ECLI:NL:RBLIM:2019:5547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
03/720642-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag en zware mishandeling van baby

Op 18 juni 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn baby, geboren op [geboortedatum slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat het ernstige letsel bij de baby, dat op 23 februari 2017 was vastgesteld, veroorzaakt was door menselijk handelen, maar dat niet overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte verantwoordelijk was voor dit letsel. De verdachte werd vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op het rapport van forensisch arts R.A.C. Bilo, die concludeerde dat de bloedingen en ribbreuken bij de baby zeer waarschijnlijk het gevolg waren van niet-accidenteel trauma. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de verdachte op of omstreeks 23 februari 2017 het letsel had toegebracht, en dat er ook geen andere objectieve aanwijzingen waren die de verklaringen van de ouders ondersteunden. De verdachte ontkende het letsel te hebben toegebracht, en de rechtbank concludeerde dat de mogelijkheid bestond dat een ander verantwoordelijk was voor het letsel. De benadeelde partij, de baby, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/720642-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juni 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De deskundige, de heer R.A.C. Bilo, forensisch arts KNMG, is verschenen en gehoord. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[naam wettelijk vertegenwoordiger van slachtoffer] (de wettelijke vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer] ) en haar gemachtigde, mr. F.W. Oehlen, advocaat, kantoorhoudende te Beek, zijn verschenen. Mr. Oehlen heeft de vordering mondeling toegelicht en [naam wettelijk vertegenwoordiger van slachtoffer] heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op of omstreeks 23 februari 2017 te Heerlen heeft getracht zijn dochtertje [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk te doden dan wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende naar voren gebracht. De officier van justitie komt allereerst tot de conclusie dat het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd toegebracht letsel is. Zij verwijst hierbij naar de bevindingen van de NFI-deskundige Forensische Geneeskunde, de heer Bilo en het feit dat er door niemand een ernstig accidenteel trauma (ongeval) is gemeld. De officier van justitie vindt dat de deskundige tegenstrijdige uitlatingen heeft gedaan over het moment waarop het letsel zou zijn ontstaan. Enerzijds heeft de deskundige geconcludeerd dat er geen duidelijkheid zou zijn over het laatste moment van normaal functioneren, anderzijds komt hij tot de conclusie dat de (klinische) afwijkingen maximaal enkele dagen na het laatste moment van normaal functioneren en voor de vaststelling daarvan op 23 februari 2017 zijn ontstaan. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door de ouders genoemde eerdere ‘aanvallen’ die [slachtoffer] gehad zou hebben, buiten beschouwing gelaten moeten worden bij het bepalen van het laatste moment van normaal functioneren van [slachtoffer] . Op grond van de stukken is namelijk niet aannemelijk dat eerder soortgelijke aanvallen als op 23 februari 2017 hebben plaatsgevonden. Anders dan de deskundige is de officier van justitie van mening dat het laatste moment van normaal functioneren wel degelijk kan worden vastgesteld aan de hand van de verklaringen in het dossier. Geen enkele getuige heeft in de periode tot en met 22 februari 2017 bijzonderheden, zoals aanvallen en/of andere alarmsymptomen, waargenomen in het gedrag van [slachtoffer] . De officier van justitie is verder van mening dat de klinische symptomen gelet op de ernst daarvan direct aansluitend op het ontstaan van het hersenletsel zijn ontstaan. Derhalve moet het hersenletsel op 23 februari 2017 zijn toegebracht. Op die dag was de verdachte alleen met zijn kind. De handelingen die geleid hebben tot het hersenletsel moeten dan ook door verdachte zijn verricht. Gezien de ernst van het letsel bergen de handelingen die de verdachte met zijn kwetsbare baby heeft verricht het gevaar van het intreden van de dood in zich, en daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood. De ‘herhaalde’ verklaringen van de verdachte dat er sprake was van ‘aanvallen’ zijn ongeloofwaardig te noemen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman verwijst allereerst naar een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in die zaak ondanks voldoende wettig bewijs is vrijgesproken omdat de overtuiging ontbrak. In de onderhavige zaak werden al in een eerder stadium geen ernstige bezwaren aangenomen door de rechter-commissaris en de rechtbank. Het dossier is qua omvang en inhoud niet veel veranderd sinds die periode. Het wettig bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd ontbreekt. Het geconstateerde letsel kan volgens de deskundige uren dan wel maximaal enkele dagen voor 23 februari 2017 zijn toegebracht. In die periode hebben meerdere personen de zorg gehad over het slachtoffer. Zij kunnen verantwoordelijk zijn geweest voor het toebrengen van het letsel. Dat de officier van justitie de conclusies van de deskundige daarover betwist is vreemd te noemen. Tijdens het uitgebreide verhoor van de deskundige ter zitting heeft zij hier geen enkele vraag aan de deskundige over gesteld. Zij gaat nu op de stoel van de deskundige zitten, door haar visie te geven zonder dat daar een medische onderbouwing aan ten grondslag ligt. De verdachte heeft overigens geen ongeloofwaardige verklaringen afgelegd. Hij heeft zijn handelen van 23 februari 2017, toen zijn kind een aanval kreeg, proberen uit te leggen. Hierbij dienen de gebeurtenissen vanaf 22 januari 2017, de dag waarop het kind de eerste aanval heeft gehad, in aanmerking te worden genomen. Er zijn toen contacten geweest met de huisarts en de night-care, waarbij de verdachte naar zijn zeggen niet serieus is genomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdachte is de vader van [slachtoffer] . Op 23 februari 2017 werd [slachtoffer] , destijds een baby van 14 weken oud, per ambulance binnengebracht op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis te Maastricht. In aanwezigheid van de verdachte zou [slachtoffer] thuis, bij het klaarmaken voor vertrek en al zittend in de Maxi-cosi, een ALTE (apparent life threatening event) hebben doorgemaakt. De verdachte heeft de onderbuurvrouw gehaald die vervolgens reanimatie heeft toegepast; door de verdachte werd 112 gebeld. De moeder van [slachtoffer] was niet aanwezig. Bij het arriveren van de ambulance werd het verstijven van ledematen gezien en heen en weer bewegende, trillende ogen. Hierna trad spontaan herstel op. In het ziekenhuis hebben neurologische en aanvullende onderzoeken plaatsgevonden met de volgende bevindingen:
- [slachtoffer] was onrustig, geprikkeld en huilend;
- zij had een blauwe plek ter plaatse van haar rechterschouder;
- de schedelomtrek was fors toegenomen in circa 6 weken;
- in de hersenen werden beiderzijds vochtophopingen/bloeduitstortingen gezien onder het harde hersenvlies, zowel over de grote als in het gebied van de kleine hersenen. De vochtophopingen leken te verschillen in ouderdom/samenstelling;
- er was sprake van een midline-shift (verplaatsing middenlijn van de hersenen door verhoogde druk in het hoofd);
- er werden tekenen van kleine bloedinkjes in het hersenweefsel gezien;
- er werden meerdere bloedvaatjes in de hersenen met bloedstolseltjes gezien;
- er werd een spoortje bloed onder het spinnenwebvlies aan de rechtervoorzijde van de hersenen gezien;
- in beide ogen werden netvliesbloedingen gezien;
- op de skeletstatus werd een breuk van rib 1 en 2 rechts gezien en een afscheuringsbreukje in de rechterschouder.
Bovengenoemde letsels zijn, bij uitsluiting van medische oorzaken voor bloedingen en botbreuken, verdacht voor toegebracht letsel.
De ouders hebben verklaard dat er in de weken voorafgaand aan 23 februari 2017 vaker een episode met plotse gedragsverandering door hen werd gezien. De eerste keer op 22 januari 2017, nadat [slachtoffer] , na het geven van een fles, met haar hoofd tegen het hoofd van de verdachte ‘botste’, toen de verdachte haar wilde laten boeren. De verdachte en de moeder geven aan dat ze dit op 26 januari 2017 hebben aangegeven aan de huisarts en dat deze zou hebben gezegd dat er niets aan de hand zou zijn. Na dit bezoek zou [slachtoffer] volgens de verdachte en de moeder weer een aanval hebben gehad. Over deze aanval heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat ze erbij was toen het gebeurde. [slachtoffer] zou niet zijn gevallen of een ander ongeluk hebben meegemaakt. [slachtoffer] is het enige kind van de ouders en verblijft door de week vier dagen een deel van de dag bij de (stief)ouders van de ouders of bij een gastouder.
Op 25 februari 2017 is namens [slachtoffer] door [naam unithoofd] , unithoofd van Veilig Thuis, aangifte gedaan van een vermoeden tot kindermishandeling.
Op 18 april 2017 is de verdachte aangehouden ter zake poging tot doodslag op zijn dochter [slachtoffer] .
Vraagstelling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van toegebracht letsel en zo ja, of dat letsel op of omstreeks 23 februari 2017 door de verdachte is toegebracht.
Beantwoording
Door de heer R.A.C. Bilo, forensisch arts KNMG en NFI-deskundige Forensische Geneeskunde is op 7 december 2017 een NFI-rapport opgesteld op basis van de medische bevindingen van het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC), het medisch dossier van de huisarts, het verhoor van de moeder van 26 februari 2017, twee videofragmenten van [slachtoffer] , het verhoor van de osteopaat van 17 mei 2017 en de videofragmenten van de door de osteopaat bij [slachtoffer] uitgevoerde handelingen. De deskundige heeft gerapporteerd dat bij [slachtoffer] op en na 23 februari 2017 subdurale en subarachnoidale bloedingen, uitgebreide netvliesbloedingen over het gehele netvlies van beide ogen en twee zekere ribbreuken zijn vastgesteld. Op basis van de verstrekte gegevens en het geconstateerde letsel komt de deskundige tot de volgende conclusies en interpretaties.
De rechtbank haalt de voor haar relevante passages uit het rapport aan:
6.4.1.3 De bevindingen in het hoofd bij het radiologische onderzoek, de neurochirurgische ingreep en het laboratoriumonderzoek
b.3 Conclusies
Bij [slachtoffer] werden geen aanwijzingen gevonden voor (aangeboren of verworven) aandoeningen of een trauma tijdens de geboorte. In de verstrekte gegevens werden geen aanwijzingen gevonden voor een ernstig trauma.
Dit betekent dat de subdurale en subarachnoidale bloedingen, die bij [slachtoffer] op en na 23 februari 2017 werden vastgesteld, zeer veel waarschijnlijker zijn bij een trauma met een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) of een (om welke reden dan ook) niet gemeld opvallend en/of ernstig trauma met een accidentele toedracht dan bij een andere oorzaak (triviaal trauma, geboortetrauma of een aandoening).
6.4.1.4 De bevindingen bij oogheelkundig onderzoek
b. Forensische medische interpretatie en conclusie
Op basis van de beschrijving van de bevindingen bij oogheelkundig onderzoek in de verstrekte gegevens, kan worden afgeleid dat sprake was van min of meer ernstige netvliesbloedingen voor wat betreft de uitgebreidheid en de aantallen.
Bij [slachtoffer] werden bij onderzoek in het MUMC geen aanwijzingen gevonden voor aandoeningen, die een verklaring zouden kunnen vormen voor het ontstaan van netvliesbloedingen. Gezien de leeftijd van [slachtoffer] op het moment van constateren van de netvliesbloedingen (dan 14,5 weken oud) is uitgesloten dat het ontstaan van de netvliesbloedingen nog gerelateerd kan worden aan de geboorte. Dit betekent dat het ontstaan van de netvliesbloeding naar mijn mening verklaard kan worden door een trauma na de geboorte.
Tot slot: de netvliesbloedingen die bij [slachtoffer] op 23 en 24 februari 2017 zijn vastgesteld, zijn naar mijn mening als deskundige, veel waarschijnlijker bij een incident met een niet-accidentele toedracht dan bij een incident met een accidentele toedracht.
6.4.1.5 De bevindingen bij onderzoek van het skelet
a. Datering van de botbreuken
a.2 Forensisch medische interpretatie en conclusie
Op basis van de beschreven kenmerken van de zekere ribbreuken (rib 2 aan beide zijden) kan worden geconcludeerd dat de bevindingen bij herhaald radiologisch onderzoek op diverse data (oudere breuk rib 2 rechts; aanvankelijk niet zichtbare breuk rib 2 links) zeer veel waarschijnlijker zijn bij 2 momenten van ontstaan dan bij 1 moment van ontstaan.
b.1.3 Conclusies
Bij [slachtoffer] werden geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een aandoening met verhoogde kans op het ontstaan van ribbreuken of voor een geboortetrauma als verklaring voor het ontstaan van de ribbreuken. Er kan worden geconcludeerd dat de ribbreuken (de rechtbank leest: breuken aan rib 2 aan beide zijden) het gevolg waren van een lichamelijk trauma na de geboorte. In de verstrekte gegevens werden geen aanwijzingen gevonden voor een plausibel accidenteel trauma na de geboorte. Dit betekent dat de ribbreuken zeer veel waarschijnlijker zijn bij een trauma met niet accidentele toedracht (toegebracht letsel) of bij een (om welke reden dan ook) niet gemeld ernstig trauma met een accidentele toedracht dan bij een trauma met een accidentele toedracht (val, ongeval, etc..)
6.5
Het moment van ontstaan van de bevindingen op en na 23 februari 2017
6.5.1.2 De ontwikkeling van de klinische verschijnselen en het klinisch beloop
a. Theoretische aspecten
Samengevat:
De ernst van de klinische verschijnselen bij presentatie in het ziekenhuis, de snelheid van ontwikkeling van de ernst en de ernst van de korte termijn restverschijnselen (= het klinisch beloop) vormen goede indicatoren voor het moment van ontstaan van hersenletsel:
Hoe ernstiger de verschijnselen, het klinisch beloop en de restverschijnselen, des te onwaarschijnlijker het is dat er tussen het ontstaan van het letsel en het ontstaan van de verschijnselen een symptoomvrije periode is geweest. (…)
Hoe milder de klinische verschijnselen, het klinisch beloop en de restverschijnselen, des te moeilijker het is om een indicatie te geven over het verloop in tijd tussen het ontstaan van het letsel en het optreden van klinische verschijnselen, die aanleiding vormen tot het zoeken van medische hulp.
b. Forensisch medische interpretatie
b.1 De situatie op 23 februari 2017
Voor zover op basis van de verstrekte gegevens kan worden nagegaan, veranderde [slachtoffer] in de loop van 23 februari 2017 van een kind, bij wie geen sprake was van bijzonderheden of verschijnselen waarbij medische hulp nodig was, in een kind voor wie acuut medische zorg gezocht moest worden en uiteindelijk leidde tot opname op 23 februari 2017 en chirurgisch ingrijpen op 24 februari 2017 in het MUMC. De klinische verschijnselen waren het gevolg van de afwijkingen in het hoofd, die op en na 23 februari 2017 bij [slachtoffer] werden vastgesteld. De afwijkingen die geleid hebben tot de klinische verschijnselen op 23 februari 2017 zijn ontstaan na het laatste moment van normaal functioneren en voor het optreden van de klinische verschijnselen op 23 februari 2017. Bij voorgaande moet worden aangetekend dat door de ouders op of na 23 februari 2017 in het MUMC werd gemeld dat de aanval op 23 februari 2017 niet de eerste aanval was.
b.2 De klinische verschijnselen tussen 22 januari 2017 en 23 februari 2017
Door de discrepantie in de beschrijving van de klinische verschijnselen in de medische gegevens van de huisarts en door de ouders tussen 22 januari 2017 en 23 februari 2017 is het niet mogelijk om een indicatie te vinden voor het laatste moment van normaal functioneren. Er bestaat geen duidelijkheid over eventuele klinische verschijnselen voorafgaand aan 23 februari 2017.
6.5.1.3 De combinatie van bevindingen
Gezien de bevindingen bij medisch onderzoek (beeldvorming van het hoofd in combinatie met onderzoek van de liquor tijdens het inbrengen van de drains) en het beschreven functioneren van [slachtoffer] voor en op 23 februari 2017 lijkt in ieder geval sprake van afwijkingen in het hoofd die kort (uren tot maximaal enkele dagen – na het laatste moment van normaal functioneren) voor de vaststelling van die afwijkingen op 23 februari 2017 zijn ontstaan. Hierbij kan op basis van het totaal aan bevindingen tussen de geboorte en 23 februari 2017 niet uitgesloten worden dat sprake is geweest van meer dan 1 moment van ontstaan, die in tijd van elkaar gescheiden zijn. Op basis van combinatie van de bevindingen in het hoofd en bij onderzoek van het skelet kan eveneens worden geconcludeerd dat bij [slachtoffer] zeker sprake is geweest van 2 of meer momenten van ontstaan van letsels.
6.6
De (afgeleide) verklaringen
6.6.1
De gebeurtenis op 22-01-17 (de rechtbank begrijpt: het stootincident na de voeding)
Het is dubieus of een kind bij het beschreven incident letsels oploopt, die vergelijkbaar zijn met de letsels, die bij [slachtoffer] op en na 23 februari 2017 zijn aangetroffen. Bovendien maakt het tijdverloop tussen het beschreven incident en het optreden van de klinische verschijnselen op 23 februari 2017 een causale relatie onwaarschijnlijk. Hierbij moet worden aangetekend dat er onduidelijkheid bestaat over (het beloop van) de mogelijke klinische verschijnselen tussen het incident op 22 januari 2017 en 23 februari 2017.
(..)
6.6.6
Aangeboren of verworven aandoeningen
Epilepsie (primair of secundair bijv. na trauma), hartafwijkingen of een te lage bloedsuiker (hypoglycemie) kunnen aanleiding geven tot de klinische verschijnselen die op 23 februari 2017 aanleiding vormden voor het acuut zoeken van medische hulp. Ze veroorzaken echter nooit de bevindingen die bij [slachtoffer] op en na 23 februari 2017 bij medisch onderzoek in het MUMC werden gevonden. Tijdens de opname in het MUMC werden geen aanwijzingen gevonden voor een probleem met de stolling of een stofwisselingsziekte.
(..)
6.6.8
Trauma: accidenteel of niet-accidenteel
De combinatie van bevindingen kan naar mijn mening worden verklaard op basis van een trauma en is zeer veel waarschijnlijker bij een opvallend en/of ernstig trauma (niet-accidenteel: toegebracht letsel, of accidenteel: niet gemeld ernstig incident) dan bij een andere oorzaak, bijvoorbeeld een triviaal trauma.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het rapport van de deskundige Bilo kan worden vastgesteld dat menselijk handelen de oorzaak is geweest van de geconstateerde bloedingen in de hersenen en de ogen en de ribbreuken bij [slachtoffer] . Voor een ernstig incident, dat niet gemeld is (een ongeluk), zijn geen aanwijzingen terug te vinden in het dossier.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] het beschreven letsel heeft toegebracht. De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de afwijkingen in het hoofd van [slachtoffer] uren tot maximaal enkele dagen na het laatste moment van normaal functioneren voor de vaststelling van die afwijkingen op 23 februari 2017 zijn ontstaan. Op basis van het totaal aan bevindingen tussen de geboorte en 23 februari 2017 kan volgens de deskundige niet uitgesloten worden dat sprake is geweest van meer dan 1 moment van ontstaan, die in tijd van elkaar gescheiden zijn. Op basis van combinatie van de bevindingen in het hoofd en bij onderzoek van het skelet kan volgens de deskundige eveneens worden geconcludeerd dat bij [slachtoffer] zeker sprake is geweest van 2 of meer momenten van ontstaan van letsels.
De deskundige heeft verder geconcludeerd dat, door de discrepantie in de beschrijving van de klinische verschijnselen in de medische gegevens van de huisarts en door de ouders tussen 22 januari 2017 en 23 februari 2017, het niet mogelijk is om een indicatie te vinden voor het laatste moment van normaal functioneren. Er bestaat geen duidelijkheid over eventuele klinische verschijnselen voorafgaand aan 23 februari 2017.
De ouders hebben verklaard dat [slachtoffer] vóór 23 februari 2017 een aantal aanvallen heeft gehad. Bij één van deze aanvallen waren zij beiden aanwezig geweest. [slachtoffer] overstrekte haar lichaam waarna het lichaam verslapte en ze een hele tijd heel diep in ‘slaap’ viel. De verklaringen van de ouders worden niet objectief ondersteund door bijvoorbeeld een journaal van de huisarts of door de night-care. Het door de ouders op 26 januari 2017 van [slachtoffer] gemaakte videofragment toont volgens de deskundige geen zorgelijke klinische verschijnselen. Hoewel de stelling van de verdachte dat [slachtoffer] eerder soortgelijke aanvallen heeft gehad niet wordt bevestigd, kan op basis van het dossier echter ook niet worden uitgesloten dat er eerdere aanvallen zijn geweest.
Ter terechtzitting is de deskundige Bilo over zijn bevindingen in het rapport gehoord. Hij heeft zijn conclusies waar nodig nader uitgelegd. Ter zitting is gebleken dat [slachtoffer]
- gelukkig - goed is hersteld. De deskundige heeft desgevraagd aangegeven dat dit gegeven maakt dat niet tot een nog nadere bepaling van het moment van het ontstaan van het letsel kan worden gekomen. De officier van justitie heeft - anders dan de deskundige -geconcludeerd dat de symptomen bij [slachtoffer] (gelet op de ernstige afwijkingen) zijn ontstaan direct aansluitend op het ontstaan van het hersenletsel en daarmee dus op 23 februari 2017. Er is volgens de officier van justitie geen sprake geweest van een symptoomvrije periode.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt reeds vanwege het feit dat de onderbouwing van haar standpunt niet stoelt op enig medisch gegeven. Daarnaast is de beschreven conclusie die de officier van justitie trekt aan de hand van het rapport niet juist. Op de vraag of er sprake kan zijn geweest van een symptoomvrije periode hangt volgens de deskundige immers niet alleen af van de mate van de ernst van de verschijnselen, maar ook van het klinisch beloop en de restverschijnselen. Bovendien gaat de officier van justitie geheel voorbij aan de conclusie van de deskundige dat het hersenletsel op meerdere momenten kan zijn toegebracht en dat op basis van combinatie van de bevindingen in het hoofd en bij onderzoek van het skelet kan worden geconcludeerd dat bij [slachtoffer] zeker sprake is geweest van 2 of meer momenten van ontstaan van letsels.
Op grond van de voormelde conclusies van de deskundige is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het letsel op of omstreeks 23 februari 2017 door verdachte is toegebracht op het moment dat hij alleen thuis was met [slachtoffer] . Bovendien maakt de deskundige voor de bepaling van het tijdstip dat [slachtoffer] voor het laatst normaal functioneerde, het voorbehoud dat dit tijdstip gelet op de verklaringen van de ouders niet is vast te stellen. Dit moment is niet door een onafhankelijke buitenstaander bevestigd. Het gegeven dat verschillende getuigen verklaren dat [slachtoffer] een vrolijke, tevreden baby was, is onvoldoende om in het licht van alle gegevens in deze zaak het laatste moment van normaal functioneren te bepalen. Een en ander laat - naast de mogelijkheid dat verdachte verantwoordelijk is voor het toegebrachte letsel - de mogelijkheid open dat een ander op enig moment hiervoor verantwoordelijk is geweest.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat op grond van het rapport en de toelichting daarop ter terechtzitting weliswaar kan worden vastgesteld dat menselijk handelen de oorzaak is geweest van het letsel van [slachtoffer] , maar dat op grond van het rapport en de toelichting niet zonder enige twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor het toegebrachte letsel in de ten laste gelegde periode.
Ook uit de overige inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan niet met zekerheid worden afgeleid dat de verdachte verantwoordelijk is voor het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel. De verdachte ontkent het letsel te hebben toegebracht en uit de verklaringen van de getuigen kan evenmin ondubbelzinnig worden herleid dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
Het voorgaande brengt met zich dat - hoewel de rechtbank bewezen acht dat [slachtoffer] ’s ernstige letsel is veroorzaakt door menselijk handelen - niet overtuigend bewezen kan worden dat verdachte schuldig is aan het tenlastegelegde. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde.

4.Debenadeeldepartij

4.1
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] , wonende te [woonplaats slachtoffer] , niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. C. Wapenaar en
mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
18 juni 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 februari 2017 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een baby genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) door elkaar heeft geschud, dan wel anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2017 in de gemeente Heerlen aan een baby genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), zijnde het kind van verdachte,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vochtophopingen/bloedingen aan de
buitenzijde van/in de hersenen (subdurale bloedingen) althans ernstig hersenletsel en/of (uitgebreide) bloedingen over het gehele netvlies van beide ogen heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) door elkaar te schudden, dan wel anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] .