ECLI:NL:RBLIM:2019:5734

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
03/005768-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen, veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf

Op 21 juni 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 januari 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in Horst aan de Maas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door open vuur in aanraking te brengen met papieren tissues, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen heeft veroorzaakt. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Gorsselink, en heeft tijdens de zitting op 7 juni 2019 zijn verklaring afgelegd. De officier van justitie achtte de brandstichting wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs en vrijwillige terugtred. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de brand heeft gesticht en dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 540 dagen, waarvan 444 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de brand. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een forensisch psycholoog.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/005768-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. Gorsselink, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juni 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet opzettelijk brand in een woning heeft gesticht, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar het proces-verbaal van brandonderzoek van de politie, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier onvoldoende blijkt hoe de brand is ontstaan en dus niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen welk scenario zich heeft voorgedaan. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat op basis van het dossier zowel het causale verband als de verwijtbare rol van de verdachte moeten kunnen worden vastgesteld.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake is van vrijwillige terugtred, omdat verdachte de aangestoken tissues uit eigen beweging ook weer heeft uitgemaakt. Van opzet op brandstichting is hoe dan ook geen sprake geweest.
Ook voor feit 1 subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat geen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier aannemelijk is dat verdachte de aangestoken tissues voldoende heeft uitgemaakt. Daarnaast is van belang dat onvoldoende blijkt uit het dossier hoe en waar de brand is ontstaan, nu in het technisch rapport steeds wordt gesproken van een vermoedelijke toedracht van de brand. Verdachte heeft zich er voldoende van vergewist dat de tissues uit waren. Het feit dat vervolgens toch brand is ontstaan, is volgens vaste jurisprudentie onvoldoende om te kunnen spreken van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De gevolgen zijn immers niet redengevend voor het aannemen van schuld.
Voorts verwijst de raadsman hierbij naar de bevindingen van getuige [getuige] , bevelvoerder van de brandweer, dat het vuur uit zichzelf aan het doven was. Dit is van belang met betrekking tot de mogelijke gevaren voor goederen en personen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 6 januari 2019 werd een politiepatrouille naar een woning aan de [adres] te Horst, gemeente Horst aan de Maas, gestuurd. Dit in verband met een woningbrand.
Omstreeks 22:55 uur kwam verbalisant [verbalisant] ter plaatse en zag vanuit de achtertuin van de woning dat grote vlammen aan de binnenzijde van de ramen in de woning zichtbaar waren. Tevens trof hij een aantal getuigen aan in de achtertuin van de woning en hoorde een van hen verklaren dat haar ex-man, [verdachte] , de woning in brand had gestoken. In de woning zag verbalisant dat hevige rookontwikkeling was ontstaan. [2] Desgevraagd gaf de brandweer aan een man te hebben aangetroffen in de slaapkamer van de woning. [3] De verbalisanten hebben de man, zijnde verdachte, vervolgens aangehouden ter zake brandstichting. [4]
Getuigen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hebben verklaard dat zij korte tijd nadat verdachte alleen de woning was binnengegaan brand zagen in de woning. Getuigen bevonden zich op dat moment in de schuur in de achtertuin van de woning. Er was op dat moment verder niemand aanwezig in de woning. [5]
Getuige [benadeelde partij 1] , zijnde de echtgenote van verdachte, heeft op 6 januari 2019 aangifte gedaan van brandstichting in haar woning aan de [adres] te Horst. De woning is eigendom van Wonen Limburg. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tissues heeft aangestoken met een aansteker bij de achterdeur aan de achterzijde van de woning. Hij heeft desgevraagd bevestigd dat hij op dat moment de gedachte had: “Als het zo moet kan ik er net zo goed de fik in gooien.” Verdachte heeft de tissues uitgemaakt door deze op de deurmat met zijn voeten uit te stampen. Vervolgens heeft hij ze weggegooid in de oud papier doos en is hij gaan slapen, ervan uitgaande dat de tissues uit waren. [7]
Uit het proces-verbaal brandonderzoek blijkt het volgende:
Na de brandstichting werd een onderzoek ingesteld in de woning aan de [adres] te Horst. Dit onderzoek wees uit dat het ging om een beperkte binnenbrand. De brandhaard bevond zich op de begane grond, aan de binnenzijde van de openslaande deuren, die zich bevinden aan de achterzijde van de woning. De brandhaard bevond zich laag bij de grond ter hoogte van de droogloopmat. Door de opbouw van hete verbrandingsgassen tegen het plafond vatte vermoedelijk het kunststof hor gordijn en de vitrage aan de binnenzijde ter hoogte van de openslaande deuren vlam. Vermoedelijk zijn brandende resten van de vitrage terecht gekomen op de kartonnen doos, die zich rechts achter in de woonkamer bevond. Hierdoor vatte deze doos vlam en is brandschade ontstaan. Gelet op het onderzoek kan gesteld worden dat de brand vermoedelijk is ontstaan door het al dan niet opzettelijk achterlaten of inbrengen van vuur.
Gelet op de bouwwijze van de woning en de ligging tussen andere woningen was er bij deze brand gevaar geweest voor uitbreiding naar de naastgelegen woningen en daarom gemeen gevaar voor goederen. Tevens was gelet op de bouwwijze en de aanwezigheid van de bewoner en de bewoners in de aangrenzende woningen, levensgevaar voor personen te duchten. [8]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht, gelet op de verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte in de woning aan de [adres] te Horst tissues heeft aangestoken. Ten aanzien van het opzet van verdachte neemt de rechtbank in overweging dat verdachte, blijkens zijn eigen verklaring, de tissues willens en wetens heeft aangestoken. Verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting bevestigd dat hij op dat moment de gedachte had: “Als het zo moet kan ik er net zo goed de fik in gooien.” Hij stak de tissues in brand aan de achterzijde in de woning, ter hoogte van de openslaande deuren. Brandonderzoek in de woning heeft vervolgens uitgewezen dat de brandhaard aan de achterzijde van de woning, laag bij de grond ter hoogte van de droogloopmat is ontstaan. Getuigen bevestigen dit. Verdachte is vervolgens in dronken toestand naar bed gegaan.
Van vrijwillige terugtred is geen sprake nu verdachte de tissues heeft aangestoken en daarmee de handeling van opzettelijk brandstichten al is voltooid. Dat hij vervolgens de tissues ook weer zou hebben uitgetrapt doet hier niet aan af. De rechtbank verwerpt het verweer.
Gelet op het vorenstaande kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht.
De rechtbank is verder van oordeel dat door de brand gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De woning aan de [adres] te Horst is een zogenaamde tussenwoning. De brand heeft plaatsgevonden op de begane grond van de woning. Door de brandhaard die is ontstaan heeft de woning brandschade opgelopen. Daarnaast maakt de woning deel uit van een aangesloten bebouwing. Ten tijde van de brand waren in de naastgelegen panden personen aanwezig. Uit de verklaring van de getuigen blijkt verder dat zij zich op het moment van de brand in de achtertuin van de woning bevonden. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er door de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest en dat door de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest. Dit gemeen gevaar voor goederen en dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel waren ten tijde van de brandstichting ook naar algemene ervaringsregels voorzienbaar.
Dat het vuur uit zichzelf aan het doven was doet hier niet aan af. Het is immers niet noodzakelijk dat het gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Waar het om gaat is of het gevaar van de brand naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Onder voornoemde geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is geweest.
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 6 januari 2019 in de gemeente Horst aan de Maas opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren tissues, ten gevolge waarvan in de woning, gelegen aan de [adres] , brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de zich in de woning bevindende goederen en voor belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in en in de directe nabijheid van voornoemde woning aanwezige personen, alsmede voor personen in de belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De forensisch psycholoog drs. H.E. Baas-Ros heeft over de geestvermogens van de verdachte op 16 maart 2019 een rapport uitgebracht en geconcludeerd dat bij verdachte wel sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid maar dat geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen waarvan 444 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld te worden gekoppeld. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft in dit kader naar voren gebracht dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voorts verzoekt de raadsman de rechtbank rekening te houden met het feit dat uit dossier blijkt dat de brand uit zichzelf zou zijn gedoofd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de woning aan de [adres] te Horst, waar hij op dat moment woonachtig was, samen met aangeefster en haar dochter. Verdachte heeft tissues aangestoken met een aansteker, om vervolgens in dronken toestand naar bed te gaan. Als gevolg hiervan is op de begane grond, aan de achterzijde van de woning brand ontstaan.
De woning aan de [adres] te Horst betreft een tussenwoning. In de aangrenzende woningen waren op het moment van de brand bewoners aanwezig. Bovendien bevonden aangeefster, haar dochter en de zus van aangeefster zich op het moment van de brand in de kleine afgesloten achtertuin van de woning. Door zijn handelen heeft verdachte een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waardoor levensgevaar voor de aanwezige personen in de achtertuin en de bewoners van de belendende panden is ontstaan. Tevens zijn goederen beschadigd en heeft de woning rookschade opgelopen.
De ravage die de brand heeft veroorzaakt is beperkt gebleven, nu de brand wegens zuurstofgebrek niet groter is geworden. Tevens is uit het onderzoek naar voren gekomen dat de brand uit zichzelf zou zijn gedoofd. Dit neemt niet weg dat verdachte zich met deze brandstichting schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf. Dat de brand niet tot ernstigere gevolgen heeft geleid is ook niet te danken aan het handelen van verdachte. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt bovendien hoe groot de impact van het handelen van verdachte is geweest en nog steeds is op de slachtoffers. Niet alleen is een deel van de inboedel van aangeefster verloren gegaan, ook op psychisch vlak heeft het handelen van verdachte veel impact gehad op aangeefster, haar dochter en op haar zus die ten tijde van de brand op bezoek was.
Bij deze brandstichting hebben mensenlevens gevaar gelopen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat niet alleen sprake was van gevaar voor de belendende woningen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan tevoren volstrekt niet te overzien zijn. Het risico dat de schade groter zou zijn en dat onschuldigen ernstig gewond zouden raken of zelfs het leven zouden verliezen, heeft verdachte op de koop toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft in verband met de persoon van de verdachte kennis genomen van het psychologisch onderzoek van 16 maart 2019, opgemaakt door drs. H.E. Baas-Ros. Daaruit is gebleken dat er bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek welke zich heeft ontwikkeld gedurende en/of na een diensttijd waarin betrokkene onder andere werd geconfronteerd met spanningsvolle situaties en zich moeilijk kunnen aanpassen aan het normale leven. Hij lijkt zich aangeleerd te hebben spanningsvolle situaties uit de weg te gaan en onrust onder controle te houden. Dit heeft geresulteerd in het ontwikkelen van chronisch vermijdende en dwangmatige persoonlijkheidstrekken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in alcoholgebruik, in lichte mate. Bij het opbouwen van spanningen en wanneer vermijding niet meer afdoende werkt, kan hij terugvallen op fors alcoholgebruik. Bovenstaande heeft geleid tot het advies het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen, indien dit bewezen wordt geacht. Er wordt een ambulante behandeling geadviseerd in combinatie met een verplicht reclasseringstoezicht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport betreffende verdachte van 3 juni 2019, inhoudende het advies aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij FPP De Horst en het meewerken aan alcohol- en middelencontrole.
Gelet op de inhoud van het psychologische rapport, het reclasseringsrapport en het strafdossier, heeft de rechtbank een indruk gekregen van de persoon van de verdachte. Er is bij verdachte sprake van problematiek, welke enerzijds een rol heeft gespeeld bij de brandstichting en anderzijds van belang is voor het vervolg van de afdoening van de onderhavige strafzaak.
Alles afwegende zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen en verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen waarvan 444 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan deze proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering worden gekoppeld. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Zij vordert een schadevergoeding van € 13.394,17, bestaande uit € 10.894,17 materiële schade en € 2.500 immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De officier heeft verzocht de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Primair gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair ten aanzien van de materiele schade vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade, gelet op de onderbouwing ervan, volledig voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de materiële schade dan ook vaststellen op een bedrag van €10.894,17.
Immateriële schade
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij een slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank zal de gevorderde schade echter matigen en vaststellen op een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank zal de benadeelde in het overige gedeelte niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van € 12.894,17. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 6 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de staat een bedrag van €12.894,17, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 99 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 6 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening, te betalen ten behoeve van [benadeelde partij 1] , zoals hierna in het dictum genoemd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Zij vordert een schadevergoeding van €2.618,05, bestaande uit €118,05 materiële schade en €2.500 immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De officier heeft verzocht de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman de immateriële schade en de materiele schade ten aanzien van de reiskosten betwist en verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade volledig voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de materiële schade dan ook vaststellen op een bedrag van €118,05.
Immateriële schade
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij een slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank zal de gevorderde schade echter matigen en vaststellen op een bedrag van €2.000,00. De rechtbank zal de benadeelde in het overige gedeelte niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van €2.118,05. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 6 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de staat een bedrag van € 2.118,05, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 31 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 6 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening, te betalen ten behoeve van [benadeelde partij 2] , zoals hierna in het dictum genoemd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
7.3
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Zij vordert een schadevergoeding van € 2.252,35, bestaande uit € 452,35 materiële schade en € 1.800 immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het materiële gedeelte van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van het immateriële gedeelte van de vordering, echter dit bedrag te matigen tot €1.500.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman de immateriële schade en de materiele schade ten aanzien van de reiskosten betwist en verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade volledig voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de materiële schade dan ook vaststellen op een bedrag van €452,35.
Immateriële schade
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij een slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank zal de gevorderde schade echter matigen en vaststellen op een bedrag van €900,00. De rechtbank zal de benadeelde in het overige gedeelte niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van €1.352,35. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 6 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de staat een bedrag van €1.352,35, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 23 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 6 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening, te betalen ten behoeve van [benadeelde partij 3] , zoals hierna in het dictum genoemd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 157 Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen, te weten dat de veroordeelde:
zich gedurende de proeftijd zal melden bij SVG reclassering Limburg Vincent van Gogh op het telefoonnummer 0475-319747 op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
zich gedurende de proeftijd van 2 jaren of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling zal stellen van FPP De Horst of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen.
gedurende de proeftijd van 2 jaren zal meewerken aan controle van alcohol- en middelengebruik en ten behoeve hiervan zal meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek, zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst toe de vordering van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij in
  • veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
  • legt aan verdachte de verplichting op
  • bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • wijst toe de vordering van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij in
  • veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
  • legt aan verdachte de verplichting op
  • bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • wijst toe de vordering van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij in
  • veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
  • legt aan verdachte de verplichting op
  • bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.M.M. Gijselaers, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van M.H.C. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 januari 2019 in de gemeente Horst aan de Maas
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met papieren tissues, althans met een brandbare stof, ten gevolge
waarvan de woning, gelegen aan de [adres] , geheel of
gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
gemeen gevaar voor voornoemde woning en de zich in de woning
bevindende goederen en/of voor belendende percelen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor de in en/of in de directe nabijheid van
voornoemde woning aanwezige personen, alsmede voor personen in de
belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 januari 2019 te Horst, gemeente Horst aan de
Maas,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te
brengen met papieren tissues, althans met een brandbare stof, ten
gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat de woning,
gelegen aan de [adres] geheel of gedeeltelijk is
verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen
gevaar voor voornoemde woning en de zich in de woning bevindende
goederen en/of voor belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in en/of
in de directe nabijheid van voornoemde woning aanwezige personen,
alsmede voor personen in de belendende percelen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
( art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2019003054, gesloten d.d. 21 februari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 93.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2019, pagina 15 tot en met 17.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2019, pagina 18.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2019, pagina 20.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 7 januari 2019, pagina 25 tot en met 27; Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 2] , d.d. 7 januari 2019, pagina 28 en 29; Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 3] , pagina 33 tot en met 35.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 januari 2019, pagina 12 en 13.
7.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2019.
8.Proces-verbaal van brandonderzoek met proces-verbaalnummer PL2300-2019003054-12, d.d. 18 maart 2019, geen onderdeel uitmakende van de doorgenummerde pagina’s.