ECLI:NL:RBLIM:2019:4291

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
03-702530-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging in woning, met gebruik van een wapen, en bezit van amfetamine

Op 8 mei 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1982, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging met geweld en/of bedreiging met geweld in een woning, waarbij een wapen is gebruikt, en het aanwezig hebben van amfetamine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 april 2019. De verdachte werd bijgestaan door mr. J.K.T. Schoffelen. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was overschreden. De verdachte was op 18 maart 2014 aangehouden, maar de uitspraak volgde pas meer dan vijf jaar later. De rechtbank oordeelde dat deze termijnoverschrijding niet kon leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar dat het wel meegewogen moest worden bij de strafoplegging.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 2 maart 2014, samen met anderen, met geweld en bedreiging met een vuurwapen een diefstal had gepleegd in de woning van [slachtoffer 1]. De verdachte en zijn mededaders hadden het slachtoffer meermalen geslagen en bedreigd met een vuurwapen, terwijl zij goederen, waaronder mobiele telefoons en een beeldscherm, wegnamen. Daarnaast werd bewezen dat de verdachte op 18 maart 2014 ongeveer 130 gram amfetamine aanwezig had.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zorg draagt voor zijn gehandicapte dochter. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], had een schadevergoeding gevorderd, maar deze werd afgewezen omdat een deel van de schade al was vergoed door medeverdachten. De rechtbank gelastte de bewaring van een in beslag genomen mobiele telefoon ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702530-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [geboortedatum] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.K.T. Schoffelen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 april 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:tezamen met een ander of anderen, dan wel alleen, met geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , een beeldscherm, een of meer mobiele telefoons, een televisietoestel en/of een laptop heeft gestolen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
feit 2:ongeveer 140 gram amfetamine aanwezig heeft gehad;
feit 3: een mobiele telefoon heeft gestolen van [slachtoffer 3] .

3.De voorvragen

De verdediging heeft (primair) verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte ter zake van alle tenlastegelegde feiten, vanwege een extreme overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) en tevens wegens schending van de beginselen van een goede procesorde, te weten het zorgvuldigheidsbeginsel en (wegens een eerder sepot ten aanzien van feit 2) het vertrouwensbeginsel, op grond als in de pleitnota nader is vermeld.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank constateert – evenals de officier van justitie en de verdediging – dat de redelijke termijn waarbinnen zaken dienen te worden berecht, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is geschonden. De rechtbank komt immers niet tot een einduitspraak binnen twee jaren vanaf het moment dat die termijn is aangevangen terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen die deze overschrijding rechtvaardigen. Deze termijn is aangevangen op 18 maart 2014, namelijk de dag waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering gesteld, en de rechtbank wijst vonnis op 8 mei 2019.
Door de officier van justitie is deze zaak aanvankelijk aangebracht op de terechtzitting van 28 augustus 2014, een zogenaamde pro forma-zitting omdat de verdachte zich toen in voorlopige hechtenis bevond. Nadat de voorlopige hechtenis van de verdachte was opgeheven is die dagvaarding, waarop aangetekend was dat sprake was van een “voorlopige tenlastelegging”, ingetrokken. De officier van justitie heeft deze zaak daarna aangebracht op de terechtzitting van 12 december 2018. Tijdens deze zitting heeft de verdediging verzocht het onderzoek te schorsen, in het belang van de verdediging. De rechtbank heeft daarop het onderzoek geschorst. De officier van justitie heeft de zaak daarna aangebracht op de zitting van 24 april 2019.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het tijdsverloop vanaf de zitting van 12 december 2018 niet kan worden toegerekend aan de vervolgende of berechtende instantie. Het tijdsverloop vanaf 18 maart 2014 tot 12 december 2018 levert een termijnoverschrijding op, te wijten aan de officier van justitie, van 2 jaar en negen maanden.
De rechtbank stelt voorop dat enkel dit tijdsverloop in beginsel niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging. De verdediging stelt zich echter bovendien op het standpunt dat er daarnaast andere redenen zijn om tot niet-ontvankelijkheid te besluiten.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat de officier van justitie onterecht het vertrouwen heeft gewekt dat de zaak eerder op zitting zou komen en dat dit tot consequenties moet leiden. Het intrekken van de dagvaarding voor de zitting van 24 april 2014 was onvermijdelijk, omdat het een dagvaarding voor een pro forma zitting betrof. Het laten voortgaan van die zitting diende geen redelijk belang nadat de voorlopige hechtenis van verdachte was opgeheven. Nadien hebben nog diverse proceshandelingen plaatsgevonden waaruit zonneklaar bleek dat de officier van justitie de vervolging niet had opgegeven. Weliswaar is tussen de verschillende handelingen soms veel tijd verstreken wat bij de verdachte, als leek, de hoop kan hebben doen postvatten dat de zaak niet meer op zitting zou komen, maar daarover is nooit een toezegging gedaan (of uitgelokt, bijvoorbeeld door een verzoek van de verdediging tot beëindiging van de zaak).
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in het standpunt dat er in strijd met het beginsel
nemo debet bis vexariis gehandeld, wat daar verder van zij. De verdachte is voor een tweede keer aangehouden en in verzekering gesteld omdat er nieuw bewijs was. Daaraan doet niet af dat de verdediging die verklaring, die dat bewijs vormde, als onbetrouwbaar beoordeelt; kennelijk zag de officier van justitie dat anders en de rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat de officier van justitie daardoor de grenzen van diens bevoegdheid te buiten is gegaan.
Verder stelt de verdediging dat de officier van justitie het vervolgingsrecht voor het onder 2 tenlastegelegde heeft opgegeven, doordat voor dat feit een sepot is afgegeven. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om daarvan uit te gaan. De verdachte stelt dat hij per brief over het sepot is bericht. De rechtbank constateert dat andere, vergelijkbare feiten zijn geseponeerd; mogelijk dat die brief op één van die andere feiten betrekking heeft, maar helaas beschikt de verdachte niet meer over de gestelde brief zodat de daarover bestaande onduidelijkheid niet kan worden opgehelderd. Verder lijkt er een dubbel in het justitie-systeem ingeschreven feit administratief te zijn verwijderd, zo kan uit het oude uittreksel met justitiële documentatie d.d. 30 juli 2014 worden opgemaakt, maar ook daaraan heeft de verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hij voor feit 2 niet meer zou worden vervolgd. Dat dit feit in 2014 niet op de (hiervoor genoemde ingetrokken) dagvaarding stond, hangt er weer mee samen dat het een pro forma dagvaarding was voor de feiten waarvoor de verdachte destijds in voorarrest zat. Zo de verdachte dat al niet had hoeven begrijpen, zijn raadsman zal dat niet zijn ontgaan.
De stelling van de verdediging dat door het verstrijken van de redelijke termijn in deze zaak de belangen van de waarheidsvinding in het gedrang zijn gekomen, is slechts in algemene termen geponeerd en behoeft bij gebrek aan concrete onderbouwing geen verdere bespreking. De rechtbank ziet al met al geen reden de officier van justitie niet in de vervolging te ontvangen.
De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met genoemde termijnoverschrijding op de wijze als hierna bij de strafoplegging wordt vermeld.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit tezamen met vier anderen heeft begaan. Hij vindt dit bewezen op grond van de door de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen, de op 2 juni 2014 en 31 oktober 2014 door (mededader) [mededader 1] afgelegde verklaringen, de WhatsApp gesprekken aangetroffen in de onder [mededader 1] aangetroffen mobiele telefoon en de op 5 december 2014 en 14 juni 2016 door (mededader) [mededader 2] afgelegde verklaringen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dit feit is gepleegd door vijf personen, namelijk [mededader 2] , [mededader 3] , [mededader 1] , [mededader 5] en de verdachte, [mededader 4] , die ook wel als [bijnaam mededader 1] of [bijnaam mededader 1] wordt aangeduid.
De officier van justitie acht verder wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft gepleegd, op basis van het proces-verbaal van aantreffen van de amfetamine en de door de verdachte afgelegde bekennende verklaringen daarover.
Voorts acht de officier van justitie het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, op basis van de aangifte en het proces-verbaal van aantreffen van de gestolen mobiele telefoon onder verdachte kort na de diefstal van die telefoon.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrij te spreken.
De raadsman heeft (primair) daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van dat feit in de woning aan de [adres ] was en dat hij toen dus niet op de plaats van het delict, de woning aan de [adres plaats delict] , aanwezig was. Volgens de verdediging zijn de door de medeverdachten afgelegde verklaringen over het feit op cruciale punten verschillend en daarom ongeloofwaardig en niet geschikt om voor het bewijs gebruikt te worden. Door de raadsman is verder (subsidiair) gesteld dat de bijdrage van de verdachte onvoldoende was om als medepleger van het feit aangemerkt te kunnen worden. Volgens de raadsman kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen geacht worden dat de verdachte feit 1 heeft begaan, op gronden als in de pleitnota onder “het bewijs” nog nader is aangegeven.
De raadsman heeft, naast zijn primaire verweer in verband met het sepot ter zake van dat feit, geen opmerkingen gemaakt over het onder 2 tenlastegelegde feit. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer 1] deed op 2 maart 2014 te 08.31 uur aangifte [2] van diefstal met geweld die dag omstreeks 03.37 uur en hij verklaarde het volgende.
Op 2 maart 2014 rond 02.00 uur ‘s nachts ben ik naar de woning van mijn vriend [slachtoffer 2] op het adres [adres plaats delict] gelopen, een appartement op de derde, de bovenste, verdieping. In die woning hoorde ik een harde knal, alsof een deur heel hard werd dichtgegooid. Daarop zag ik en hoorde ik dat de tussendeur van de gang naar de woonkamer open ging. Er kwamen twee jongens binnen. Deze jongens waren verkleed, maar ik herkende ze wel. Vlak achter hen aan kwamen nog een derde en vierde jongen binnen. Een van hen was verkleed en de ander niet. Persoon 1 ken ik als [mededader 1] . Hij had een bruin monnikenpak aan met een capuchon eraan. Op enig moment zette hij die capuchon af en toen herkende ik hem als [mededader 1] . Ik heb gehoord dat hij uit Den Haag komt; men noemt hem namelijk “die Hagenees”. Persoon 2 ken ik als [mededader 2] . Ik ken hem al 7 à 8 jaar. Hij had een groen glitterpakje aan met een bolhoedje. Hij had zijn gezicht niet bedekt. Persoon 3 ken ik als [mededader 3] (fonetisch). Ik ken hem al 5 of 6 jaar. [mededader 3] was als enige niet verkleed. Hij had wel zijn capuchon over zijn hoofd getrokken en een lichte sjaal voor zijn gezicht. Ik heb hem herkend omdat ik zag dat het een neger was en omdat ik zijn stem herkende. Ik denk dat persoon 4 [mededader 4] was, die in Venray bekend staat als “ [bijnaam mededader 1] ”. Ik weet 100% zeker dat er een vierde persoon bij was, maar van deze persoon heb ik het gezicht niet kunnen zien. Ik denk ook dat hij een monnikenpak aan had, maar door alles wat er gebeurde kan het ook zijn dat hij iets anders droeg en dat ik het monnikenpak door elkaar haal met het pak dat [mededader 1] droeg. Ik denk dat dit [bijnaam mededader 1] was omdat hij de enige persoon is met wie ik op dit moment problemen heb. Hij heeft mij ook al diverse dreigberichtjes gestuurd. Die bedreigingen gingen over geld dat hij tegoed zou hebben. Hij stuurde mij onder meer een appje dat hij anders langs zou komen om mijn laptop en televisie te halen bij mij thuis. Hij heeft onder andere ook het berichtje gestuurd: “als je nu zo doorgaat met je domme gepraat, trek ik je vanavond nog uit de [adres plaats delict] ”. [bijnaam mededader 1] wist dat ik af en toe bij [slachtoffer 2] op de [adres plaats delict] verbleef. Ik weet dat [mededader 1] en [mededader 3] maatjes zijn van [bijnaam mededader 1] . Ik ken [bijnaam mededader 1] sinds ongeveer juni 2013.
De eerste twee jongens die binnenkwamen, [mededader 2] en de persoon in het monnikenpak, waarschijnlijk [mededader 1] , zijn meteen op mij in gaan slaan. Zij sloegen mij met hun vuisten, voornamelijk op mijn gezicht. Ik ben in elk geval ook minstens 1 keer met een voorwerp geslagen door [mededader 2] . Zij waren me in elkaar aan het slaan. Terwijl [mededader 2] en “de monnik” mij aan het mishandelen waren, stond [mededader 3] met een vuurwapen op mij gericht, ik denk 1,5 à 2 meter van mij af. Het vuurwapen kan ik omschrijven als een zwart pistool, lijkend op het gasalarmpistool dat ik wel eens bij [bijnaam mededader 1] thuis heb gezien. Dit was een Walther Pl7, die hij aan veel mensen die daar thuis kwamen liet zien. Ik heb gezien en gehoord dat [mededader 3] het pistool zeker 2 of 3 keer heeft doorgeladen. De vierde persoon was de kamers aan het doorzoeken. Toen [mededader 2] en “de monnik” klaar waren met slaan, ik denk na 2 tot 3 minuten, zijn ze ook de kamers overhoop gaan halen. [mededader 3] is tot het einde met het vuurwapen op mij gericht blijven staan. Hij heeft aan het einde ook wel een beetje gezocht, maar hij is niet uit de woonkamer weg geweest en bleef mij in de gaten houden. Achteraf heb ik gezien dat zij in alle kamers zijn geweest, behalve in een zijkamer. Het viel mij op dat deze kamer, waar niets van waarde ligt, is overgeslagen. Mijn vermoeden dat [bijnaam mededader 1] erbij was is hierdoor ook versterkt, want hij is iemand die vaak bij [slachtoffer 2] komt, zodat hij kan weten dat er in die kamer niets te halen is.
Toen ze klaar waren met het doorzoeken van het huis kwam de persoon in het monnikenpak, naar mij later bleek [mededader 1] , naar de vierde persoon toe. Ik zat toen op de grond tegen het zitgedeelte van de bank aan en de vierde persoon stond naast mij. Ik zag toen dat [mededader 1] zijn capuchon van het monnikenpak afzette – ik herkende hem toen als [mededader 1] – en iets tegen de vierde persoon zei. [mededader 2] , [mededader 1] en de vierde persoon zijn naar buiten gegaan. Ik was toen nog alleen met [mededader 3] in de woonkamer. Toen ik nog met [mededader 3] alleen in de kamer stond kwam [mededader 2] nog terug. Hij zei tegen [mededader 3] ‘we moeten echt gaan nou”. Vervolgens zijn zij weggegaan.
Zij hebben een aantal dingen meegenomen. De vierde persoon heeft het computerbeeldscherm met geweld losgetrokken. Uiteindelijk heeft [mededader 3] het beeldscherm meegenomen. Dat beeldscherm zag ik, toen ik naderhand uit het raam keek, op straat liggen vlak voor het appartement. Verder hebben zij twee telefoons van mij meegenomen. Dit betreft een hele simpele grijs-zwarte Samsung, met telefoonnummer [telefoonnummer 1] met een prepaid kaart van Hi. De andere telefoon is een Nokia E72 met het nummer [telefoonnummer 2] . Verder hebben de daders nog een Samsung telefoon van Joey meegenomen. Op het kastje in de woonkamer lag een dienblad met diverse oude en kapotte telefoons. Ik weet nog precies wat voor telefoons het waren, namelijk:
4 Samsungs. Eentje was een kleine zwarte met een klepje. De tweede Samsung was een kapotte smartphone. Het hele beeldscherm was gebarsten en deze had een gele achterkant. Een oudere Samsung met in het midden een draaiknop. De vierde Samsung was ongeveer hetzelfde, maar een iets nieuwer type.
3 LG’s. Eentje was een kleine zwarte, volgens mij heette dat model “chocolate”. De tweede was een langwerpige die je naar de zijkant open kon schuiven, zwart van kleur. De derde was een brede, lange grijskleurige LG.
2 Nokia’s. De eerste is een blauw met bruine met een soort klepje waarmee je de toetsen naar voren kon schuiven. De tweede was een simpele zwarte Nokia, die de politie heeft teruggevonden op de [adres plaats delict] vlak bij het computerbeeldscherm.
1. BlackBerry Curve 8500, wit van kleur.
Ik heb letsel aan de mishandeling overgehouden, namelijk een blauw oog, een scheur in mijn wenkbrauw - die geplakt is in het ziekenhuis - en mijn onderrug is blauw. Nu voel ik dat mijn oog dik is en traant. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit delict
Zowel [getuige] [3] als de verdachte zelf ter terechtzitting [4] hebben verklaard dat de verdachte die betreffende avond was verkleed als magere Hein. De verdachte heeft daarover verteld dat het een zwart pak was met een riem en een muts die over het hoofd kan, waarna je door een netje kunt kijken.
Genoemde [slachtoffer 1] [5] heeft op 8 maart 2014 nog aanvullend het volgende verklaard:
Vorige week heb ik aangifte gedaan. Ik mis nog een telefoon merk I-phone 4 met oplader, die nog in de verpakking van Neckermann in Duitsland, in de doos met sealfolie er omheen, zat. De daders hebben die telefoon van mij ook weggenomen.
[slachtoffer 2] heeft op 13 maart 2014 aangifte [6] gedaan van diefstal uit zijn woning tussen vrijdag 28 februari 2014 te 17.00 uur en dinsdag 4 maart 2014 te 21.30 uur. Hij verklaarde als volgt:
Ik woon aan de [adres plaats delict] . Mijn appartement bevindt zich op de derde verdieping. Op 28 februari 2014 verliet ik mijn woning. Ik ging een weekend weg en had aan [slachtoffer 1] gevraagd mijn kat dat weekend te verzorgen. [slachtoffer 1] had een sleutel van mijn woning en van de algemene toegangsdeur. Op 2 maart 2014 belde [slachtoffer 1] mij op en vertelde mij dat hij overvallen was in mijn woning. Op 4 maart 2014 omstreeks 21.30 uur kwam ik thuis. De volgende goederen zijn (onder meer) weggenomen:
een computerkast waarop een beeldscherm stond, een telefoon merk Samsung Galaxy Jong zwart van kleur, een telefoon merk Samsung S2 Mini met geel achterkapje met in het scherm een barst, een telefoon merk LG GW620, een telefoon merk BlackBerry Curve white, een telefoon merk Samsung C3010 schuiftelefoon, een telefoon merk Nokia 6200 met open te klappen toetsenbord en daaronder een touchscreen en een telefoon merk Nokia 1600. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit delict.
[mededader 5] , geboren op 16 april 1992, heeft op 3 maart 2014 onder meer het volgende verklaard [7] :
Ik ben op eigen initiatief naar het politiebureau gekomen om te vertellen wat er in de nacht van 1 op 2 maart 2014 is gebeurd. We gingen carnaval vieren en mijn neef [mededader 1] vroeg of ik mee wilde gaan. Ik ben toen met [mededader 1] en nog een paar mensen het dorp in gegaan. Na het uitgaan, tussen 01.00 en 02.00 uur, gingen we nog naar een jongen thuis. Volgens mij heet hij [naam jongen] . Toen we daar zaten vroeg een Surinaamse jongen, die in een auto reed, of ik met hem mee wilde gaan naar een andere jongen. Het was het idee van [mededader 2] om naar die andere jongen te gaan. Ik vond dat goed. We zijn rond 03.00 uur vanuit de woning van [naam jongen] vertrokken. Toen we daar aankwamen, later heb ik begrepen dat het op de [adres plaats delict] te Venray was, gingen de anderen naar boven en ik bleef voor de deur wachten. Ik hoorde gegil boven, ik denk na 2 of 3 minuten, en ben toen gaan kijken. Toen zag ik dat een jongen bebloed op een bank lag, schreeuwend van de pijn. Ik zag dat de vier personen die bij mij in de auto gezeten hadden de bebloede jongen op de bank mishandelden. Ik zag dat er op hem werd ingeslagen. Er werd ook een vuurwapen getrokken. Ik zag dat er apparatuur, ik denk telefoons, werden meegenomen. Ik heb me toen omgedraaid en ben naar beneden naar buiten gelopen. Na ongeveer 10 seconden kwamen die jongens ook buiten, maar die Surinaamse jongen bleef een minuut langer binnen. We zijn vervolgens terug naar het huis van die [naam jongen] of [naam jongen] gegaan.
Een van die vier jongens was mijn neef [mededader 1] , 40 jaar oud, die toen een monnikenpak bruin van kleur met een grote monnikenmuts aan had. De tweede jongen heet [mededader 2] , 19 of 20 jaar oud. De derde jongen had een getinte huid, Surinaams of Antilliaans uiterlijk, ongeveer 29 of 30 jaar oud, kort kroes haar. Hij bestuurde de auto. De vierde jongen heet mogelijk [naam jongen] of [naam jongen] ; hij is ongeveer 25 tot 28 jaar oud, lang, heeft een fors postuur en zwart achterover gekamd haar. Ik weet dat zijn moeder [naam moeder] heet.
[mededader 5] heeft op 31 oktober 2014 tegenover de rechter-commissaris bij deze rechtbank [8] een verklaring afgelegd, die overeenkomt met zijn hiervoor opgenomen verklaring.
Verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben verklaard [9] dat zij op 25 maart 2014 een onderzoek hebben ingesteld. Zij toonden die dag aan [mededader 5] , voornoemd, een foto van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres ] . Verbalisanten hebben verder verklaard dat genoemde [mededader 5] daarop mededeelde dat de persoon op de getoonde foto de in zijn, hiervoor genoemde, verklaring bedoelde vierde persoon betrof.
[mededader 1] , geboren op [geboortedatum mededader 1] 1972, heeft op 2 juni 2014 verklaard [10] -zakelijk weergegeven-:
Het was eerste carnavalsdag. [bijnaam mededader 1] , die ook [bijnaam mededader 1] of [bijnaam mededader 1] wordt genoemd, ofwel [bijnaam mededader 1] , en een aantal andere mensen waren allemaal samen in een woning van de moeder van [bijnaam mededader 1] . Toen we daar kwamen kwam [mededader 2] met het idee om die [slachtoffer 1] klappen te gaan verkopen. [mededader 2] wilde dit gaan doen voor [bijnaam mededader 1] omdat [bijnaam mededader 1] een probleem met hem had. Op dat moment kwam [bijnaam mededader 1] de keuken ingelopen. Daar stond mijn neefje [mededader 5] ook bij. Ze besloten het toen te gaan doen. Er speelde iets over geld. [bijnaam mededader 1] riep toen meteen, laten we ernaartoe gaan. Daar aangekomen belde [mededader 2] aan bij de centrale toegangsdeur. [mededader 2] riep door de intercom zijn naam en toen werd er open gedaan. Hier stond iedereen bij en we liepen het portiek binnen. Hierna liepen we naar de woning die volgens mij helemaal bovenin zat. [mededader 2] liep toen alleen naar de woning en liep de woning in. Wij zijn toen bewust ergens uit het zicht van [slachtoffer 1] blijven staan. Toen [mededader 2] de woning in liep bleef de voordeur van de woning open staan. We zijn daarop met zijn allen naar de woning gelopen en ook naar binnen gegaan. De tijd die hier tussen zat was maximaal 20 seconden. Ik zag toen ik binnen was in de woonkamer dat [mededader 2] meteen begon te slaan op [slachtoffer 1] . Ik ben hierna ook doorgelopen en heb [slachtoffer 1] ook een klap gegeven. Ik heb hem volgens mij geraakt in zijn gezicht of hals. Ik heb me mee laten slepen in de situatie. Ik heb de klap gegeven met de rug van mijn rechter hand. Ik hoorde op dat moment een klik. Vervolgens doe ik een stap achteruit en zie ik aan mijn rechterzijde [mededader 3] met een pistool staan gericht op [slachtoffer 1] . Ik zag dat [mededader 3] en [mededader 2] daarna het hele huis begonnen te doorzoeken en alle kastjes en laatjes begonnen te doorzoeken. Ik zag vervolgens dat [mededader 3] , met het pistool in de hand, kabels van een monitor begon los te halen. Ik heb op dat moment die monitor omgetrokken en op dat moment schrokken er een aantal mensen. Ik hoorde dat [bijnaam mededader 1] riep; Waar is het spul, waar is het geld? Toen heeft iedereen, behalve [mededader 3] , de woning verlaten. Dit merkte ik eigenlijk pas toen we in de auto zaten. [mededader 2] is vervolgens weer terug gegaan en heeft [mededader 3] meegenomen. Ik zag toen ik de woning verliet en naar beneden liep, dat [mededader 2] met een zak naar beneden liep. Ik zag dat er uit deze zak een toetsenbord stak. [mededader 3] liep daarvoor ook in de woning met een plastic tas rond.
[mededader 1] , voornoemd, heeft op 12 juni 2014 nog verklaard [11] dat hij en [bijnaam mededader 1] [slachtoffer 1] een klap hebben gegeven.
ten aanzien van het bewijs:
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor opgenomen verklaringen van [mededader 5] en [mededader 1] betrouwbaar zijn voor zover ze de rol van de verdachte betreffen en daarom als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt. De verklaringen stemmen in hoofdlijnen immers overeen met elkaar en met de aangifte, zowel als het gaat om hoe de mishandeling van [slachtoffer 1] plaatsvond als over de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank heeft geen reden om op dat punt aan die verklaringen te twijfelen.
De rechtbank is, op grond van de in die verklaringen en de aangifte genoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachte en de andere betrokken personen zo nauw was dat er sprake is van medeplegen en zij acht het tenlastegelegde feit bewezen, zoals hierna onder 4.4. wordt vermeld.
De rechtbank overweegt voorts dat zij, gelet op de uit genoemde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, de door de verdachte afgelegde verklaring over zijn alibi niet geloofwaardig vindt. Uit de door aangever [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen komt duidelijk naar voren dat
vierpersonen het feit hebben gepleegd. Uit die verklaring van aangever [slachtoffer 1] blijkt niet dat [mededader 5] als dader bij dit feit betrokken was. De rechtbank overweegt dat zij genoemde door [mededader 5] afgelegde verklaring geloofwaardig vindt.
Ten aanzien van feit 2:
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard [12] -zakelijk weergegeven- dat hij op 18 maart 2014 aan de [adres ] woonde en dat hij toen wist dat zich op verschillende plaatsen in die woning en in een groen kistje in de diepvries van die woning een hoeveelheid amfetamine bevond en dat hij de amfetamine in dat kistje samen met anderen had gekocht.
Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft verklaard [13] -zakelijk weergegeven- dat op 18 maart 2014 tijdens een doorzoeking, in zijn bijzijn, in de woning aan de [adres ] verdovende middelen werden aangetroffen, die door hem werden onderzocht, te weten:
aangetroffen op de woonkamertafel:
- wit poeder, inhoud 1,1 gram netto, SIN nummer AADQ9990NL,
aangetroffen op het nachtkastje in een slaapkamer, verpakt in een gripzakje:
- wit poeder, inhoud 2,68 gram, SIN nummer AADQ9985NL,
aangetroffen op een spiegeltje in de badkamer:
- wit poeder, inhoud 1,2 gram, SIN nummer AADQ9991NL,
aangetroffen op een slaapkamer:
- wit poeder, op de bodem van twee zwarte emmers, door verbalisant met een eetlepel uit de emmers geschraapt en in een gripzakje gedaan, inhoud 3,23 gram, SIN nummer AACB2555NL,
aangetroffen in de bovenste lade van de vrieskast in de keuken, in een groene geldkist:
  • verdovende middelen, inhoud 79,56 gram bruto, SIN nummer AACB2522NL.
  • verdovende middelen, inhoud 7,04 gram bruto, SIN nummer AACB2502NL,
  • verdovende middelen, inhoud 9,96 gram bruto, SIN nummer AADQ9988NL,
  • verdovende middelen, inhoud 26,47 gram, SIN nummer AACB2523NL.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag [14] blijkt dat de materialen met SIN nummer AADQ9990NL, SIN nummer AADQ9985NL, SIN nummer AADQ9991NL, SIN nummer AACB2555NL, SIN nummer AACB2522NL, SIN nummer AACB2502NL, SIN nummer AADQ9988NL en SIN nummer AACB2523NL telkens amfetamine bevatten, vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
De rechtbank overweegt dat uit vorenstaande blijkt dat in de woning aan de [adres ] in totaal 131,24 gram (bruto) van een materiaal bevattende amfetamine is aangetroffen. Dat komt neer op ongeveer 130 gram amfetamine.
De rechtbank is – gelet op de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 18 maart 2014 opzettelijk in genoemde woning in de gemeente Venray ongeveer 130 gram van een materiaal bevattende amfetamine aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal de verdachte van het meer of anders tenlastegelegde vrijspreken, nu niet bewezen is dat hij de tenlastegelegde grotere hoeveelheid amfetamine aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3, vrijspraak:
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op 13 juni 2014 uit de woning van [slachtoffer 4] in Venray weliswaar een gsm met een kapot scherm meegenomen heeft maar met het doel om deze aan de hem bekende [naam bekende verdachte] te geven, omdat hij op dat moment er van uit ging dat deze telefoon van deze [naam bekende verdachte] was. Verder heeft verdachte verklaard dat hij kort daarop door de politie is aangehouden, waardoor hij niet meer de gelegenheid heeft gehad om te doen wat hij wilde doen, namelijk die telefoon aan [slachtoffer 4] teruggeven.
De rechtbank acht – gelet op deze door de verdachte afgelegde verklaring, welke verklaring de rechtbank niet onaannemelijk acht – niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank acht met name niet bewezen dat de verdachte het oogmerk had om zich de mobiele telefoon wederrechtelijk toe te eigenen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
feit 1:
op 2 maart 2014 in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een beeldscherm en mobiele telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 1] meermalen met kracht in het gezicht en tegen het lichaam hebben geslagen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] hebben gericht en gericht gehouden en dat vuurwapen (zichtbaar voor die [slachtoffer 1] ) hebben doorgeladen, althans meermalen een beweging hebben gemaakt gelijkend op het doorladen van een vuurwapen;
feit 2:
op 18 maart 2014 in de gemeente Venray opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 130 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 26 maanden, met aftrek van het voorarrest. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat feit 1 een ernstig feit betreft, waarbij sprake is geweest van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat hij zijn strafeis in verband met de forse overschrijding van de redelijke termijn sinds de tenlastegelegde feiten heeft verminderd en dat hij tevens rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze uit het reclasseringsadvies naar voren zijn gekomen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over een op te leggen straf allereerst aangevoerd dat, gelet op de zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, waarmee door middel van strafvermindering rekening gehouden dient te worden, een oplegging van straf nauwelijks nog enig strafdoel kan dienen. De raadsman heeft tevens gevraagd rekening te houden met de, na 2014 drastisch veranderde, persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals vermeld in het reclasseringsadvies d.d. 7 december 2018. De verdachte is grotendeels verantwoordelijk voor zijn, in december 2016 geboren, dochter met het syndroom van Down. Deze dochter kan, mede door haar hartafwijking, niet zonder de zorg die de verdachte haar biedt. De raadsman heeft, in geval van een strafoplegging, daarom verzocht conform het reclasseringsadvies aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar een taakstraf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich, tezamen met drie andere mannen, schuldig gemaakt aan een diefstal van een beeldscherm en mobiele telefoons, waardoor aan de eigenaren van die goederen schade werd toegebracht. Die diefstal ging gepaard met fors geweld tegen [slachtoffer 1] . Bovendien werd hij bedreigd met een vuurwapen of een voorwerp dat daar op leek.. Het uitgeoefende geweld bestond uit het meermalen met kracht in het gezicht en tegen het lichaam slaan van het slachtoffer, waardoor hij meer dan licht letsel heeft opgelopen. Daar komt nog bij dat dit feit ’s nachts plaatsvond in een woning waar [slachtoffer 1] verbleef.
De daders van dit feit bleken bekenden te zijn van genoemde [slachtoffer 1] zodat hij, volgens zijn verklaring tegenover de politie, om die reden niet echt bang was dat degene die het vuurwapen op hem gericht hield ook daadwerkelijk zou schieten. Deze laatste omstandigheid neemt echter niet weg dat door het feit sprake was van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien werd zijn gevoel van veiligheid en geborgenheid, ook in zijn eigen woning, ernstig en langdurig aangetast, waardoor hij in zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer werd belemmerd. Tijdens de zitting van 24 april 2019 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij ten gevolge van dit feit ongeveer vijf jaren lang gevoelens van onveiligheid en onzekerheid heeft gehad en dat hij pas sinds korte tijd weer de straat op durft te gaan. Dit zijn omstandigheden die voor rekening komen van de verdachte en zijn mededaders.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het met opzet aanwezig hebben van ongeveer 130 gram amfetamine. Dit betreft een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, op grond waarvan, mede gezien de inhoud van het procesdossier, een dealerindicatie aannemelijk is. Harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, leveren grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. De rechtbank rekent ook dit de verdachte aan.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank allereerst, als uitgangspunt, aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin geldt als uitgangspunt voor de bestraffing van een first offender:
- voor een overval in een woning waarbij geweld is gebruikt, een gevangenisstraf van meerdere jaren, en
- voor het aanwezig hebben van 100 tot 150 gram harddrugs een taakstraf van 100 tot 150 uren.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank verder rekening gehouden met hetgeen tijdens de terechtzitting over de persoon van de verdachte naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de inhoud van het strafblad van verdachte d.d. 2 april 2019. Daaruit blijkt, in zijn nadeel, dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, te weten:
- bij vonnis van 1 augustus 2012, dus ongeveer 1,5 jaar voorafgaand aan het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen, en
- bij vonnis van 8 februari 2013, dus ongeveer een jaar voorafgaand aan het onder 2 bewezenverklaard feit, ter zake van het bij artikel 3 onder C van de Opiumwet strafbaar gesteld feit. Verdachte was dus een gewaarschuwd man wat betreft de onderhavige feiten.
De rechtbank heeft verder, gelet op genoemd strafblad, in het voordeel van de verdachte op de voet van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte nadat aan hem bij vonnissen en strafbeschikkingen telkens straffen zijn opgelegd, nu voor de bewezenverklaarde misdrijven wordt schuldig verklaard, welke misdrijven vóór deze strafopleggingen zijn gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de, hiervoor reeds genoemde, omstandigheid dat het recht van verdachte op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is overschreden met 2 jaren en 9 maanden. In gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld. In beginsel acht de rechtbank voor de bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf van minimaal 24 maanden passend en geboden, maar gelet op de genoemde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf verlagen met 25%, dus met 6 maanden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het door de Reclassering Nederland over de persoon van de verdachte uitgebracht reclasseringsadvies d.d. 7 december 2018, waarin onder meer naar voren komt dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte sinds 2014 veranderd zijn, dat hij de (bijna fulltime) zorg heeft voor zijn gehandicapte dochtertje en dat om die reden oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf tot veel problemen zou kunnen leiden daar er niet meteen een oplossing voor opvang van zijn dochtertje voorhanden zou zijn. Door de reclassering is geadviseerd een voorwaardelijke straf (zonder bijzondere voorwaarden) op te leggen. De rechtbank neemt dit advies in zoverre niet over; daarvoor acht zij met name feit 1 te ernstig.
De rechtbank acht, alles afwegend, oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Met het opleggen van deze gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt tevens de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van €2.750,-- voor immateriële schade ter zake van feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, alsmede alle kosten om het vonnis te executeren. Deze benadeelde partij heeft verder verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor het geval een bedrag als schadevergoeding wordt toegewezen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij onherroepelijke vonnissen in de zaken tegen drie medeverdachten de vordering van deze benadeelde al gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van €1500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, met een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging van die vonnissen. Verder is aangevoerd dat tijdens de zitting is komen vast te staan dat benadeelde dat toegewezen bedrag reeds heeft ontvangen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair, gelet op zijn verweer strekkende tot vrijspraak van de verdachte voor feit 1, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaard feit immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500,- . De rechtbank acht de vordering tot schadevergoeding onvoldoende onderbouwd om een hoger bedrag aan schadevergoeding toe te kennen. De verdachte is weliswaar, evenals de mededaders, hiervoor aansprakelijk, maar de rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen omdat het totaalbedrag van € 1.500,- ter zake immateriële schade door de mededaders reeds volledig aan de benadeelde is betaald. De rechtbank zal de benadeelde partij verder veroordelen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.

9.Het beslag

De rechtbank zal – overeenkomstig de vordering van de officier van justitie – met betrekking tot de nog in beslaggenomen mobiele telefoon merk Nokia type E72 (beslagnummer 4397170, die volgens de kennisgeving van inbeslagneming (op pagina 535 van het procesdossier) niet aan de verdachte en niet aan beslagene [naam beslagene] toebehoort, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van feit 1 af;
  • veroordeelt deze benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon, merk Nokia type E72.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M.
Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 maart 2014 in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een beeldscherm en/of een of meer mobiele telefoon(s) en/of een televisietoestel en/of een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal (met kracht) in het gezicht en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of dat (vuur)wapen, (zichtbaar voor die [slachtoffer 1] ) (meermalen) heeft/hebben doorgeladen, althans (meermalen) een beweging heeft/hebben gemaakt gelijkend op het doorladen van een vuurwapen;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2014 in de gemeente Venray, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 140 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 13 juni 2014 in de gemeente Venray met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een GSM (HTC Sensation), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie Limburg Noord, nummer 2014018642, gesloten d.d. 24 april 2014, met de daarbij behorende bijlagen, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 845.
2.Het proces-verbaal aangifte d.d. 2 maart 2014, op pagina’s 237 tot en met 243.
3.Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 2 maart 2014, op pagina 465.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2019.
5.Het proces-verbaal verhoor benadeelde d.d. 8 maart 2014, op pagina 253.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 14 maart 2014, op pagina’s 267 tot en met 269.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 3 maart 2014, op pagina’s 37 tot en met 41.
8.Het proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken op 31 oktober 2014.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2014, op pagina 51.
10.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 2 juni 2014, op pagina’s 591 tot en met 594.
11.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juni 2014, in de zaak 03/702524-14.
12.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 april 2019 in deze zaak.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2014, op pagina’s 294 en 295.
14.Het rappoort van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 27 maart 2014, op pagina’s 300 en 301.