ECLI:NL:RBLIM:2019:5425

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
7766903 CV EXPL 19-3503
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling loon en wedertewerkstelling in kort geding door werkneemster onder bewind

In deze zaak vorderde een werkneemster, die sinds 27 oktober 1988 in dienst was bij haar werkgever onder de Wet Sociale Werkvoorziening, in kort geding doorbetaling van haar loon en wedertewerkstelling. De werkneemster had een IVA-uitkering gekregen van het UWV wegens duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid, maar haar werkgever, de Werkvoorzieningschap Oostelijk Zuid-Limburg (WOZL), bleef haar loon doorbetalen in afwachting van de uitkering. De kantonrechter moest beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang voor de werkneemster om haar vorderingen toe te wijzen.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 6 juni 2019. De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de werkneemster niet aannemelijk was, omdat WOZL haar loon bleef betalen. De kantonrechter stelde vast dat de werkneemster geen financieel belang had bij de vordering tot loonbetaling, aangezien zij al loon ontving. Ook het argument dat de werkneemster thuis niet kon werken, werd niet als voldoende spoedeisend belang gezien.

De kantonrechter overwoog verder dat de werkneemster met haar beperkingen niet in staat was haar eigen werkzaamheden te verrichten en dat WOZL niet verplicht was haar te werk te stellen. De vorderingen van de werkneemster werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van WOZL. Het vonnis werd uitgesproken op 12 juni 2019.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7766903 CV EXPL 19-3503
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 12 juni 2019
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU INKOMENS BEHEER B.V.,
gevestigd te Brunssum,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[naam onder bewind gestelde],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.J. van Weersch,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WERKVOORZIENINGSCHAP OOSTELIJK ZUID-LIMBURG,
zetelend te Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M. van Vugt.
Partijen zullen hierna BIB en WOZL genoemd worden, de onder bewind gestelde zal
[naam onder bewind gestelde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, waarin [naam onder bewind gestelde] als eiseres staat vermeld
  • de conclusie van antwoord
  • het faxbericht van 5 juni 2019 van mr. Van Weersch
  • de mondelinge behandeling op 6 juni 2019, waarbij mr. Van Vugt een machtiging heeft overgelegd
  • het faxbericht van 11 juni 2019 waaruit blijkt dat BIB eisende partij in deze zaak is en dat mr. Van Weesch haar gemachtigde is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 25 maart 2015 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam onder bewind gestelde] onder bewind gesteld, met benoeming van BIB tot bewindvoerder.
2.2.
[naam onder bewind gestelde] , geboren op [geboortedatum] 1969, is op 27 oktober 1988 in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening in dienst getreden van WOZL op basis van een arbeidsovereenkomst voor (thans) onbepaalde tijd voor 18 uur per week. Haar werkzaamheden bestaan uit licht assemblagewerk, waarbij zij onderdeel uitmaakt van een team van zes assemblagemedewerkers. Het loon bedraagt momenteel € 855,50 bruto per maand.
2.3.
[naam onder bewind gestelde] ontvangt sinds 1987 onafgebroken uitkering ingevolge de Wajong op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Op deze uitkering wordt het loon dat [naam onder bewind gestelde] verdient in mindering gebracht.
2.4.
[naam onder bewind gestelde] heeft zich op 11 april 2016 ziek gemeld. De ziekte hield verband met diverse belastende gebeurtenissen in haar privésituatie, zoals het overlijden van naasten en de ziekte van haar echtgenoot.
2.5.
In maart 2017 heeft [naam onder bewind gestelde] in het kader van haar re-integratie hervat in (aangepaste) werkzaamheden volgens een opbouwschema.
2.6.
Sinds april 2017 is [naam onder bewind gestelde] binnen WOZL bij geplaatst bij “Beschut 2.0”. Dit is (kort gezegd) de meest beschutte werkomgeving die WOZL kent.
2.7.
In augustus 2017 is [naam onder bewind gestelde] weer volledig uitgevallen.
2.8.
Op 20 maart 2018 heeft [naam onder bewind gestelde] in overleg met WOZL, althans heeft WOZL namens [naam onder bewind gestelde] , bij het UWV een aanvraag ingediend voor toekenning van een uitkering ingevolge de WIA.
2.9.
Bij brief van 26 maart 2018 heeft [naam onder bewind gestelde] WOZL gesommeerd haar toe te laten tot haar werkzaamheden. Zij heeft daarbij het standpunt ingenomen dat zij volgens de bedrijfsarts weer in staat was haar eigen werkzaamheden te verrichten. Zij acht zich daartoe in elk geval zelf in staat.
2.10.
WOZL heeft bij brief van 11 april 2018 [naam onder bewind gestelde] medegedeeld dat de bedrijfsarts haar wel degelijk nog arbeidsongeschikt acht en dat haar geen passende functie kan worden aangeboden binnen WOZL.
2.11.
Bij besluit van 15 juni 2018 heeft het UWV de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Het UWV heeft daartoe verwezen naar het oordeel van haar arts en haar arbeidsdeskundige. Dit oordeel houdt in dat zij [naam onder bewind gestelde] in staat achten haar eigen werkzaamheden bij WOZL te verrichten en dat [naam onder bewind gestelde] dus niet arbeidsongeschikt is.
2.12.
Bij brief van 3 juli 2018 heeft [naam onder bewind gestelde] WOZL opnieuw gesommeerd haar toe te laten tot haar werkzaamheden en het volledige loon aan haar te betalen.
2.13.
Bij brief van 12 juli 2018 heeft WOZL aan [naam onder bewind gestelde] medegedeeld dat WOZL bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit van het UWV. Verder heeft WOZL aan [naam onder bewind gestelde] in de brief medegedeeld dat zij “maandag a.s. om 7.30 uur” met haar werkzaamheden kan starten.
2.14.
Op 16 juli 2018 heeft [naam onder bewind gestelde] haar werkzaamheden bij WOZL hervat.
2.15.
Bij brief van 7 maart 2019 heeft het UWV aan WOZL medegedeeld van plan te zijn de beslissing van 15 juni 2018 te herzien in die zin dat [naam onder bewind gestelde] wel recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA.
2.16.
WOZL heeft op 11 maart 2019 aan [naam onder bewind gestelde] laten weten dat zij vanaf
12 maart 2019 niet meer hoeft te komen werken.
2.17.
Bij besluit van 17 april 2019 heeft het UWV het bezwaar van WOZL gegrond verklaard en bepaald dat [naam onder bewind gestelde] met ingang van 6 juli 2018 recht heeft op een IVA-uitkering omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter motivering van deze beslissing heeft het UWV verwezen naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangaande de beperkingen van [naam onder bewind gestelde] en naar het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat [naam onder bewind gestelde] met die beperkingen niet in staat is haar eigen werk te verrichten.
2.18.
Op 2 mei 2019 heeft [naam onder bewind gestelde] tegen het besluit van 17 april 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verder heeft [naam onder bewind gestelde] gelijktijdig een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorlopige voorziening is bij mondelinge beslissing van de bestuursrechter van 6 juni 2019 geweigerd.
2.19.
WOZL heeft op 2 mei 2019 aan [naam onder bewind gestelde] laten mededelen dat zij vanaf 6 mei 2019 niet meer tot het werk zal worden toegelaten.
2.20.
Diezelfde dag heeft [naam onder bewind gestelde] WOZL gesommeerd haar op 6 mei 2019 wel tot het werk toe te laten.
2.21.
Bij e-mailbericht van 9 mei 2019 heeft de gemachtigde van WOZL aan [naam onder bewind gestelde] medegedeeld dat en waarom aan haar verzoek tot wedertewerkstelling niet tegemoet gekomen kan worden.
2.22.
WOZL heeft tot op heden het overeengekomen loon aan [naam onder bewind gestelde] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[naam onder bewind gestelde] vorderde en BIB vordert thans WOZL bij wijze van voorziening bij voorraad WOZL te veroordelen:
tot betaling van het brutoloon van € 855,50 per maand (vermeerderd met emolumenten) onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto-specificatie tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
tot betaling van de wettelijke verhoging over het loon;
tot betaling van de wettelijke rente over de onderdelen 1. en 2.;
[naam onder bewind gestelde] binnen 24 uur na betekening van het vonnis in staat te stellen haar werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan;
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
WOZL voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van [naam onder bewind gestelde] bij de gevorderde voorzieningen niet aannemelijk is geworden op grond van de volgende overwegingen. WOZL heeft aangevoerd dat zij tot op heden het loon aan [naam onder bewind gestelde] betaalt. WOZL heeft toegelicht dat zij dit zal blijven doen totdat het UWV uitvoering geeft aan de beslissing op bezwaar van 17 april 2019 waarin aan [naam onder bewind gestelde] een IVA-uitkering is toegekend. Achterliggende gedachte van WOZL hierbij is, dat zij wil voorkomen dat [naam onder bewind gestelde] van enig inkomen verstoken blijft. De juistheid van dit betoog is door [naam onder bewind gestelde] niet betwist. Vast staat dus dat WOZL tot op heden aan [naam onder bewind gestelde] loon heeft betaald en dat zal blijven doen in afwachting van de uitbetaling van de IVA-uitkering. [naam onder bewind gestelde] heeft dus geen spoedeisend financieel belang heeft bij de vordering tot betaling van het loon. Het betoog dat [naam onder bewind gestelde] thuis “tegen de muren opkruipt” doordat zij niet bij WOZL mag werken, levert niet een voldoende (immaterieel) spoedeisend belang bij de gevorderde wedertewerkstelling op. Zeker niet een belang dat zwaarder weegt dan het belang van WOZL om
nietiemand te werk te stellen die daartoe, tot nog toe in hoogste instantie, ongeschikt is geoordeeld. Niet is gebleken dat van [naam onder bewind gestelde] niet gevergd kan worden dat zij de uitkomst van de bestuursrechtelijke bodemprocedure afwacht.
4.2.
Gelet op het voorgaande ten overvloede overweegt de kantonrechter inhoudelijk nog het volgende.
4.3.
Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in samenspraak met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geoordeeld dat [naam onder bewind gestelde] met haar beperkingen niet in staat is haar eigen werkzaamheden te verrichten. Kort gezegd komt het erop neer dat [naam onder bewind gestelde] met haar beperkingen één op één begeleiding, althans zeer intensieve begeleiding, op de werkplek nodig heeft en dat WOZL die begeleiding niet kan en niet hoeft te bieden. De betwisting dat [naam onder bewind gestelde] zodanige intensieve begeleiding nodig heeft is niet met medische stukken onderbouwd. Ook de overgelegde verklaring van de huisarts biedt geen onderbouwing voor dat standpunt. Hiermee heeft BIB onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in een eventueel nog te voeren bodemprocedure een vordering tot wedertewerkstelling naar alle waarschijnlijkheid zal worden toegewezen.
4.4.
De vordering tot betaling van het loon, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente is niet toewijsbaar omdat WOZL het loon aan [naam onder bewind gestelde] /BIB betaalt en zal blijven betalen zolang de IVA-uitkering nog niet wordt betaald. Bovendien heeft WOZL geen verplichting meer tot betaling van het loon vanaf 6 juni 2018 omdat op dat moment het tijdvak van 104 weken als bedoeld in art. 7:629 lid 1 BW reeds was verstreken. Voor het geval met de vordering is bedoeld dat WOZL verplicht is het loon te betalen omdat [naam onder bewind gestelde] (weer) arbeidsgeschikt is, moet worden geoordeeld dat op dit moment de arbeidsgeschiktheid van [naam onder bewind gestelde] in het geheel niet aannemelijk is geworden. Ook in zoverre ontbreekt het voor het geven van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang.
4.5.
Omdat op grond van voorgaande overwegingen BIB in het ongelijk gesteld wordt, zal zij (in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de goederen van [naam onder bewind gestelde] ) worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van WOZL tot op heden begroot op € 720,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af
5.2.
veroordeelt BIB tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van WOZL tot op heden begroot op € 720,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW