In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Aannemingsbedrijf Windhorst B.V. en Transcarbo Kunststof Ramen B.V. Aannemingsbedrijf Windhorst vorderde een voorschotbedrag van € 95.000,00 op basis van onbetaalde facturen van in totaal € 112.592,20. Transcarbo had de facturen betwist en voerde aan dat er sprake was van niet geaccordeerd meerwerk en schade die zij had geleden door de werkzaamheden van Windhorst. De rechtbank oordeelde dat Windhorst voldoende aannemelijk had gemaakt dat een groot deel van het gevorderde bedrag noodzakelijk was voor de voortzetting van haar onderneming en dat er een spoedeisend belang bestond bij de gevorderde voorziening. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Windhorst tot een bedrag van € 70.014,18 voldoende vaststond en dat het beroep van Transcarbo op verrekening en restitutierisico niet opging. De vordering werd toegewezen, met veroordeling van Transcarbo in de proceskosten. De totale kosten aan de zijde van Windhorst werden begroot op € 3.058,40.