3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdachte is de vader van [slachtoffer] . Op 23 februari 2017 werd [slachtoffer] , destijds een baby van 14 weken oud, per ambulance binnengebracht op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis te Maastricht. In aanwezigheid van de verdachte zou [slachtoffer] thuis, bij het klaarmaken voor vertrek en al zittend in de Maxi-cosi, een ALTE (apparent life threatening event) hebben doorgemaakt. De verdachte heeft de onderbuurvrouw gehaald die vervolgens reanimatie heeft toegepast; door de verdachte werd 112 gebeld. De moeder van [slachtoffer] was niet aanwezig. Bij het arriveren van de ambulance werd het verstijven van ledematen gezien en heen en weer bewegende, trillende ogen. Hierna trad spontaan herstel op. In het ziekenhuis hebben neurologische en aanvullende onderzoeken plaatsgevonden met de volgende bevindingen:
- [slachtoffer] was onrustig, geprikkeld en huilend;
- zij had een blauwe plek ter plaatse van haar rechterschouder;
- de schedelomtrek was fors toegenomen in circa 6 weken;
- in de hersenen werden beiderzijds vochtophopingen/bloeduitstortingen gezien onder het harde hersenvlies, zowel over de grote als in het gebied van de kleine hersenen. De vochtophopingen leken te verschillen in ouderdom/samenstelling;
- er was sprake van een midline-shift (verplaatsing middenlijn van de hersenen door verhoogde druk in het hoofd);
- er werden tekenen van kleine bloedinkjes in het hersenweefsel gezien;
- er werden meerdere bloedvaatjes in de hersenen met bloedstolseltjes gezien;
- er werd een spoortje bloed onder het spinnenwebvlies aan de rechtervoorzijde van de hersenen gezien;
- in beide ogen werden netvliesbloedingen gezien;
- op de skeletstatus werd een breuk van rib 1 en 2 rechts gezien en een afscheuringsbreukje in de rechterschouder.
Bovengenoemde letsels zijn, bij uitsluiting van medische oorzaken voor bloedingen en botbreuken, verdacht voor toegebracht letsel.
De ouders hebben verklaard dat er in de weken voorafgaand aan 23 februari 2017 vaker een episode met plotse gedragsverandering door hen werd gezien. De eerste keer op 22 januari 2017, nadat [slachtoffer] , na het geven van een fles, met haar hoofd tegen het hoofd van de verdachte ‘botste’, toen de verdachte haar wilde laten boeren. De verdachte en de moeder geven aan dat ze dit op 26 januari 2017 hebben aangegeven aan de huisarts en dat deze zou hebben gezegd dat er niets aan de hand zou zijn. Na dit bezoek zou [slachtoffer] volgens de verdachte en de moeder weer een aanval hebben gehad. Over deze aanval heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat ze erbij was toen het gebeurde. [slachtoffer] zou niet zijn gevallen of een ander ongeluk hebben meegemaakt. [slachtoffer] is het enige kind van de ouders en verblijft door de week vier dagen een deel van de dag bij de (stief)ouders van de ouders of bij een gastouder.
Op 25 februari 2017 is namens [slachtoffer] door [naam unithoofd] , unithoofd van Veilig Thuis, aangifte gedaan van een vermoeden tot kindermishandeling.
Op 18 april 2017 is de verdachte aangehouden ter zake poging tot doodslag op zijn dochter [slachtoffer] .
Vraagstelling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van toegebracht letsel en zo ja, of dat letsel op of omstreeks 23 februari 2017 door de verdachte is toegebracht.
Beantwoording
Door de heer R.A.C. Bilo, forensisch arts KNMG en NFI-deskundige Forensische Geneeskunde is op 7 december 2017 een NFI-rapport opgesteld op basis van de medische bevindingen van het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC), het medisch dossier van de huisarts, het verhoor van de moeder van 26 februari 2017, twee videofragmenten van [slachtoffer] , het verhoor van de osteopaat van 17 mei 2017 en de videofragmenten van de door de osteopaat bij [slachtoffer] uitgevoerde handelingen. De deskundige heeft gerapporteerd dat bij [slachtoffer] op en na 23 februari 2017 subdurale en subarachnoidale bloedingen, uitgebreide netvliesbloedingen over het gehele netvlies van beide ogen en twee zekere ribbreuken zijn vastgesteld. Op basis van de verstrekte gegevens en het geconstateerde letsel komt de deskundige tot de volgende conclusies en interpretaties.
De rechtbank haalt de voor haar relevante passages uit het rapport aan:
6.4.1.3 De bevindingen in het hoofd bij het radiologische onderzoek, de neurochirurgische ingreep en het laboratoriumonderzoek
b.3 Conclusies
Bij [slachtoffer] werden geen aanwijzingen gevonden voor (aangeboren of verworven) aandoeningen of een trauma tijdens de geboorte. In de verstrekte gegevens werden geen aanwijzingen gevonden voor een ernstig trauma.
Dit betekent dat de subdurale en subarachnoidale bloedingen, die bij [slachtoffer] op en na 23 februari 2017 werden vastgesteld, zeer veel waarschijnlijker zijn bij een trauma met een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) of een (om welke reden dan ook) niet gemeld opvallend en/of ernstig trauma met een accidentele toedracht dan bij een andere oorzaak (triviaal trauma, geboortetrauma of een aandoening).
6.4.1.4 De bevindingen bij oogheelkundig onderzoek
b. Forensische medische interpretatie en conclusie
Op basis van de beschrijving van de bevindingen bij oogheelkundig onderzoek in de verstrekte gegevens, kan worden afgeleid dat sprake was van min of meer ernstige netvliesbloedingen voor wat betreft de uitgebreidheid en de aantallen.
Bij [slachtoffer] werden bij onderzoek in het MUMC geen aanwijzingen gevonden voor aandoeningen, die een verklaring zouden kunnen vormen voor het ontstaan van netvliesbloedingen. Gezien de leeftijd van [slachtoffer] op het moment van constateren van de netvliesbloedingen (dan 14,5 weken oud) is uitgesloten dat het ontstaan van de netvliesbloedingen nog gerelateerd kan worden aan de geboorte. Dit betekent dat het ontstaan van de netvliesbloeding naar mijn mening verklaard kan worden door een trauma na de geboorte.
Tot slot: de netvliesbloedingen die bij [slachtoffer] op 23 en 24 februari 2017 zijn vastgesteld, zijn naar mijn mening als deskundige, veel waarschijnlijker bij een incident met een niet-accidentele toedracht dan bij een incident met een accidentele toedracht.
6.4.1.5 De bevindingen bij onderzoek van het skelet
a. Datering van de botbreuken
a.2 Forensisch medische interpretatie en conclusie
Op basis van de beschreven kenmerken van de zekere ribbreuken (rib 2 aan beide zijden) kan worden geconcludeerd dat de bevindingen bij herhaald radiologisch onderzoek op diverse data (oudere breuk rib 2 rechts; aanvankelijk niet zichtbare breuk rib 2 links) zeer veel waarschijnlijker zijn bij 2 momenten van ontstaan dan bij 1 moment van ontstaan.
b.1.3 Conclusies
Bij [slachtoffer] werden geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een aandoening met verhoogde kans op het ontstaan van ribbreuken of voor een geboortetrauma als verklaring voor het ontstaan van de ribbreuken. Er kan worden geconcludeerd dat de ribbreuken (de rechtbank leest: breuken aan rib 2 aan beide zijden) het gevolg waren van een lichamelijk trauma na de geboorte. In de verstrekte gegevens werden geen aanwijzingen gevonden voor een plausibel accidenteel trauma na de geboorte. Dit betekent dat de ribbreuken zeer veel waarschijnlijker zijn bij een trauma met niet accidentele toedracht (toegebracht letsel) of bij een (om welke reden dan ook) niet gemeld ernstig trauma met een accidentele toedracht dan bij een trauma met een accidentele toedracht (val, ongeval, etc..)