ECLI:NL:RBLIM:2019:5337

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
C/03/252323 / FA RK 18-2588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.TH.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 juni 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, geboren in 2017. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.J.M.P. Hoppers, verzoekt om een begeleide omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. J.A.N. Lap, zich verzet tegen deze regeling. De rechtbank heeft eerder in 2018 al een bijzondere curator benoemd en toestemming verleend voor de erkenning van het kind door de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in hun rapportage geadviseerd om een begeleide omgangsregeling vast te stellen, waarbij de Mutsaersstichting betrokken zal zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ontzeggingsgronden zijn voor de omgang en dat het voor de ontwikkeling van het kind van groot belang is om contact met beide ouders te hebben. De rechtbank heeft besloten dat de omgangsregeling voorlopig onder professionele begeleiding zal plaatsvinden en heeft de Raad verzocht om rapportage over het verloop van de regeling. De beslissing over de definitieve omgangsregeling wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van de begeleide omgangsregeling en een nader advies van de Raad.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/252323 / FA RK 18-2588 en C/03/244190 / FA RK 17-4892
Beschikking van 11 juni 2019
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers;
tegen:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.A.N. Lap.
betreffende de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- de beschikking van deze rechtbank van 24 januari 2018 in de zaak met nummer
C/03/244190 / FA RK 17-4892 waarin een bijzondere curator is benoemd;
- de tussen partijen gegeven beschikking van 21 juni 2018 in de zaak met nummer C/03/244190 / FA RK 17-4892, waarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend tot erkenning van [minderjarige] en waarin iedere verdere beslissing is aangehouden voor de duur van een half jaar;
- de tussen partijen gegeven beschikking van 14 augustus 2018 in de zaak met kenmerk C/03/252323/ FA RK 18-2588, waarin de raad voor de kinderbescherming is verzocht rapport en advies uit te brengen omtrent de omgangsregeling;
- het op 13 maart 2019 ingekomen rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming, op 15 maart 2019 aangevuld met de reactie van de moeder;
- het F9 formulier van respectievelijk 4 april en 16 april 2019 van mr. Lap, met bijlagen;
- het F9 formulier van 26 april 2019 van mr. Hoppers, met bijlagen;
- de nadere mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 16 april 2019 en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. Hoppers,
- namens de moeder mr. Lap,
- mevrouw [naam] als vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming.

2.De Raad voor de Kinderbescherming

2.1.
De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) adviseert om een begeleide proefomgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de vader bij de Mutsaersstichting conform een BOR-3 traject en de beslissing voor een periode van negen maanden aan te houden. Daarbij merkt de raad op dat de Mutsaersstichting het direct bij de rechtbank en de raad moet melden indien zij vaststelt dat het BOR-traject stagneert of zelfs niet op gang komt omdat de ouders niet willen meewerken.
2.2.
De raad voert aan dat in hun ogen vader een belangrijke hechtingsfiguur is voor [minderjarige] . Voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling heeft [minderjarige] er belang bij dat de omgang met vader, middels een BOR-3, zo snel mogelijk wordt opgestart. Hoe langer dit contact er niet is, hoe moeilijker het voor [minderjarige] wordt om zich aan zijn vader te hechten en een eigen vaderbeeld te ontwikkelen. Volgens de raad is de Mutsaersstichting qua kennis en expertise de meest geëigende zorginstelling om [minderjarige] en de ouders in dit traject goed te begeleiden. De raad maakt zich namelijk zorgen over de haalbaarheid van de BOR, omdat moeder het niet toe staat dat vader een plek krijgt in het leven van [minderjarige] . Moeder stelt ernstig getraumatiseerd te zijn door de relatie met vader en zolang vader in beeld is komt moeder niet aan traumaverwerking toe. Daar komt bij dat moeder er stellig van overtuigd is dat contact met vader ook schadelijk is voor [minderjarige] . Zij zal daarom alles in het werk stellen om omgang tegen de gaan. De raad is van mening dat moeder daarmee voorbij gaat aan de belangen van haar zoon.
Ter zitting licht de raad toe dat het voor hen vaststaat dat moeder persoonlijke problematiek heeft. Wat de onderliggende oorzaak daarvan is, is voor de raad niet duidelijk geworden. Dat moeder te labiel is om hier te verschijnen acht de raad zeer zorgelijk. De raad vraagt zich af wie er voor [minderjarige] zal zorgen indien moeder wordt opgenomen. Nu de zorgen rondom moeder zijn toegenomen, acht de raad alsnog een aanvullend onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel geïndiceerd. Dit onderzoek staat echter los van de omgang tussen [minderjarige] en vader. De raad blijft dan ook bij zijn standpunt dat de BOR moet worden opgestart, zodat vader een rol krijgt in het leven van [minderjarige] en er zicht komt op zijn opvoedingsvaardigheden. Vader heeft toegezegd dat hij overal aan zal meewerken om moeder gerust te stellen. Ook de huisarts en de psycholoog van moeder hebben geen bezwaar indien dit traject al in gang wordt gezet. Mocht moeder door haar opname niet in staat zijn om mee te werken aan de BOR, dan dient opa (mz) die taak over te nemen.

3.De belanghebbenden

3.1.
De advocaat van moeder voert ter zitting aan dat moeder niet is verschenen omdat zij op dit moment te labiel is en omdat haar behandelaar dat heeft geadviseerd. De situatie van moeder is zeer kritiek geweest. Nu is moeder in zekere mate gestabiliseerd, maar zij zal nog een intensief behandeltraject ingaan inclusief een opname. Indien moeder wordt opgenomen dan zal opa (mz) de zorg voor [minderjarige] op zich nemen. De raad heeft geen zorgen geuit over de opvoedsituatie bij opa.
De raadsman acht het niet verantwoord om de druk op moeder op te voeren door nu al de BOR in te zetten. Dit zal de behandeling van moeders problematiek alleen maar in de weg staan. Mocht de behandeling bij moeder aanslaan dan biedt dat meer mogelijkheden voor vader en zijn wens om contact te hebben met [minderjarige] . Daarbij kan niet van opa worden verwacht dat hij in de plaats van moeder zal meewerken aan de BOR.
3.2.
De vader voert ter zitting aan dat hij kan instemmen met een BOR bij de Mutsaersstichting. Vader wil graag betrokken worden in het leven van [minderjarige] . Hij zal aan alle stappen binnen het traject meewerken om een goed contact te krijgen met [minderjarige] .
De beschuldigingen vanuit moeder jegens vader zijn onterecht en worden niet door moeder onderbouwd. Dat moeder nu plotsklaps instort is alleen maar toneelspel. Daarbij heeft moeder meer dan een jaar gewacht om hulp in te schakelen voor haar psychische klachten. Bovendien blijkt het behandeltraject van moeder een kortlopend traject te zijn. Het opstarten van een BOR traject zal veel meer tijd in beslag nemen. Nu er geen contra-indicaties zijn voor omgang is het noodzakelijk dat de BOR zo snel mogelijk wordt opgestart.
Ten slotte voert vader aan dat hij kan aansluiten bij het besluit van de raad om alsnog aanvullend onderzoek te doen naar een kinderbeschermingsmaatregel. Mocht die maatregel er komen, dan kan de GI meekijken en anticiperen welke hulp er nodig is voor [minderjarige] .

4.De verdere beoordeling

4.1.
Gelet op de inhoud van de gedingstukken -waarvan met name de rapportage van de raad voor de kinderbescherming- alsmede het verhandelde ter zitting overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het hof bij beschikking van 25 april 2019 heeft bekrachtigd de beschikking van deze rechtbank van 21 juni 2018, waarin vervangende toestemming is verleend tot erkenning van [minderjarige] .
Zoals reeds in de beschikking van 14 augustus 2018 werd opgenomen heeft [minderjarige] op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op omgang met zijn beide ouders en heeft de (niet met gezag belaste) vader recht op en de verplichting tot omgang met [minderjarige] , tenzij de rechter van oordeel is dat die omgang aan de vader moet worden ontzegd.
Op grond van de raadsrapportage en het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot het oordeel dat op dit moment geen sprake is van één van de ontzeggingsgronden conform artikel 1:377a lid 3 BW.
De rechtbank overweegt verder dat in beginsel elke ouder recht heeft op omgang met zijn kind en vice versa. Voorts is van belang dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het voor kinderen van groot belang is voor hun identiteitsontwikkeling dat zij contact (kunnen) hebben met hun beide ouders. Indien een kind geen contact heeft met een van zijn ouders kan dat zelfs schadelijk zijn voor zijn identiteitsontwikkeling.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voor [minderjarige] van belang is dat hij zijn vader leert kennen. Ook de raad concludeert dat het voor [minderjarige] en de vorming van zijn persoonlijkheid belangrijk is dat hij de vader leert kennen, zij het op een veilige en verantwoorde manier, zodat vader kan laten zien dat hij voorspelbaar en betrouwbaar kan zijn voor [minderjarige] .
Om contact tussen vader en [minderjarige] mogelijk te maken acht de rechtbank een omgangsregeling onder professionele begeleiding de beste optie. De rechtbank zal daarom – voorlopig althans - een begeleide omgangsregeling vastleggen zoals geadviseerd en daarin bepalen dat de contactmomenten tussen [minderjarige] en vader, zodra de BOR is gestart, onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting zullen plaatsvinden.
De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat moeder vanwege haar emotionele weerstand tegen vader niet onderkent dat [minderjarige] ook een vader nodig heeft. Moeder stelt daarmee haar eigen belang voorop en gaat voorbij aan een positieve identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Het feit dat de psychische klachten van moeder door de aanwezigheid van vader zijn verergerd en zelfs leiden tot een opname maakt dat niet anders. Daar komt bij dat [minderjarige] nog jong is en geen kwetsbaar of angstig kind dat in zijn ontwikkeling ernstige zorgsignalen afgeeft. Bovendien heeft vader uitdrukkelijk toegezegd dat hij zich coöperatief zal opstellen om omgang met [minderjarige] mogelijk te maken. De rechtbank ziet daarom geen belemmeringen om af te zien van omgang of om de omgang voor bepaalde tijd aan te houden om moeder de gelegenheid te geven aan zichzelf te werken en zich voor te bereiden op het omgangstraject. Deze visie wordt door de huisarts en de behandelaar van moeder bevestigd. De rechtbank acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat moeder deze kans aangrijpt en ondanks haar weerstand zal meewerken aan de BOR. De rechtbank verwacht verder van beide ouders dat zij onvoorwaardelijk zullen meewerken aan het BOR-traject en dat zij zich zullen inzetten voor het slagen van dit traject.
De rechtbank zal de raad reeds opdracht geven om, zodra de BOR is beëindigd, onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een definitieve omgangsregeling en de rechtbank daarover te adviseren. De definitieve beslissing over de omgangsregeling zal de rechtbank aanhouden in afwachting van de resultaten van de BOR en een nader advies van de raad.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017,
voorlopig, totdat daar nader over wordt beslist, zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR niveau 3), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de professionals;
5.2.
verzoekt de raad uiterlijk 1 maart 2020 (pro forma) de rapportage over het verloop van de BOR-3 bij de rechtbank in te dienen en tevens te rapporteren en adviseren over het verzoek van vader betreffende de omgangsregeling, waarna de rechtbank partijen zal informeren over het verdere verloop van de procedure;
5.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S.C.J. Dullens-Servais, griffier, op 11 juni 2019.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.