ECLI:NL:RBLIM:2019:4459

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
03/661236-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van een bestuurder wegens het niet voldoen aan administratieplicht na faillissement

Op 14 mei 2019 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een gefailleerde onderneming werd beschuldigd van het niet voldoen aan de administratieplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van maart 2015 tot en met juni 2016 niet de vereiste boekhouding heeft overgelegd aan de curator, wat in strijd is met de wet. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, maar verscheen zelf niet op de zitting. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op bedrieglijke verkorting van schuldeisers en sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte niet volledig heeft voldaan aan zijn administratieplicht, wat leidde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 80 uur. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de complexiteit van de aansprakelijkheid van de bestuurder niet in het strafproces kon worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661236-17
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 mei 2019
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B. Janssen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking in de feiten 1 en 2 komt er eenvoudig gezegd op neer dat de verdachte als indirect bestuurder (via [naam rechtspersoon] van het failliet verklaarde [naam onderneming 1] geen administratie heeft gevoerd althans die administratie niet aan de curator heeft overhandigd.
Het verschil tussen feit 1 en feit 2 is dat feit 1 gaat over de periode vanaf datum faillissement 10 maart 2015 tot en met 30 juni 2016 en dat feit 2 gaat over de aansluitende periode van 1 juli 2016 tot en met 4 april 2017 (de datum van aangifte door de curator). Deze scheiding van data hangt ermee samen dat per 1 juli 2016 de wet is gewijzigd.
In feit 1 primair is de tenlastelegging afgestemd op het toenmalige 343 sub 4 Sr (met het opzet van bedrieglijke verkorting van schuldeisers). In feit 1 subsidiair is datzelfde handelen afgestemd op het toenmalige art. 342 sub 2 Sr (de schuldvariant). In feit 2 primair en subsidiair is dit handelen afgestemd op de (nog steeds geldende) artikelen 344a lid 2 Sr en 344b lid 2 Sr.
In feit 3 wordt aan de verdachte verweten dat hij over de hele in feiten 1 en 2 genoemde periode verzuimd heeft om informatie over [naam onderneming 1] aan de curator te verstrekken, waartoe hij volgens de wet wel verplicht was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte is als getrapt bestuurder van de onderneming gehouden ervoor te zorgen dat er een deugdelijke administratie gevoerd wordt en om er na faillissement van de onderneming voor te zorgen dat die administratie bij de curator terechtkomt. Bij nalaten daarvan is een bestuurder strafbaar. Verdachte heeft vanaf 10 maart 2015 tot de dag van vandaag niet de gevraagde administratie overgelegd en telkens de curator aan het lijntje gehouden. Daar blijkt ook het opzet van verdachte uit op benadeling van de schuldeisers. De inlichtingenplicht die onder feit 3 is ten laste gelegd is ruimer en ziet op het verstrekken van gevraagde informatie naar aanleiding van wel bij de curator aanwezige administratie. Feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 kunnen wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft haar standpunt verwoord in een pleitnota. Kort samengevat komt het verweer op het volgende neer.
  • Voor feit 1 primair is geen bewijs voorhanden dat het niet voeren van administratie geschiedde in het vooruitzicht van een faillissement ter bedrieglijke verkorting van schuldeisers. Daarvan is alleen sprake als er opzet op fraude was.
  • Voor feit 1 primair en subsidiair moet worden onderscheiden of er geen administratie is gevoerd óf dat deze wel is gevoerd, maar niet is bewaard óf dat een administratie is gevoerd en bewaard, maar niet is afgegeven. Het is niet strafbaar als een administratie die niet is gevoerd of bewaard, niet wordt afgegeven; je kunt namelijk niet iets afgeven dat er niet (meer) is,
  • Voor feit 2 primair en subsidiair moet vrijspraak volgen omdat er in die periode geen enkele communicatie meer tussen curator en verdachte is geweest waaruit kan worden afgeleid dat verdachte niet wilde voldoen aan een verzoek tot afgifte van administratie.
  • Over feit 3 merkt de verdediging op dat ook dat artikel per 1 juli 2016 is gewijzigd, maar dat de informatieplicht over de hele periode is gebaseerd op het nieuwe artikel 194 Sr. Daarin ontbreekt het vereiste uit de oude tekst dat wettelijk moest zijn opgeroepen om informatie te verstrekken. Omdat een formele oproep tot het geven van informatie ontbreekt (verzoeken om informatie werden per mail gedaan), moet over de periode tot 1 juli 2016 worden vrijgesproken. Omdat daarna geen enkele informatie meer is gevraagd, moet ook voor het overige worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde periode van 1 juli 2016 tot en met 4 april 2017 loopt. Voorts stelt de rechtbank vast dat de rechtspersoon [naam onderneming 1] op 10 maart 2015 in staat van faillissement is verklaard. Het laatste door de curator gedane verzoek om inlichtingen en overlegging van boekhouding en administratie dateert van 7 maart 2016. Vervolgens is op 8 juni 2016 door de curator melding gedaan van faillissementsfraude bij de politie. Nu alle verzoeken van de curator om informatie en overlegging van administratie dateren van vóór 1 juli 2016, kan aan verdachte niet (blijven) worden verweten dat hij (ook in deze periode) niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
Ten aanzien van feit 1, primair
De rechtbank stelt voorop dat het niet of onvoldoende voeren van een administratie niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers doet ontstaan. Daar is op zijn minst voorwaardelijk opzet van de verdachte voor nodig. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat verdachte opzet had om zijn schuldeisers te benadelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 1 primair.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
Uit de mailwisseling tussen (feitelijk) curator [naam curator] en verdachte van 2 april 2015,
13 april 2015, 11 november 2015, 10 december 2015, 7 maart 2016 en 5 april 2016 en de eigen verklaring van verdachte van 31 augustus 2017 blijkt dat de curator herhaaldelijk aan verdachte heeft gevraagd om jaarrekeningen 2013 en 2014, tussentijdse cijfers 2015, grootboekkaarten over 2014 en 2015, bankafschriften vanaf 1 oktober 2014 tot aan datum faillissement en verkoopfacturen van april 2013 tot en met april 2014 en over 2015 aan haar te overhandigen. Daaraan is blijkens die mailwisseling en de aangifte niet voldaan. De rechtbank is van oordeel dat deze genoemde bescheiden onderdeel van de administratie zijn waarop deze strafbepaling betrekking heeft. Van de overige in de tenlastelegging genoemde bescheiden is de rechtbank van oordeel dat het geen administratie is als bedoeld in dit artikel (auditfiles en uittreksels uit het aandelenregister) of dat de betreffende administratie wel is overgelegd (crediteurenlijst). Van die onderdelen zal worden vrijgesproken.
De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet opmaken of de ontbrekende administratie niet is opgemaakt, of niet is bewaard of dat die administratie wel is opgemaakt en bewaard, maar (alleen) niet is overgelegd. Omdat het niet overleggen, oftewel ‘tevoorschijn brengen’ van de boekhouding op zichzelf al strafbaar is, kan in het midden blijven waarom dat niet is gebeurd.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat het aan verdachte te wijten is geweest dat hij in de periode van 10 maart 2015 tot en met 30 juni 2016 als bestuurder van [naam onderneming 1] niet (volledig) heeft voldaan aan de in 2:10, eerste lid, van het BW, 3:15i, eerste lid, van het BW, artikel 5 eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 2:10, eerste lid, van het BW omschreven verplichting, welk verwijt inhoudt dat de boekhouding niet tevoorschijn is gebracht.
Ten aanzien van feit 3
Over feit 3 merkt de verdediging terecht op dat ook dat artikel per 1 juli 2016 is gewijzigd, maar dat de informatieplicht over de hele periode is gebaseerd op het nieuwe artikel 194 Sr. Daarin ontbreekt het vereiste uit de oude tekst dat hij wettelijk moest zijn opgeroepen om informatie te verstrekken. Omdat een formele oproep tot het geven van informatie ontbreekt (verzoeken om informatie werden per mail gedaan), moet over de periode tot 1 juli 2016 worden vrijgesproken. Omdat daarna geen enkele informatie meer is gevraagd, moet ook voor de periode ná 1 juli 2016 worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Feit 1 subsidiair
in de periode van 10 maart 2015 tot en met 30 juni 2016 in de gemeente
's-Hertogenbosch en/of Weert en/of (elders) in Nederland, en/of te Luxemburg en/of (elders) in Luxemburg, en/of te Geel en/of (elders) in België, tezamen en in vereniging met één rechtspersoon als (één van de) bestuurder(s) van een rechtspersoon, te weten [naam rechtspersoon]
, zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [naam onderneming 1] welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Limburg op 10 maart 2015 in staat van faillissement is verklaard, te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet, althans niet volledig is voldaan en dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers welke ingevolge dat/die artikel(en) zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn zijn gebracht,
immers heeft hij, verdachte, niet de gehele administratie (jaarrekeningen zijnde de balans en/of winst- en verliesrekeningen over de jaren 2013 en 2014 en tussentijdse cijfers over het jaar 2015 (definitief en/of concept) en grootboekkaarten over de jaren 2014 en 2015 en bankafschriften vanaf 1 oktober 2014 tot en met datum faillissement en verkoopfacturen van september 2013 tot en met april 2014 en over het jaar 2015 (desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde rechtspersoon [naam onderneming 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, aan hem te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 200 uren (te vervangen door 10 dagen hechtenis).
6.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging dient verdachte integraal te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank toekomen aan strafoplegging, dan verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte wellicht anders had kunnen en moeten handelen, maar dat deze zaak juist niet de klassieke kenmerken van faillissementsfraude heeft zodat een strafrechtelijk verwijt nauwelijks op zijn plaats is. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook verdachte schuldig te verklaren, zonder hem een straf op te leggen (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank benadrukt dat het van groot belang is dat ondernemingen hun boekhouding correct bijhouden. Door het niet bijhouden of niet overleggen van een administratie, zeker bij een faillissement, kan de identiteit en het verloop van een onderneming immers niet worden vastgesteld. Verdachte heeft jegens de curator telkens weer de indruk gewekt dat hij wel kon leveren en eigenlijk telkens (enkel) om meer tijd verzocht. Dit heeft vervelende gevolgen gehad voor zowel de curator, die daardoor heel veel extra werk heeft gehad, en voor de schuldeisers die onnodig lang in onzekerheid hebben verkeerd en nog steeds verkeren. Immers, nog steeds kan niet worden vastgesteld wat er precies speelde in het faillissement, dan wel wat de concrete rechten en plichten van de schuldeisers zijn. Juist daarom heeft de wetgever besloten tot strafbaarstelling van het niet bijhouden of overleggen van de boekhouding ten tijde van een faillissement. In elk geval aan dit laatste heeft verdachte zich, als bestuurder van de onderneming, schuldig gemaakt.
De rechtbank acht aanzienlijk minder bewezen dan de officier van justitie. Alleen al om die reden komt de rechtbank tot een lagere strafmaat dan geëist. Om de ernst van het strafbare feit te bepalen en dus ook de strafmaat te bepalen, heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de maximumstraf van één jaar gevangenisstraf die de wetgever destijds heeft bepaald voor dit stafbare feit. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ouderdom van het bewezen feit. Om verdachte ervan te weerhouden dat hij in de toekomst weer dit soort strafbare feiten pleegt, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Alles overwegende acht de rechtbank passend een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 80 uur (te vervangen door 40 dagen hechtenis).

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De curator heeft als benadeelde partij een bedrag ad € 121.000,00 aan schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag vloeit voort uit het feit dat er een bedrag van €197.000,00 aan uitgaande facturen te herleiden is, terwijl er slechts een bedrag van € 75.000,00 is betaald. Dit leidt tot een tekort van in elk geval € 121.000,00, waar door verdachte geen toelichting op is gegeven. De curator heeft aangevoerd dat het totale tekort in dit faillissement veel groter is.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu onvoldoende duidelijk is in hoeverre dit bedrag het gevolg is van de strafbare handeling van verdachte, namelijk het schenden van de administratieplicht.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de beoordeling van deze vordering een onevenredige belasting van het procesproces zou opleveren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de curator ontvankelijk tot het indienen van de vordering. De vordering lijkt terug te voeren op art. 2:248 Burgerlijk Wetboek. In dat artikel zijn een groot aantal voorwaarden aan aansprakelijkheid van een bestuurder voor boedeltekort verbonden. Gelet op de complexiteit van deze wettelijke regeling en de daarop steunende vordering en het feit dat het strafproces zich niet leent voor een uitvoerige behandeling ervan, zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 342 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 primair, feit 2 primair en subsidiair, en feit 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
- verklaart de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. J.B.J. Driessen en mr. G.L.A.M. van Doveren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10
maart 2015 tot en met 30 juni 2016 in de gemeente 's-Hertogenbosch en/of Weert
en/of (elders) in Nederland, en/of te Luxemburg en/of (elders) in Luxemburg,
en/of te Geel en/of (elders) in België,
tezamen en in vereniging met één of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als (één van de) bestuurder(s) van een rechtspersoon, te weten [naam rechtspersoon]
, zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [naam onderneming 1]
welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Limburg op 10
maart 2015 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke
verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon [naam onderneming 1]
,
niet, althans niet volledig heeft voldaan op de op hem, verdachte, en/of
[naam onderneming 1] en/of haar/hun mededader(s) rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de
formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid,
van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn
brengen van boeken, bescheiden en/of gegevensdragers in dat/die artikel(en)
bedoeld,
immers
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie (onder meer
jaarrekening(en) zijnde de balans en/of winst- en verliesrekening(en) over
het/de ja(a)r(en) 2013 en/of 2014 en/of tussentijdse cijfers over het jaar
2015 (definitief en/of concept) en/of grootboekkaarten over het/de ja(a)r(en)
2014 en/of 2015 en/of Auditfiles vanaf start onderneming tot en met datum
faillissement en/of bankafschriften vanaf 1 oktober 2014 tot en met datum
faillissement en/of verkoopfacturen van september 2013 tot en met april 2014
en/of verkoopfacturen over het jaar 2015 en/of aandeelhoudersregister van
[naam onderneming 1] en/of uittreksel van [naam onderneming 2] en/of
crediteurenlijst met bedragen (digitaal)) gevoerd en/of bewaard en/of
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde
rechtspersoon [naam onderneming 1] ;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
het aan hem, verdachte, op één of meerdere tijstip(pen) gelegen in of
omstreeks de periode van 10 maart 2015 tot en met 30 juni 2016 in de gemeente
's-Hertogenbosch en/of Weert en/of (elders) in Nederland, en/of te Luxemburg
en/of (elders) in Luxemburg, en/of te Geel en/of (elders) in België,
tezamen en in vereniging met één of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als (één van de) bestuurder(s) van een rechtspersoon, te weten [naam rechtspersoon]
, zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [naam onderneming 1]
welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Limburg op 10
maart 2015 in staat van faillissement is verklaard,
te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van
boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet, althans
niet volledig is voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd,
en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers welke ingevolge
dat/die artikel(en) is/zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn
zijn/worden gebracht,
immers
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie (onder meer
jaarrekening(en) zijnde de balans en/of winst- en verliesrekening(en) over
het/de ja(a)r(en) 2013 en/of 2014 en/of tussentijdse cijfers over het jaar
2015 (definitief en/of concept) en/of grootboekkaarten over het/de ja(a)r(en)
2014 en/of 2015 en/of Auditfiles vanaf start onderneming tot en met datum
faillissement en/of bankafschriften vanaf 1 oktober 2014 tot en met datum
faillissement en/of verkoopfacturen van september 2013 tot en met april 2014
en/of verkoopfacturen over het jaar 2015 en/of aandeelhoudersregister van
[naam onderneming 1] en/of uittreksel van [naam onderneming 2] en/of
crediteurenlijst met bedragen (digitaal)) gevoerd en/of bewaard en/of
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde
rechtspersoon [naam onderneming 1] ;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
juli 2016 tot en met 4 april 2017 in de gemeente 's-Hertogenbosch en/of Weert
en/of (elders) in Nederland, en/of te Luxemburg en/of (elders) in Luxemburg,
en/of te Geel en/of (elders) in België,
tezamen en in vereniging met één of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als (één van de) bestuurder(s) van een rechtspersoon, te weten [naam rechtspersoon]
, zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [naam onderneming 1]
welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Limburg op 10
maart 2015 in staat van faillissement is verklaard,
- voor en/of tijdens het faillissement van voornoemde [naam onderneming 1]
opzettelijk niet, althans niet volledig heeft voldaan en/of heeft
bewerkstelligd dat werd voldaan aan op hem, verdachte, en/of [naam onderneming 1]
en/of haar/hun mededader(s) rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op
de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren van boeken,
bescheiden en/of gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, ten gevolge
waarvan de afhandeling van het faillissement van [naam onderneming 1]
wordt bemoeilijkt, en/of
- ( vervolgens) tijdens het faillissement van voornoemde [naam onderneming 1]
opzettelijk niet terstond de ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van
boek 2 van het Burgerlijk Wetboek rustende verplichtingen ten opzichte van
het voeren van een administratie en/of het bewaren en/of tevoorschijn
brengen van boeken, bescheiden en/of gegevensdragers in dat/die artikel(en)
bedoeld, in ongeschonden vorm aan de curator verstrekt,
immers,
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie (onder meer
jaarrekening(en) zijnde de balans en/of winst- en verliesrekening(en) over
het/de ja(a)r(en) 2013 en/of 2014 en/of tussentijdse cijfers over het jaar
2015 (definitief en/of concept) en/of grootboekkaarten over het/de ja(a)r(en)
2014 en/of 2015 en/of Auditfiles vanaf start onderneming tot en met datum
faillissement en/of bankafschriften vanaf 1 oktober 2014 tot en met datum
faillissement en/of verkoopfacturen van september 2013 tot en met april 2014
en/of verkoopfacturen over het jaar 2015 en/of aandeelhoudersregister van
[naam onderneming 1] en/of uittreksel van [naam onderneming 2] en/of
crediteurenlijst met bedragen (digitaal)) gevoerd en/of bewaard en/of
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde
rechtspersoon [naam onderneming 1] ;
art 344a lid 2 ahf/ond 1° Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
het aan hem, verdachte, op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of
omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 april 2017 in de gemeente
's-Hertogenbosch en/of Weert en/of (elders) in Nederland, en/of te Luxemburg
en/of (elders) in Luxemburg, en/of te Geel en/of (elders) in België,
tezamen en in vereniging met één of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als (één van de) bestuurder(s) van een rechtspersoon, te weten [naam rechtspersoon]
, zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [naam onderneming 1]
welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Limburg op 10
maart 2015 in staat van faillissement is verklaard,
te wijten is (geweest) dat voor en/of tijdens het faillissement van
voornoemde [naam onderneming 1] niet, althans niet volledig is voldaan aan
op hem, verdachte, en/of [naam onderneming 1] en/of haar/hun mededader(s)
rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel
5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in
samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
en/of het bewaren van boeken, bescheiden en/of gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement
van [naam onderneming 1] wordt bemoeilijkt,
immers
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie (onder meer
jaarrekening(en) zijnde de balans en/of winst- en verliesrekening(en) over
het/de ja(a)r(en) 2013 en/of 2014 en/of tussentijdse cijfers over het jaar
2015 (definitief en/of concept) en/of grootboekkaarten over het/de ja(a)r(en)
2014 en/of 2015 en/of Auditfiles vanaf start onderneming tot en met datum
faillissement en/of bankafschriften vanaf 1 oktober 2014 tot en met datum
faillissement en/of verkoopfacturen van september 2013 tot en met april 2014
en/of verkoopfacturen over het jaar 2015 en/of aandeelhoudersregister van
[naam onderneming 1] en/of uittreksel van [naam onderneming 2] en/of
crediteurenlijst met bedragen (digitaal)) gevoerd en/of bewaard en/of
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde
rechtspersoon [naam onderneming 1] ;
3.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 10 maart
2015 tot en met 4 april 2017 in de gemeente 's-Hertogenbosch en/of Weert en/of
(elders) in Nederland, en/of te Luxemburg en/of (elders) in Luxemburg, en/of
te Geel en/of (elders) in België,
als degene die, tezamen en in vereniging met één of meerdere
rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als (één
van de) bestuurder(s) van een rechtspersoon, te weten [naam rechtspersoon]
, zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [naam onderneming 1]
welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Limburg op 10 maart 2015
in staat van faillissement was verklaard en wettelijk verplicht was tot het
geven van inlichtingen zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of
heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste
en/of onvolledige inlichtingen heeft gegeven,
immers,
heeft hij, verdachte, de vragen van de curator en/of rechter-commissaris in
het faillissement van voornoemde rechtspersoon [naam onderneming 1] tot
het verkrijgen van inzicht in de vermogensrechtelijke positie, niet
beantwoord en/of onvolledig beantwoord en/of onjuist beantwoord;