Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procesgang
2.Het standpunt van de verzoekster
3.Het standpunt van de officier van justitie
4.De beoordeling
.
Rechtbank Limburg
In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de verzoekster, die betrokken is in de omvangrijke strafzaak 'Landlord'. De verzoekster heeft op 11 januari 2019 een verzoekschrift ingediend om te verklaren dat de tegen haar aanhangige strafzaak is geëindigd. De rechtbank heeft de verzoekster, bijgestaan door haar raadsman, en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord. De verzoekster heeft aangevoerd dat er sprake is van meer dan zes jaar inactiviteit van het openbaar ministerie, wat heeft geleid tot grote onzekerheid voor haar. De raadsman heeft een beroep gedaan op het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek en aangegeven dat de strafzaak tegen de verzoekster gelijktijdig met die van medeverdachten in september 2019 opnieuw zal worden behandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vertraging in de strafzaak onredelijk is en dat de verzoekster al bijna tien jaar in onzekerheid verkeert over haar status als verdachte. De rechtbank heeft daarom besloten dat de zaak tegen de verzoekster moet worden geëindigd, omdat de inactiviteit van het openbaar ministerie niet aan haar te wijten is. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer en is op 23 april 2019 uitgesproken.