In deze zaak heeft de verzoekster, in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de erflater, een (gewijzigd) verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Limburg. Het verzoekschrift is op 19 november 2018 ter griffie ontvangen, maar de verzoekster heeft het verzoek niet overeenkomstig de vereisten van artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingericht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, ondanks eerdere beoordelingen en beschikkingen, de verzoekster wederom niet aan de vereisten heeft voldaan. Om proceseconomische redenen heeft er geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de verzoekster, als professional, had moeten zorgen voor een correct ingediend verzoekschrift. De discussie rondom de inrichting van het verzoekschrift heeft geleid tot onnodige kosten, die niet ten laste van de boedel mogen worden gebracht. De kantonrechter heeft daarom besloten om de verzoekster te veroordelen in de proceskosten, vastgesteld op € 79,00, en heeft bepaald dat deze kosten niet op de nalatenschap of de erfgenamen mogen worden verhaald.
De beslissing van de kantonrechter is als volgt: het verzoek wordt afgewezen en de verzoekster wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.