekend is, hebben plaatsgevonden in de uren tot vermoedelijk veertien dagen voor de vaststelling van de aanwezigheid van beide bevindingen op 3 januari 2017.
Naar mijn mening is echter, gezien het ontbreken van klachten en afwijkingen in de dagen voorafgaand aan 3 januari 2017 sprake van een periode van enkele uren tot maximaal enkele dagen. [19]
De compressiefacturen van de wervels
Compressiefracturen van de wervels ontstaan door een hoogenergetisch trauma, met belasting in de lengterichting van de wervelkolom, vaak in combinatie met fors buigen van de wervelkolom. [20] Voor het ontstaan van de compressiefracturen resteert als verklaring een trauma na de geboorte. Bij het aantreffen van beschadiging van wervels in het gebied van de borstkas en de lendenen moet men altijd, ongeacht de leeftijd, een niet-accidentele toedracht overwegen, zeker als een plausibele andere verklaring, bijvoorbeeld een ernstig accidenteel trauma, aangeboren afwijkingen of ziekte, ontbreekt. [21] Het is niet mogelijk om compressiefracturen van de wervellichamen te dateren. [22]
De breuken van spaakbeen en ellepijp
Fracturen van de onderarm ter plaatse van de schacht en aan de uiteinden van de schacht ontstaan door
- een indirecte krachtsinwerking op de onderarm waarbij belasting in de lengterichting van het bot en belasting door buiging optreedt;
- een directe krachtsinwerking op de onderarm, waarbij belasting door flexie optreedt. Hierbij kan sprake zijn van een snelle dynamische belasting, zoals bij een klap of schop. [23] Met een niet-accidenteel trauma moet rekening worden gehouden als sprake is van een jong kind, additionele letsels worden aangetroffen en geen of een inconsistente verklaring wordt gegeven voor het ontstaan. Kinderen met onderarmfracturen door een niet-accidenteel trauma waren significant vaker jonger dan 18 maanden dan de kinderen met letsels die in een accidenteel trauma waren ontstaan. [24]
Ongeacht de mogelijk verschillende vormen van krachtsinwerking, moet sprake zijn geweest van een forse krachtsinwerking, mogelijk herhaalde krachtsinwerkingen, die de krachten die een kind dagelijks ondergaat tijdens normale handelingen door zorgzame verzorgers, vele malen te boven gaat. [25]
Alle fracturen kunnen worden verklaard door stomp botsende krachtsinwerkingen, waarbij de mogelijkheid bestaat dat een deel van de fracturen gelijktijdig tijdens één krachtsinwerking (bijvoorbeeld tijdens één schop) is ontstaan, maar waarbij niet uitgesloten kan worden dat de afzonderlijke fracturen door verschillende krachtsinwerkingen (bijvoorbeeld verschillende schoppen) zijn ontstaan. De complexe schedelfracturen en de wervelfracturen kunnen gelijktijdig zijn ontstaan door axiale belasting en buigen van de wervelkolom en een contacttrauma op de schedel. De polsfractuur is, als de andere fracturen gelijktijdig zijn ontstaan, door een andere krachtsinwerking ontstaan. [26]
3.4.2
De bijzondere bewijsoverwegingen
3.4.2.1
De inleiding
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte haar en haar vier maanden oude zoontje, [slachtoffer 1] , op 3 januari 2017 omstreeks 01:40 uur, heeft mishandeld.
3.4.2.2
Vaststelling van de feiten met betrekking tot feit 1
Over het tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte hem een paar keer heeft geschopt/getrapt, terwijl hij op de grond lag. Hierbij droeg de verdachte geen schoenen.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze verklaring van [slachtoffer 2] steun in andere bewijsmiddelen.
In de eerste plaats vindt de verklaring van [slachtoffer 2] steun in de verklaring van getuige [naam 2] . Deze getuige heeft namelijk verklaard dat [slachtoffer 2] rond 02:00 uur voor de deur van zijn woning stond te schreeuwen en dat zij helemaal in paniek was. Zij had haar baby, [slachtoffer 1] , in een deken gewikkeld en bleef schreeuwen dat het kindje dood zou gaan en naar het ziekenhuis moest, omdat het kindje door ‘hem’ op de grond zou zijn gegooid.
Aangeefster [slachtoffer 2] is dus in paniek naar een van haar buren gegaan en heeft daar geschreeuwd dat een ander, een man, haar kindje op de grond heeft gegooid. Aanvankelijk heeft aangeefster ook tegenover de politie verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid. Later heeft zij echter verklaard dat zij dit niet daadwerkelijk heeft gezien. De rechtbank meent uit het dossier af te kunnen leiden dat de aangeefster aanvankelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat de verdachte [slachtoffer 1] op de grond had gegooid, alleen al vanwege het feit dat het kind op de grond lag. De rechtbank vindt in de verklaring van getuige [naam 2] in ieder geval de bevestiging dat een man - van wie de aangeefster heeft verklaard dat dit de verdachte is - geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] .
In de tweede plaats vindt de verklaring van [slachtoffer 2] steun in de bevindingen van de verbalisanten [naam 3] en [naam 4] die hebben gerelateerd dat zij rond 02:00 uur in de woning van getuige [naam 2] waren en daar [slachtoffer 2] aantroffen die een radeloze en angstige indruk maakte. Zij vertelde de verbalisanten onder meer dat haar vriend de baby had geschopt.
In de derde plaats vindt de verklaring van [slachtoffer 2] steun in het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, te weten:
  • een subgaleale zwelling;
  • complexe breuken van het schedelbot aan beide zijden;
  • compressiebreuken van de borstwervels;
  • breuken van de rechter ellepijp en spaakbeen, nabij de pols.
Volgens drs. [naam 8] kunnen alle fracturen worden verklaard door het schoppen van de baby, waarbij de mogelijkheid bestaat dat een deel van de fracturen is ontstaan door één schop. De polsfractuur is in ieder geval ontstaan door een andere ‘krachtsinwerking’ dan de overige fracturen.
De subgaleale zwelling kan worden verklaard door het contacttrauma of de contacttraumata waarbij ook de schedelfracturen zijn ontstaan.
De subgaleale zwelling en de schedelfracturen zijn op of kort voor 3 januari 2017 ontstaan. Van de andere letsels kan dit niet worden vastgesteld. De rechtbank gaat er, gelet op de combinatie van deze letsels en op het feit dat er geen aanwijzingen bestaan dat [slachtoffer 1] deze letsels had vóór 3 januari 2017, evenwel van uit dat deze alle in hetzelfde tijdsbestek, te weten op 3 januari 2017, zijn ontstaan.
Deze letsels passen dus bij de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] dat de verdachte [slachtoffer 1] een paar keer heeft geschopt.
3.4.2.3
Verweren over de vaststelling van de feiten met betrekking tot feit 1
In de eerste plaats heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] onvoldoende steun vinden in de rest van het dossier, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst hiertoe naar de bewijsmiddelen en bovenstaande bewijsoverweging. De rechtbank heeft daarin gemotiveerd overwogen dat de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
In de tweede plaats heeft de verdediging aangevoerd dat het alternatieve scenario dat zij heeft geschetst, te weten dat niet híj, maar [slachtoffer 2] , het letsel bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht, niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier, maar hier precies in past.
Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat het verweer van de verdediging feitelijke grondslag mist. In haar pleitnotities heeft de verdediging namelijk aangevoerd dat de verdachte zou hebben aangegeven dat [slachtoffer 2] het slachtoffertje op de grond heeft gegooid en heeft geschopt. De verdachte heeft echter nooit verklaard dat [slachtoffer 2] de baby heeft geschopt. Bovendien heeft hij in zijn latere verklaringen aangegeven dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer 2] de baby op de grond heeft gegooid.
Als de rechtbank het verweer aldus verstaat dat het alternatieve scenario inhoudt dat het niet anders kan zijn dan dat [slachtoffer 2] het letsel heeft toegebracht bij [slachtoffer 1] , nu de verdachte dit in ieder geval niet heeft gedaan, overweegt zij hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat het alternatieve scenario wél wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, te weten door de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] . Maar ook als de verklaring van [slachtoffer 2] terzijde wordt geschoven, acht de rechtbank het alternatieve scenario niet overtuigend. De verklaring van de verdachte geeft namelijk geen verklaring voor het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel. Aanvankelijk heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat aangeefster hun zoon op de arm had en vervolgens naar hem gooide, waarop het kind op de grond viel. Later heeft hij verklaard dat aangeefster het kind aan zijn voetjes oppakte en daarna met een beweging van boven naar beneden op de grond gooide. Daarna zou zij een beweging hebben gemaakt alsof zij op het kind wilde gaan staan, hetgeen de verdachte zou hebben voorkomen. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij niet heeft gezien dat aangeefster [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid. Hij zou slechts hebben gezien dat de baby op de grond lag.
Op grond van de verklaring van de verdachte kan het letsel van [slachtoffer 1] niet worden verklaard, nu hij naar eigen zeggen niet heeft gezien dat tegen de baby geweld is gebruikt. Als er al vanuit zou worden gegaan dat aangeefster het kind op de grond heeft gegooid, kunnen hiermee niet alle letsels worden verklaard. Onder bepaalde, naar de rechtbank begrijpt bijzondere, omstandigheden kunnen de subgaleale bloeding, de schedelfracturen én de compressiefracturen van de wervellichamen worden verklaard met het op de grond gooien van het kind. De polsfractuur kan hiermee echter niet worden verklaard.
Zoals hierboven is overwogen, kunnen de letsels wel worden verklaard als wordt uitgegaan van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] .
3.4.2.4
De bewezenverklaring van de poging tot doodslag
Gelet op bovenstaande bewijsoverweging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zijn kind, [slachtoffer 1] , meermalen heeft geschopt/getrapt, terwijl het weerloos op de grond lag. De rechtbank acht in ieder geval niet bewezen dat de verdachte hem op de grond heeft gegooid of heeft laten vallen. Hiervoor is onvoldoende bewijs voorhanden.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of sprake is van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Voor een bewezenverklaring van ‘poging tot doodslag’ moet komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Opzet kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier het om het leven brengen van [slachtoffer 1] , is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging tot doodslag niet kan worden bewezen, omdat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] . Dit standpunt heeft zij als volgt onderbouwd:
  • Het letsel aan de rechter onderarm zal nooit tot de dood kunnen leiden.
  • De compressiefracturen van de borstwervels kunnen niet bijdragen aan een bewezenverklaring, omdat zij niet te dateren zijn. Bovendien leiden deze niet tot een aanmerkelijke kans op de dood.
  • Het schoppen tegen iemands hoofd kan niet zonder meer worden aangemerkt als een poging tot doodslag. In dit geval speelt bovendien nog mee dat de verdachte geen schoenen droeg en er kennelijk geen ruimte was om uit te halen.
  • Wanneer een jong kind met het hoofd op de grond terecht komt, leidt dit maar in een klein percentage van de gevallen tot letsel.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Zoals hierboven al opgemerkt, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] enkele keren heeft geschopt, terwijl hij weerloos op de grond lag. Het opgelopen letsel bestaat uit:
  • een subgaleale zwelling;
  • complexe breuken van het schedelbot aan beide zijden;
  • compressiebreuken van de borstwervels;
  • breuken van de rechter ellepijp en spaakbeen, nabij de pols.
De stelling van de verdediging dat de compressiefracturen van de borstwervels niet kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring, omdat zij niet te dateren zijn, wordt weerlegd door de hierboven weergegeven bewijsoverweging dat de rechtbank ervan uitgaat dat alle letsels in hetzelfde tijdsbestek zijn ontstaan.
De stelling van de verdediging dat het letsel aan de onderarm en de compressiefracturen van de borstwervels niet tot de dood kunnen leiden, behoeft geen bespreking, nu de rechtbank kijkt naar het geheel van de letsels.
Uit het strafdossier volgt dat [slachtoffer 1] verschillende keren door de verdachte is geschopt/getrapt, waarbij hij in ieder geval is geraakt tegen het hoofd en de pols. Dat er met kracht is getrapt blijkt uit het bij het slachtoffertje geconstateerde letsel, in combinatie met de verklaring van de deskundige dat sprake moet zijn geweest van een forse krachtsinwerking, mogelijk herhaalde krachtsinwerkingen, die de krachten die een kind dagelijks ondergaat tijdens normale handelingen door zorgzame verzorgers, vele malen te boven gaat. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte met kracht heeft geschopt tegen in ieder geval het hoofd en de pols van [slachtoffer 1] .
Naar aanleiding van het verweer van de verdediging dat wanneer een jong kind met het hoofd op de grond terecht komt, dit maar in een klein percentage van de gevallen leidt tot letsel, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank deelt de conclusie van de verdediging, die zij baseert op de NFI-rapportage van drs. [naam 8] , niet. In de NFI-rapportage wordt namelijk aangegeven dat onbekend is hoe vaak bij een val schedelfracturen ontstaan, omdat vaak geen medische hulp wordt gezocht. Als deze wel wordt gezocht, wordt meestal geen aanvullend onderzoek gedaan.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat in dit geval geen sprake is van een val op het hoofd, maar van het schoppen tegen het hoofd. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte meerdere keren tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft getrapt, dan wel één keer zodanig hard dat dit heeft geleid dat complexe breuken van het schedelbot aan beide zijden, een subgaleale zwelling en compressiebreuken van de borstwervels. Geoordeeld moet worden dat de kans dat een vier maanden oude baby als gevolg hiervan komt te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij betrekt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is waarin zich vitale organen, zoals de hersenen bevinden, en dat juist met een baby voorzichtig omgegaan moet worden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer 1] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank feit 1 primair bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.4.2.5
Vaststelling van de feiten met betrekking tot feit 2
Over het tegen haar gepleegde geweld heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte haar
  • bij haar haren heeft gepakt en deze op haar hoofd heeft rondgedraaid;
  • heeft geslagen;
  • bij de keel heeft gegrepen;
  • bij de neus heeft gegrepen en daaraan heeft gedraaid;
  • aan haar lippen heeft getrokken;
  • heeft getrapt.
De verklaring van [slachtoffer 2] over deze mishandeling vindt steun in het bij haar geconstateerde letsel, te weten de contusie van de onderkaak, de gezwollen onderlip met ontvelling en bloeduitstortingen, de schaaf-/krasverwondingen in haar hals en de rode huidverkleuring met zichtbare rode punten op het behaarde achterhoofd.
Voorts vindt de verklaring van [slachtoffer 2] steun in het aantreffen in haar woning van enkele haarplukken die voor wat betreft lengte en kleur van de aangeefster afkomstig kunnen zijn en die door hun omvang kunnen duiden op een geweldsincident.
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteund door de verklaring van getuige [naam 2] . Deze getuige heeft namelijk verklaard dat [slachtoffer 2] rond 02:00 uur voor de deur van zijn woning stond te schreeuwen en dat zij helemaal in paniek was. De getuige zag op dat moment dat de mond en de lippen van [slachtoffer 2] onder het bloed zaten.
Ten slotte hebben de verbalisanten [naam 3] en [naam 4] gerelateerd dat zij rond 02:00 uur in de woning van getuige [naam 2] waren en daar [slachtoffer 2] aantroffen die een radeloze en angstige indruk maakte. De verbalisanten zagen dat zij een bebloede lip had. Zij vertelde onder meer dat zij net daarvoor in haar appartement was geslagen door haar vriend.
3.4.2.6
De bewezenverklaring van de mishandeling
Onder feit 2 is tenlastegelegd dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken. Hoewel niet is tenlastegelegd dat de verdachte haar ook bij de keel en de neus heeft gegrepen, aan haar lippen heeft getrokken en heeft getrapt, acht de rechtbank deze geweldshandelingen en het daaruit voortvloeiende letsel wel van belang voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde handelingen. Hieruit blijkt immers dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 2 dan ook bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 3 januari 2017 te Bergen (L), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde Ibrahim meermalen heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 3 januari 2017 te Bergen (L) [slachtoffer 2] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 2] te slaan en aan de haren te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot doodslag
feit 2
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Ter onderbouwing van zijn eis heeft de officier van justitie enerzijds naar voren gebracht dat de richtlijnen voor kindermishandeling fors zijn. Anderzijds heeft hij rekening gehouden met de ouderdom van het feit en het gegeven dat zich sinds het plegen van deze feiten geen nieuwe incidenten meer hebben voorgedaan.
De officier van justitie heeft een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht gevorderd, omdat niet ondenkbaar is dat er in de toekomst enige vorm van omgang zal zijn tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Hierin zou de reclassering wellicht iets kunnen betekenen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de verdachte, in geval van strafoplegging, te veroordelen tot een straf waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overschrijdt. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat:
  • een (langere) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op het tijdsverloop, geen recht doet aan deze zaak en niet opportuun is, omdat de verdachte dan alles kwijt raakt wat hij sinds zijn invrijheidstelling heeft opgebouwd;
  • de resocialisatie van de verdachte het enige strafdoel is dat in aanmerking genomen zou moeten worden, hetgeen erop neerkomt dat hij niet opnieuw in detentie zou moeten belanden;
  • het strafdoel ‘vergelding’ sowieso niet nodig is, nu het letsel van het slachtoffer inmiddels is genezen;
  • de redelijke termijn is overschreden hetgeen zou moeten leiden tot een strafvermindering van vijf procent.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn kind, een baby van vier maanden oud, dat weerloos op de grond lag, verschillende keren zo hard getrapt dat het fors letsel heeft opgelopen, te weten een complexe schedelfractuur, een forse zwelling op het hoofd (zodanig dat het kind een punthoofd had), breuken in de pols (van rechter ellepijp en spaakbeen) en compressiebreuken van de borstwervels. Deze mishandeling is zo ernstig geweest dat juridisch gezien sprake is van een poging tot doodslag.
Daarnaast heeft de verdachte zijn ex-partner, de moeder van de baby, mishandeld door deze te slaan en letterlijk plukken haar uit het hoofd te trekken.
De gevolgen van de poging tot doodslag en de mishandeling zijn groot voor de slachtoffers. In de eerste plaats is er de fysieke pijn die de verdachte hen heeft toegebracht. Daarnaast heeft hij vooral zijn kind fors letsel toegebracht. Inmiddels lijkt de aanname gerechtvaardigd dat het fysieke letsel van [slachtoffer 1] is hersteld. De mogelijkheid blijft echter bestaan dat, naar aanleiding van de compressiefracturen, standafwijkingen van de wervelkolom of groeistoornissen zullen optreden. De toekomst zal dit uitwijzen. Bovendien is het nog zeer ongewis of de complexe schedelfracturen op latere leeftijd (ernstige) psychische gevolgen, zoals bijvoorbeeld een post traumatische stress-stoornis, zullen hebben.
Daarnaast is de slachtoffers emotionele pijn toegebracht, niet in de laatste plaats omdat [slachtoffer 1] naar aanleiding van de gebeurtenissen enkele maanden uit huis is geplaatst en [slachtoffer 2] noodgedwongen is moeten verhuizen.
De ernst van de feiten en de gevolgen die de slachtoffers hiervan hebben ondervonden rekent de rechtbank de verdachte aan. De rechtbank acht het opleggen van een straf dan ook geboden.
Voor de bepaling van de strafsoort en de hoogte van de straf overweegt de rechtbank het volgende.
Doodslag is een van de ernstigste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat hierbij het leven van een ander, het meest fundamentele rechtsgoed dat een mens bezit, wordt afgenomen. Alleen hieruit blijkt al dat ook een poging tot doodslag een zeer ernstig strafbaar feit is. Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de strafsoort en strafmaat voor deze feiten dan ook niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Gelet op de relatief geringe strafwaardigheid van de mishandeling - afgezet tegen de poging tot doodslag - gaat de straf voor mishandeling op in de straf voor de poging tot doodslag.
Bij het bepalen van de strafsoort en de strafmaat slaat de rechtbank normaal gesproken acht op rechterlijke uitspraken over vergelijkbare feiten. In het bijzonder kijkt de rechtbank naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door het gerechtshof ’s Hertogenbosch, de hoger beroepsinstantie van deze rechtbank. In de regel legt het hof voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. Hiervan uitgaande zou in deze zaak, waar het gaat om een poging tot doodslag, een gevangenisstraf van minimaal vijf jaar passend zijn als uitgangspunt voor dit feit. Als de rechtbank hierbij betrekt dat sprake is van huiselijk geweld tegen een baby van vier maanden, zou zelfs een hogere straf niet misstaan.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de volgende omstandigheden:
De verdachte heeft een belast verleden. Hij is als politiek vluchteling vanuit Iran naar Nederland gekomen. Verblijvend in een asielzoekerscentrum kreeg hij aanvankelijk geen verblijfsvergunning. Na bemiddeling van Amnesty International heeft hij, na een hongerstaking, alsnog een verblijfsvergunning gekregen.
In het asielzoekerscentrum heeft de verdachte [slachtoffer 2] ontmoet. Na een relatie van een paar weken was zij zwanger van hem. De relatie tussen beiden was echter getroebleerd, wellicht mede veroorzaakt door het belaste verleden van beiden.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte keer op keer door [slachtoffer 2] werd afgewezen, terwijl hij juist voor haar wilde zorgen. Het innerlijk conflict tussen zijn trots en zijn verantwoordelijkheidsgevoel enerzijds en het toegeven aan de wens van [slachtoffer 2] anderzijds, lijkt hem zeer te hebben gefrustreerd. Het lijkt erop dat de situatie de verdachte (verder) boven het hoofd is gegroeid door de geboorte van hun zoontje.
In het kader van deze strafzaak heeft drs. [naam 9] (forensisch GZ-psycholoog) een psychologisch onderzoek ingesteld naar de verdachte. In de Pro Justitia-rapportage, opgesteld naar aanleiding van dit onderzoek, heeft de psycholoog aangegeven dat bij de verdachte, tijdens het tenlastegelegde en in de periode eraan voorafgaand, sprake was van een door relatieproblematiek belaste gemoedsstemming. Voorts heeft de psycholoog gerapporteerd dat bij de verdachte kenmerken aanwezig zijn van een posttraumatische stress-stoornis of een depressieve stoornis. Het is mogelijk dat deze kenmerken zich hebben geuit in een verstoring in gedrag en emotie en een aanleiding zijn geweest tot een plotseling kortstondig en ernstig verlies aan agressiebeheersing.
Ten slotte kan, aldus de psycholoog, melding worden gemaakt van een acculturatieprobleem.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, lijkt inmiddels de aanname gerechtvaardigd dat het fysieke letsel van [slachtoffer 1] is genezen. In ieder geval was de laatste prognose voor het herstel gunstig.
Uit het strafblad van de verdachte van 14 mei 2019 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De redelijke termijn is aangevangen op 4 januari 2017, de dag van de inverzekeringstelling van de verdachte. Van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de behandeling ter terechtzitting niet dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, is geen sprake. Dit betekent dat de redelijke termijn met bijna zes maanden, is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal de straf dan ook matigen.
In voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank redenen om af te wijken van het uitgangspunt van vijf jaar gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk hoger dan de straf die de verdediging heeft voorgesteld. De rechtbank is namelijk van oordeel dat er bij de straftoemeting niet alleen oog moet zijn voor de resocialisatie van de verdachte, maar dat de straf ook in overeenstemming moet zijn met de ernst van het feit en met inachtneming van de omstandigheden die hierbij een rol hebben gespeeld. De rechtbank kan niet uitleggen dat in dit geval volstaan zou kunnen worden met een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest van de verdachte, zijnde één jaar en een paar weken. Om dezelfde redenen is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank zal niet een deels voorwaardelijke straf opleggen, omdat zij hiertoe de noodzaak niet ziet. Eventuele voorwaarden kunnen te zijner tijd worden gesteld bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De vordering van [slachtoffer 1]
De wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal € 3.168,00 ter zake van feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering bestaat uit een bedrag van € 168,00 aan materiële schade vanwege zes dagen ziekenhuisopname en € 3.000,00 aan immateriële schade.
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal € 6.022,16 ter zake van de feiten 1 en 2, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering bestaat uit een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade en de volgende posten aan materiële schade (totaalbedrag € 3.022,16):
  • eigen risico zorgverzekering: € 350,00
  • reiskosten: € 208,78
  • gedwongen verhuizing en verhuiskosten: € 250,00
  • advocaatkosten in verband met OTS en UHP
- gemiste uitkering: € 1.874,38.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering en deze te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft hij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de posten:
  • eigen risico zorgverzekering, nu deze post niet is onderbouwd;
  • gedwongen verhuizing en verhuiskosten, omdat deze kosten niet eenvoudig vast te stellen zijn en hij zich afvraagt of deze procedure daarvoor dient;
  • advocaatkosten in verband met OTS en UHP, omdat alleen de proceskosten voor de onderhavige procedure in aanmerking komen (maar dan onder de post ‘proceskosten’);
  • gemiste uitkering, omdat het moeilijk is de verdachte hiervoor verantwoordelijk te stellen.
Wel toewijsbaar acht de officier van justitie een bedrag van € 29,48 aan controlekosten en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade. Voor het overige dient de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van deze posten (‘reiskosten’ respectievelijk ‘immateriële schade’) niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De vordering van [slachtoffer 1]
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de post ‘ziekenhuisopname’. Daarnaast heeft zij verzocht de vordering ten aanzien van de post ‘immateriële schade’ niet-ontvankelijk te verklaren, nu het de vraag is of de benadeelde partij geestelijke schade heeft opgelopen en het een te zware belasting van het strafgeding oplevert om dit alsnog te kunnen vaststellen.
De vordering van [slachtoffer 2]
De verdediging volgt het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de gevorderde materiële schade. Met betrekking tot de immateriële schade heeft zij verzocht het bedrag substantieel te matigen. In ieder geval dient de vordering, voor zover deze betrekking heeft op verplaatsbare schade, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
De vordering van [slachtoffer 1]
Aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] is rechtstreeks schade toegebracht door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
Nu de post ‘ziekenhuisopname’ niet door de verdediging is betwist, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 168,00 toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank zal ook de post immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid toewijzen, zoals gevorderd. Het verweer van de verdediging dat de vordering op dit punt niet kan worden toegewezen omdat niet vaststaat dat de benadeelde partij geestelijke schade heeft opgelopen, vindt geen steun in het recht. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat er een recht op schadevergoeding als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan is overduidelijk sprake.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] dan ook geheel toewijzen, tot het gevorderde bedrag van € 3.168,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 3.168.00, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de (wettelijk vertegenwoordiger van de) benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7.4.2
De vordering van [slachtoffer 2]
Aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] is rechtstreeks schade toegebracht door het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feit. Over het onder 1 primair bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat de schade haar is toegebracht in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] .
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet iedere gevorderde post aan te merken als ‘rechtstreekse schade’. Dit geldt voor de posten ‘advocaatkosten in verband met OTS en UHP’ en ‘gemiste uitkering’. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze posten in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de post ‘eigen risico zorgverzekering’ afwijzen, omdat deze post niet is onderbouwd en onderbouwing op eenvoudige wijze had kunnen gebeuren.
De rechtbank zal de posten ‘reiskosten’ ad € 208,78 en ‘gedwongen verhuizing en verhuiskosten’ ad € 250,00 naar redelijkheid en billijkheid toewijzen zoals gevorderd.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft haar vordering met betrekking tot de immateriële schade, gelet op de onderbouwing, gebaseerd op haar eigen letsel, op shockschade en op affectieschade. Hiervoor heeft zij in totaal € 3.000,00 gevorderd.
De rechtbank schat de immateriële schade als gevolg van het aan de benadeelde partij toegebrachte letsel naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 250,00.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan niet een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade in de zin van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank dat toewijzing hiervan pas mogelijk is sinds 1 januari 2019. Gelet hierop is voor toewijzing hiervan in deze zaak geen ruimte.
De rechtbank zal de vordering van de immateriële schade voor het bedrag van € 2.750,00 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering gedeeltelijk toewijzen, en wel tot het bedrag van € 708,78, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 708,78, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot een gevangenisstraf van 36 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van feit 1 primair
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , te betalen € 3.168,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 3 januari 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 3.168,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 41 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 3 januari 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;

de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van de feiten 1 primair en 2

  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de posten ‘advocaatkosten in verband met OTS en UHP’ en ‘gemiste uitkering’;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , ten aanzien van de post ‘immateriële schade’ niet ontvankelijk is tot het bedrag van € 2.750,00 en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 708,78, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 3 januari 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 708,78, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 3 januari 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. J.B.J. Driessen en mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Bergen L, in elk geval in de gemeente Bergen (L), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of op de grond heeft laten vallen en/of meermalen, althans eenmaal heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Bergen L, in elk geval in de gemeente Bergen (L) aan zijn kind [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem, met dat opzet, op de grond te gooien en/of te laten vallen op de grond en/of meermalen, althans eenmaal heeft getrapt, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen te weten meerdere schedelbreuken en/of een of meerdere armbreuken;
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Bergen L, in elk geval in de gemeente Bergen (L), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind [slachtoffer 1]
, geboren op [geboortedatum 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of op de grond heeft laten vallen en/of meermalen, althans eenmaal heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Bergen L, in elk geval in de gemeente Bergen (L), [slachtoffer 2] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal te slaan en/of aan de haren te trekken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, onderzoeksnummer LB1R017012 SEVILLA, gesloten d.d. 21 februari 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 410.
2.Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
3.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 3 januari 2017 op pagina 17 .
4.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer 2] op 23 januari 2018 bij de rechter-commissaris, pagina 3. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
5.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 10 januari 2017 op pagina 32.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 2] d.d. 24 januari 2017 op pagina 39.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 3 januari 2017 op pagina 92.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2017 op pagina 14.
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 6 februari 2017 op de pagina’s 45-47, in combinatie met de foto’s 19-24 op de pagina’s 83-85.
10.De geneeskundige verklaring van arts [naam 5] met betrekking tot [slachtoffer 2] d.d. 4 januari 2017 op pagina 51.
11.De letselbeschrijving van [naam 1] , forensisch arts KNMG, d.d. 4 januari 2017 met betrekking tot [slachtoffer 2] op de pagina’s 66-68.
12.Radiologisch onderzoek naar aanleiding van mogelijk niet-accidenteel letsel d.d. 20 maart 2017 van professor dr. [naam 6] en professor dr. [naam 7] , verbonden aan Maastricht UMC+ met rapportnummer 12/2017. Dit deskundigenrapport maakt geen onderdeel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
13.Het deskundigenrapport ‘Medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van een vermoeden van toegebracht letsel bij een 4 maanden oude jongen’ van het NFI d.d. 5 juli 2018 met zaaknummer 2017.01.03.137, aanvraag 002 (hierna: het NFI-rapport), pagina 13. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
14.Het NFI-rapport, pagina’s 13 en 14. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
15.Het NFI-rapport, pagina 14. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
16.Het NFI-rapport, pagina 16. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
17.Het NFI-rapport, pagina 14. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
18.Het NFI-rapport, pagina 15. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
19.Het NFI-rapport, pagina 16. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
20.Het NFI-rapport, pagina 14. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
21.Het NFI-rapport, pagina 15. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
22.Het NFI-rapport, pagina 17 . Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
23.Het NFI-rapport, pagina 14. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
24.Het NFI-rapport, pagina 15. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
25.Het NFI-rapport, pagina 18. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
26.Het NFI-rapport, pagina 20. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
27.De rechtbank begrijpt: ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.