ECLI:NL:RBLIM:2019:4959

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
C.03 / 261938 / HARK 19-61
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 21 mei 2019 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door Taxi Horn Tours B.V., vertegenwoordigd door M. Walraven, tegen mr. A.H.M.J.F. Piëtte, de behandelend rechter. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en dat er geen gronden waren voor het aannemen van partijdigheid of de schijn daarvan. Verzoeker stelde dat hij ernstig benadeeld was door administratieve fouten van de rechtbank, waaronder onjuiste berichtgeving over proceshandelingen en het niet mededelen van de behandelend rechter. De rechter erkende dat er fouten waren gemaakt, maar stelde dat deze niet tot hem te herleiden waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat verzoeker onherstelbaar in zijn belangen was geschaad. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de wrakingsgrond niet voldeed aan de vereisten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij werd benadrukt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum beslissing: 21 mei 2019
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/261938 / HA RK 19-61
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
Taxi Horn Tours B.V.
gevestigd te 6085 AB Horn, aan de Rijksweg 49a,
gemachtigde: M. Walraven,
hierna te noemen: verzoeker,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. A.H.M.J.F. Piëtte,rechter in de rechtbank Limburg (hierna ook te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop

1.1.
Taxi Horn Tours B.V. is in een civiele procedure betrokken door [bedrijfsnaam] B.V. Op 9 januari 2019 is aan Taxi Horn Tours B.V. door de griffier bericht dat de zaak heeft gediend ter rolzitting van 9 januari 2019, waarbij de zaak is verwezen naar de rolzitting van 6 februari 2019 voor dupliek.
1.2.
Verzoeker heeft vervolgens namens Taxi Horn Tours B.V. op 6 februari 2019 per e-mail om uitstel verzocht. Ook heeft verzoeker verzocht om mede te delen wie de behandelend rechter is in deze zaak.
1.3.
Op 6 februari 2019 is aan Taxi Horn Tours B.V. door de griffier bericht dat de zaak heeft gediend ter rolzitting van 6 februari 2019, waarbij uitstel is verleend tot de rolzitting van 13 maart 2019. Ook is toen medegedeeld dat, indien schriftelijk wordt gereageerd, dit stuk voor 13 maart 2019 moet worden ingediend.
1.4.
Vervolgens is door de griffier op 7 maart 2019 aan Taxi Horn Tours B.V. bericht dat deze partij op 6 maart 2019 heeft verzuimd de proceshandeling te verrichten en dat hij niet de conclusie van dupliek heeft ontvangen. Verder is bericht dat, omdat er geen uitstel is gevraagd, het recht om de handeling alsnog te verrichten is vervallen en dat de kantonrechter heeft bepaald dat op 3 april 2019 uitspraak zal worden gedaan.
1.5.
Verzoeker heeft op 13 maart 2019 bericht dat hij op 12 maart 2019 kennis heeft genomen van de brief van de griffier van 7 maart 2019 met daarin de onjuiste berichtgeving over de termijn van het indienen van dupliek. Verder heeft hij er op gewezen dat een antwoord op de vraag wie de behandelend rechter is, tot op heden is uitgebleven. Verzoeker is vervolgens overgegaan tot wraking van de rechter in deze zaak en tevens in nog twee lopende zaken.
1.6.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten. Hij heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. De rechter heeft verder aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.7.
Verzoeker heeft op 7 mei 2019 een e-mailbericht aan de wrakingskamer gestuurd waarin hij het verzoek heeft toegelicht.
1.7.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 7 mei 2019, waar verzoeker is verschenen en het woord heeft gevoerd. De rechter is niet ter zitting verschenen.
1.8.
Verzoeker heeft gepersisteerd bij zijn primaire verzoek om het wrakingsverzoek over te dragen aan een wrakingskamer die niet bestaat uit rechters van de rechtbank Limburg. De wrakingskamer heeft zich hierover beraden en heeft dit verzoek, na een korte schorsing, ter zitting afgewezen.
1.9.
Hierop heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt. De wrakingskamer heeft dat verzoek met toepassing van artikel 9.1, aanhef en onder h, van het wrakingsprotocol rechtbank Limburg, afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.
1.10.
De wrakingskamer heeft vervolgens het verzoek tot wraking van de rechter inhoudelijk behandeld en heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft gesteld ernstig te zijn benadeeld doordat is bericht dat hij heeft verzuimd een proceshandeling te verrichten, terwijl er uitstel was verleend. Verzoeker heeft gesteld dat dit de derde zaak op korte termijn is, waarin hij wordt benadeeld. In een andere zaak is zijn repliek niet eens meegenomen en is er in zijn nadeel vonnis gewezen en weer een andere zaak is vrijwel identiek door te stellen dat er geen proceshandeling is verricht. Verzoeker heeft verder gesteld dat ten onrechte niet is medegedeeld wie de behandelend rechter is.
2.2.
Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat hij de rechtbank Limburg niet meer ziet als onafhankelijk omdat de rechtbank sedert 2008 een aansprakelijkheidsclaim, ingediend door verzoeker, boven het hoofd hangt, 12 rechters eerder succesvol zijn gewraakt in één zaak en er door de rechtbank inzake een klacht, door verzoeker neergelegd bij het bestuur van de rechtbank, niet voortvarend wordt bekeken of behandeld, maar een afwachtende houding wordt aangenomen. Verzoeker heeft gesteld dat er geen sprake is van toeval, omdat de kantine en de achterkamertjes van de rechtbank te klein zijn en binnen de rechtbank sprake is van ‘ons kent ons’.
2.3.
Verzoeker heeft in zijn e-mailbericht van 7 mei 2019 primair verzocht om het wrakingsverzoek over te dragen aan een wrakingskamer bestaande uit niet bij de rechtbank Limburg werkzame rechters, gezien het tegenstrijdig belang van de rechtbank Limburg inzake dit wrakingsverzoek. Subsidiair heeft verzoeker verzocht het wrakingsverzoek toe te wijzen en de beslissing zo in te kleden dat zij geldt voor alle zaken betreffende zijn persoon of betrokkenheid in de toekomst.
2.4.
Ter zitting heeft verzoeker gepersisteerd bij zijn wrakingsverzoek en de door hem aangevoerde gronden. Verzoeker heeft aangegeven dat het verzoek tot wraking zich beperkt tot deze zaak en niet ook betrekking heeft op de twee andere lopende zaken. Deze zaken heeft verzoeker als voorbeelden bedoeld te noemen.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter allereerst gesteld dat verzoeker gelijk heeft als hij wijst op een fout aan de zijde van de rechtbank waar het gaat om de berichtgeving omtrent het uitstel voor nemen van dupliek. Ten onrechte is aan Taxi Horn Tours B.V. bericht dat er verzuimd was op 6 maart een proceshandeling te verrichten nu uitstel was verleend tot 13 maart 2019. Dit is volgens de rechter een herstelbare fout.
3.2.
Voorts heeft de rechter aangegeven dat het een onwenselijke omissie is dat Taxi Horn Tours B.V. niet is medegedeeld wie de behandelend rechter in haar zaak is. De rechter heeft daarvoor in zijn reactie excuses aangeboden.
3.3.
De rechter heeft gesteld dat dit onwenselijke en uiterst vervelende administratieve fouten zijn, die echter op zichzelf gezien niet met zich brengen dat hij de schijn van partijdigheid heeft laten ontstaan.
3.4.
De rechter heeft verder gesteld dat de overige omstandigheden die door de verzoeker zijn genoemd, buiten de behandeling van deze zaak om gaan en dat een wraking van een individuele rechter op dergelijke algemene grond niet mogelijk is.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.3.
De wrakingskamer overweegt dat er weliswaar administratieve fouten zijn gemaakt, maar dat deze fouten niet tot de betreffende rechter te herleiden zijn. Bovendien betreft het herstelbare fouten en is er geen reden om aan te nemen dat verzoeker onherstelbaar in zijn belangen is geschaad. De enkele omstandigheid dat deze rechter in een eerdere zaak waarin verzoeker procespartij was, bemoeienis heeft gehad in welke vorm dan ook, maakt nog niet dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter.
4.4.
Alles overwegend is de wrakingskamer van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter.
4.5.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van mr. A.H.M.J.F. Piëtte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. M.J.M Goessen en mr. M.A. Teeuwissen, leden, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.