ECLI:NL:RBLIM:2019:5768

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
C/03/263454 / KG ZA 19-188
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van kinderalimentatie en verbod op incassomaatregelen in Marokko

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De man heeft de vrouw gedagvaard en vordert dat zij wordt verboden om in Marokko incassomaatregelen te nemen op basis van een Marokkaans vonnis uit 2012, dat hem verplichtte tot het betalen van kinderalimentatie. De man stelt dat de vrouw onrechtmatig handelt door deze maatregelen te nemen, aangezien de Nederlandse rechter in een eerdere beschikking van 22 februari 2018 de hoogte van de kinderalimentatie heeft gewijzigd. De vrouw betwist dat zij initiatief heeft genomen tot incasso en stelt dat zij klem zit tussen de Nederlandse en Marokkaanse wetgeving.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij het risico loopt opnieuw in detentie te worden genomen in Marokko. De rechtbank stelt vast dat de onderhoudsverplichtingen tussen partijen onder de Nederlandse rechter vallen en dat het Marokkaanse vonnis geen rechtskracht meer heeft voor wat betreft de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De vrouw wordt verboden om incassomaatregelen te nemen en moet deze staken, op straffe van een dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak : 20 juni 2019
Zaaknummer : C/03/263454 / KG ZA 19-188
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[de man],wonende te [woonplaats 1] ,
eiser, verder te noemen: de man,
advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood;
tegen:
[de vrouw],wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.L.M. Schrouf.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De man heeft de vrouw gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 29 mei 2019, heeft de man gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
1.2.
De vrouw heeft bij monde van haar advocaat verweer gevoerd.
1.3.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
1.4.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden middels het vonnis van de sociale rechtbank van eerste aanleg van Casablanca (Marokko), afdeling familierecht, gegeven in dossiernummer 2904/55/2011, van 20 maart 2012.
2.2.
Bij genoemd echtscheidingsvonnis is aan de man een verplichting tot het betalen van een onderhoudsbijdrage van (omgerekend) € 104,07 per maand per kind opgelegd ten behoeve van de kinderen van partijen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 februari 2018, met zaaknummer C/03/230955/ FA RK 17-257, zijn de kinderbijdragen, met wijziging van het vonnis van de rechtbank in Casablanca van 20 maart 2012, met ingang van 1 februari 2017 bepaald op
€ 25,-- per maand per kind. Beide partijen zijn in de procedure bij de rechtbank verschenen en hebben zich daarin laten bijstaan door advocaten. De vrouw heeft in die zaak verweer gevoerd.
2.4.
De beschikking van de rechtbank van 22 februari 2018 is bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2019. Ook in die procedure zijn partijen met hun advocaten verschenen en heeft de vrouw verweer gevoerd.
2.5.
De vrouw heeft na de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 februari 2018 op 25 mei 2018 bij de officier van justitie van de rechtbank van eerste aanleg te Casablanca een klacht ingediend met betrekking tot verwaarlozing van het gezin en de kinderalimentatie gevorderd over de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2018.
2.6.
De man is in september 2018 toen hij op bezoek was bij zijn familie in Marokko in detentie geplaatst. Na enkele dagen is de man, na betaling van de gehele vordering betreffende de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2018, weer in vrijheid gesteld.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert op de daartoe aangevoerde gronden de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verbieden binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis in Marokko incassomaatregelen of procedures ter inning van achterstand in de te betalen kinderalimentatie op basis van het vonnis van de rechtbank van Casablanca van 20 maart 2012, in te stellen en voor zover dit reeds is gebeurd, de vrouw te veroordelen deze te staken en gestaakt te houden, op straffen van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de vrouw in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 25.000,--, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe stelt de man, kort en zakelijk weergegeven, onder meer dat de vrouw onrechtmatig handelt door in Marokko een klacht wegens betalingsachterstand in te dienen en haar deurwaarder en advocaat in Marokko opdracht te geven kinderalimentatie vanaf 1 februari 2017 op basis van het vonnis van 20 maart 2012 te vorderen en te incasseren. Door de beslissingen van de Nederlandse rechters niet te respecteren en in Marokko alsnog te stellen dat de man een betalingsachterstand heeft ten aanzien van zijn verplichtingen uit kinderalimentatie, handelt de vrouw onrechtmatig jegens de man. Aangezien de vrouw weigert te verklaren dat zij zich zal onthouden van incassomaatregelen, dreigt voor de man in Marokko een situatie dat hij opnieuw in hechtenis wordt genomen.
3.3.
De vordering wordt door de vrouw weersproken. De vrouw betwist initiatief te hebben genomen ter inning van de kinderalimentatie in Marokko. Volgens de vrouw moet zij ieder jaar automatisch de stand van zaken doorgeven aan de Marokkaanse autoriteiten. Daarvoor ontvangt zij formulieren. Volgens de vrouw zit zij klem tussen het Nederlandse en het Marokkaanse rechtstelsel. De vrouw kan geen gehoor geven aan de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 februari 2018. Als zij dat wel doet, krijgt zij problemen met de jeugdbescherming in Marokko. De incasso in Marokko loopt en blijft lopen. De vrouw kan daar niets aan veranderen. Er is dan ook geen reden de vrouw te veroordelen in de proceskosten, noch tot betaling van dwangsommen, zulks te meer niet omdat de vrouw een uitkering heeft. De vrouw is van mening dat de man dient te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, omdat het op zijn weg ligt in Marokko een procedure te starten om wijziging te verkrijgen van het vonnis van 20 maart 2012 van de rechtbank van Casablanca.

4.De beoordeling

4.1.
De man stelt dat zijn zus, die in Marokko woont, ernstig ziek is. Hij wenst dan ook binnenkort naar Marokko te gaan. Hij loopt het risico in Marokko opnieuw in detentie te worden genomen als de vrouw op basis van het vonnis van de rechtbank Casablanca van 20 maart 2012 in Marokko incassomaatregelen ter inning van achterstallige kinderalimentatie neemt dan wel reeds gestarte incassomaatregelen niet staakt. Uit die stelling volgt een voldoende spoedeisend belang.
4.2.
Partijen hebben zowel de Nederlandse nationaliteit als de Marokkaanse nationaliteit. De gewone verblijfplaats van partijen en hun kinderen is in Nederland gelegen.
De onderhoudsverplichtingen tussen partijen behoren dan ook tot de competentie van de Nederlandse rechter (Verordening EG nr. 4/2009 in samenhang met artikel 3 sub b van de Alimentatie verordening) en worden beheerst door Nederlands recht (artikel 15 Alimentatieverordening in samenhang met artikel 3 van het Haags Protocol van 2007).
4.3.
Vooropgesteld dient te worden dat, vanwege de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 februari 2018, zoals bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 april 2018, het vonnis van rechtbank van Casablanca van 20 maart 2012 geen rechtskracht meer heeft, voor zover het betreft de met ingang van 1 februari 2017 door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdragen. Partijen, en dus ook de vrouw, zijn gehouden tot nakoming van de beschikking van deze rechtbank van 22 februari 2018. Nu de Nederlandse rechter het vonnis van de sociale rechtbank van eerste aanleg van Casablanca van 20 maart 2012 heeft gewijzigd, staat reeds vast dat aan de vrouw niet meer het recht toekomt voormeld vonnis van 20 maart 2012 te (doen) executeren.
4.4.
De stelling van de vrouw, dat zij geen initiatief heeft genomen tot executie of incassomaatregelen in Marokko van het vonnis van 20 maart 2012, komt de voorzieningenrechter, bezien in het licht van de gemotiveerde en met stukken onderbouwde stelling van de man in dit verband, niet aannemelijk voor. De man heeft gewezen op het door hem overgelegde, door een deurwaarder in Casablanca opgemaakt ‘proces-verbaal van een weigering’ van 12 april 2018. Mede aan de hand van de door de man gegeven en door de vrouw onvoldoende weersproken toelichting daarop blijkt uit dit proces-verbaal dat dit is opgemaakt op verzoek van de vrouw (die voor die gelegenheid werd bijgestaan door een advocaat). Verder blijkt uit dat proces-verbaal dat het ziet op de tenuitvoerlegging van het verzoek van de vrouw en dat het verzoek van de vrouw betrekking heeft op het vonnis van de sociale rechtbank van eerste aanleg van Casablanca van 20 maart 2012. Het proces-verbaal omschrijft de door de deurwaarder verrichte handelingen. De conclusie daarin is dat de man weigert te betalen wat hem bij het vonnis van 20 maart 2012 is opgelegd. Verder blijkt uit de stukken dat de vrouw middels haar advocaat een klacht met betrekking tot verwaarlozing van het gezin aanhangig heeft gemaakt bij de officier van justitie bij de rechtbank van eerste aanleg te Casablanca, met het verzoek de gerechtelijke politiefunctionaris bevel tot onderzoek te geven en de man te vervolgens wegens verwaarlozing van het gezin. Naar aanleiding van die klacht is tegen de man proces-verbaal opgemaakt op 16 september 2018 en is de man, zoals hij heeft toegelicht, strafrechtelijk vervolgd. Gelet hierop wordt voormelde stelling van de vrouw, zonder nadere toelichting, die zij niet heeft gegeven, verworpen.
4.5.
De vrouw heeft de stelling van de man, dat er geen sprake meer is van enige achterstand in de door de man op basis van voormelde beschikking van deze rechtbank, zoals door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bekrachtigd, verschuldigde kinderbijdrage niet betwist. Waar de vrouw zich niet houdt aan die beschikking handelt de vrouw jegens de man onrechtmatig. Daarmee is de vordering van de man toewijsbaar. Gelet op het door de vrouw ingenomen standpunt zal de voorzieningenrechter aan het hierna uit te spreken verbod en gebod een dwangsom als prikkel tot nakoming verbinden, zij het gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing is bepaald. Het is wat betreft het voorkomen van het inzetten van dit dwangmiddel in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de vrouw ervoor te zorgen dat het niet zover zal hoeven te komen. Als de vrouw dit vonnis nakomt, behoeft zij immers geen negatieve gevolgen te ondervinden van de opgelegde dwangsom.
4.6.
De proceskosten zullen tussen partijen, omdat zij ex-echtgenoten zijn, tussen hen worde gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de vrouw binnen twee dagen na betekening van dit vonnis in Marokko incassomaatregelen te nemen of procedures in te stellen ter inning van achterstand in de te betalen kinderalimentatie op basis van het vonnis van de sociale rechtbank van eerste aanleg van Casablanca (Marokko) van 20 maart 2012 (dossiernummer: 2904/55/2011), en gebiedt de vrouw, voor zover dit reeds is gebeurd, deze te staken en gestaakt te houden, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,-;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Brandts, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MK