Op 6 juni 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie van amfetamine en voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en/of amfetamine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 mei 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, op basis van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze medeverdachte verklaarde dat de verdachte bemiddeld zou hebben tussen hem en andere medeverdachten bij de totstandkoming van hun samenwerking en het ter beschikking stellen van een ruimte voor de productie van drugs.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] waren inconsistent en er was geen aanvullend bewijs dat de betrokkenheid van de verdachte bij het drugslaboratorium kon bevestigen. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als de verdachte in contact was gebracht met de medeverdachten, er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de illegale activiteiten. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor een bewezenverklaring.