ECLI:NL:RBLIM:2019:3956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
03/659155-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling van een politieagent

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen op 23 mei 2018 in Venlo betrokken was bij een gewelddadige aanval op een fietser, [slachtoffer 1]. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer meermalen geslagen en getrapt, waarbij hij ernstig letsel opliep, waaronder fracturen in zijn gezicht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van poging tot doodslag, omdat de verdachte en zijn medeverdachten willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben aanvaard. De verdediging voerde aan dat er geen aanmerkelijke kans op dodelijk letsel was, omdat het slachtoffer een helm droeg, maar dit verweer werd verworpen. De verdachte werd ook beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen andere slachtoffers, maar werd hiervan vrijgesproken. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van een politieagent, [slachtoffer 2], tijdens zijn aanhouding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 48 maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659155-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
preventief gedetineerd in Het Keerpunt Opvang- en Behandelcentrum te Cadier en Keer.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocate, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 april 2019. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft op zitting gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Daarnaast is zijn vordering tot schadevergoeding behandeld die hij als benadeelde partij heeft ingediend. Deze vordering is toegelicht door zijn raadsvrouw, mr. E.M. Hoogeveen, advocate, kantoorhoudende te Abcoude.
Verder heeft ook [slachtoffer 2] als benadeelde partij het woord gevoerd en is ook zijn vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] met het parketnummer 03/659154-18.

2.De tenlastelegging

De ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] [1] van het leven te beroven, dan wel deze [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar te mishandelen;
feit 2:openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] [2] en [slachtoffer 4] [3] ;
feit 3:[slachtoffer 2] [4] , een hoofdagent van politie, heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
De inleiding
Op 23 mei 2018 vond er op de Eindhovenseweg te Blerick, gemeente Venlo, een zogenoemde verkeersruzie plaats. Drie jongemannen stapten uit een personenauto en wilden ogenschijnlijk verhaal halen bij de bestuurder en/of bijrijder van een andere personenauto. Deze bestuurder en bijrijder werden geduwd en/of geslagen. Vervolgens sprak een passerende fietser een van de jongemannen aan, waarop het drietal de fietser flink heeft toegetakeld.
De verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen voornoemde bestuurder en bijrijder (feit 2) en dat zij vervolgens hebben geprobeerd de fietser om het leven te brengen, dan wel hem zwaar hebben mishandeld, dan wel hebben geprobeerd hem zwaar te mishandelen (feit 1).
Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij bij zijn aanhouding een politieagent heeft mishandeld door deze (in zijn arm) te bijten (feit 3).
De zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] is gelijktijdig behandeld met deze zaak. De identiteit van de derde jongeman is niet bekend geworden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer 1] bewezen. Hiertoe heeft zij verwezen naar de getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat alle drie de daders het slachtoffer enige tijd hebben getrapt, ook tegen het hoofd toen hij op de grond lag. Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op de aard van het geweld en het letsel. Door de kracht waarmee is getrapt, de wijze waarop dat is gebeurd en de plaats op het hoofd waar die trappen terecht zijn gekomen, dient de conclusie te worden getrokken dat de verdachte (en zijn medeverdachte) op zijn minst voorwaardelijk opzet hebben gehad op het overlijden van het slachtoffer, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht de onder feit 2 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] bewezen. Hoewel medeverdachte [medeverdachte] het feitelijke geweld heeft gepleegd, is van openlijke geweldpleging sprake, gelet op:
  • de agressie waarmee op de auto van de slachtoffers is toegereden;
  • het feit dat de drie jongens, waaronder de twee verdachten, uit de auto zijn gesprongen en op de slachtoffers zijn afgevlogen.
Ten aanzien van feit 3
De officier van justitie acht de onder feit 3 tenlastegelegde mishandeling bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanhouding van de verdachte.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag, omdat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat:
  • de beschermende werking van de helm betrokken dient te worden bij de beoordeling van de aanmerkelijkheid van de kans, nu duidelijk was dat het slachtoffer deze helm droeg;
  • de hersenen van het slachtoffer werden beschermd door de schedel van het slachtoffer, alsmede door de helm;
  • de impact die door de trappen op de helm is uitgeoefend, gelet op de totale afwezigheid van verwondingen aan de hersenen en schedel van het slachtoffer, niet van dusdanige kracht is geweest dat daardoor de kans op overlijden aanmerkelijk is geweest;
  • het aangezicht geen vitale lichaamsfuncties bevat.
Ook heeft de verdediging verzocht de verdachte vrij te spreken van het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van zware mishandeling. Volgens de raadsvrouw is van zwaar lichamelijk letsel geen sprake, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hierover.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder feit 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat:
  • op basis van de bewijsmiddelen niet tot een andere conclusie kan worden gekomen dan dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 3] heeft mishandeld en heeft gepoogd [slachtoffer 4] te mishandelen;
  • de verdachte er wel bij heeft gestaan, maar niets heeft gedaan;
  • de verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het door medeverdachte [medeverdachte] gepleegde geweld.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de onder feit 3 tenlastegelegde mishandeling van politieagent [slachtoffer 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [5]
3.4.1
De feiten 1 en 2
3.4.1.1
De bewijsmiddelen
Op 23 mei 2018 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan bij de politie. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op woensdag 23 mei 2018 reed ik met mijn fiets over het fietspad. Mijn aandacht ging naar de rechterkant van de weg; naar de auto’s die van de Groot-Bollerweg naar Venlo rijden. Het was rood licht. De auto’s stopten. Ik zie daar een gast uitstappen. Ik zag deze gast naar een andere auto lopen die voor hem stond. Hij was verbaal heel gewelddadig, met zijn armen. Hij was heel gewelddadig naar die vrouw. Ik riep naar deze persoon: ‘Moet dat nu zo?’ Ik riep hem om zijn aandacht.
Ik wilde helpen en ben de weg overgestoken. Ik ben toen met mijn fiets gestopt links naast de auto van de vrouw. De chauffeur (de rechtbank begrijpt: van de andere auto) stond op dat moment bij de bestuurdersportier van zijn auto. Ik zag dat hij op me af kwam lopen. Ik zag dat hij door stapte. Hij was heel agressief. Voordat ik het wist had ik al een harde klap onder mijn rechteroog te pakken. Hij sloeg me met gebalde vuist, heel hard. Toen kwamen de andere twee mannen erbij. De mannen begonnen me met zijn drieën tegelijk te schoppen en te slaan. Zeg maar boksen, met volle geweld. Ze sloegen me met gebalde vuist tegen mijn gezicht. De eerste klap was echt verschrikkelijk. De andere slagen deden ook pijn. Ik kwam toen om een of andere reden op de grond terecht en toen begonnen ze me heel hard te schoppen. Ze schopten me zeker vijf of zes keer. Ik kreeg haast geen lucht meer. Ze schopten me tegen mijn gezicht; meer dan één keer. Ze schopten me in mijn ribben en ook tegen de linker zijkant van mijn hoofd, net achter het oor. Dit deed allemaal erg pijn. [6]
Op 24 mei 2018 is [slachtoffer 1] medisch onderzocht. Forensisch arts J. van Gastel heeft aangegeven dat de diagnose van de Spoedeisende Hulp luidde:
  • een forse zwelling en bloeduitstorting rondom de oogkas rechts;
  • een barstwond op de rechter wang, vier tot vijf centimeter lang met wijkende wondranden;
  • een klein scheurwondje net opzij van de rechter ooghoek van het rechter oog;
  • mogelijk wat verminderde sensibiliteit in het verzorgingsgebied van de nervus infraorbitalis (deze verzorgt het huidgedeelte onder het oog);
  • drukpijn ter hoogte van de oogkasrand.
Voorts heeft de arts aangegeven dat uit de CT-scan van het aangezicht van [slachtoffer 1] blijkt dat sprake is van een fractuur in de zijwand van zowel de linker als de rechter bovenkaakholte, met bloed in de rechter bovenkaakholte, alsmede van een fractuur in de bodem van de oogkas rechts. Er bestond een vermoeden van blijvende beperking van fysieke functies. [8] Volgens de arts is het duidelijk dat de aangezichtsletsels zeer waarschijnlijk veroorzaakt zijn door herhaaldelijk stomp geweld, uitgeoefend op het gelaat. [9]
Op 5 april 2019 heeft D. Heijstek, als bedrijfsarts verbonden aan Incentivo Medical Consultancy een medische verklaring met betrekking tot [slachtoffer 1] opgesteld. Hij heeft geconcludeerd dat [slachtoffer 1] als gevolg van de mishandeling op 23 mei 2018 onder meer heeft opgelopen:
  • een breuk van de oogkas (orbita fractuur);
  • nekpijn die uitstraalt naar de arm, links (cervicobrachialgie) met een nekhernia (HNP C6-C7).
Op 23 mei 2018 heeft [slachtoffer 3] onder meer het volgende verklaard:
Op woensdag 23 mei 2018 reed mijn man in onze auto te Blerick. Ik zat op de passagiersstoel. Op een gegeven moment bevond onze auto zich op de Eindhovenseweg voor de verkeerslichten met de kruising Burgemeester Gommansstraat. Ik keek over mijn schouder en zag toen dat een zwarte auto met hoge snelheid aan kwam rijden. Ik dacht toen dat dit niet goed zou gaan vanwege de snelheid; dus ben ik toen uit de auto gestapt en heb met mijn handen gebaard en geroepen dat ze rustig moesten doen. Ik zag dat de auto vervolgens achter ons stopte. Ik zag dat de bestuurder, de bijrijder en de man die achter de bestuurder zat uit de zwarte auto stapten en dat alle drie de personen onze richting op kwamen lopen. De derde persoon kwam nagenoeg gelijk mijn richting op gelopen. Deze persoon had lange krullende haren.
Terwijl ik naar mijn man liep, zag en hoorde ik dat een buitenstaander op de fiets, die in de richting van Venlo fietste, riep: ‘Doe eens rustig’ of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat de drie personen zich meteen op deze man richtten. Ik zag dat zij direct op deze man afgingen en hem aanvielen. Ik zag dat ze de man tegen zijn hoofd, ribben en gehele lichaam opzettelijk en met kracht begonnen te schoppen en te slaan. Zij sloegen de man tegen de grond en bleven hem schoppen en slaan toen hij op de grond lag. Hij kroop in elkaar van de pijn. Ik zag dat ze hem in de rug en maag bleven schoppen.
Ik zag dat de derde persoon (de rechtbank begrijpt: de persoon met de lange krullende haren) het grootste aandeel had. Ik zag dat hij echt over de man heen ging en dat hij zijn best deed om de man zo hard mogelijk te raken. Het ging er echt heel hard aan toe. [11]
Ook de man van [slachtoffer 3] , de heer [slachtoffer 4] , heeft een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
Op woensdag 23 mei 2018 reed ik samen met mijn vrouw, [slachtoffer 3] , in Blerick richting Venlo over de Eindhovenseweg. Wij reden in een Hyundai Santa Fé. Ik was bestuurder en mijn vrouw zat op de bijrijdersstoel. Ik stopte voor de rode verkeerslichten die bij de kruising met de Burgemeester Gommansstraat staan. Ik zag dat een zwarte Alfa Romeo achter mij stopte. Mijn vrouw stapte uit, omdat ze de inzittenden van die auto wilde aanspreken op hun gedrag. Ik zag dat er drie mannen uit de Alfa Romeo ‘vlogen’ en niet op een normale rustige manier uitstapten.
Vervolgens zag en hoorde ik dat er aan de buitenzijde van mijn auto aan de bestuurderszijde ook een man stond die uit de Alfa Romeo was gestapt. Ik zag dat in de middenberm van de Eindhovenseweg een fiets lag. Ik zag dat er een blanke man naast stond. Ik zag dat er twee mannen uit de zwarte Alfa Romeo omheen stonden en hem sloegen en schopten. Vervolgens viel de man op de grond en ik hoorde hem kreunen. Ik zag dat de derde man zich voegde bij zijn ‘vrienden’ en de blanke man ook begon te slaan en te schoppen. Ik zag dat alle drie de mannen de blanke man sloegen en schopten. [12] Ik heb ze alle drie zien schoppen en ik heb ook gezien dat de fietser werd geraakt. Ze raakten hem overal waar ze hem maar konden raken. Ik kon zien dat er doelbewust op zijn hoofd werd geschopt door alle drie de personen. Ze gingen echt als wilde beesten tekeer. [13]
Diverse personen zijn getuige geweest van het voorval op 23 mei 2018.
Getuige [getuige 1] heeft hierover onder meer het volgende verklaard tegenover de rechter-commissaris:
Ik naderde de stoplichten en sloot aan de linkerkant aan. Uit de auto voor mij en de auto daarvoor stapten tegelijkertijd mensen uit. Een van de personen uit de auto voor mij had fijn krullend haar tot op de schouder, een ‘Ali B-kapsel’. Zijn hele attitude straalde agressie uit.
De auto die voor de auto met de drie personen stond, was een iets hogere auto. Er stapte daar een mevrouw uit aan de passagierskant. Ze maakte een kalmerende handbeweging. De persoon met het Ali B-kapsel vloog gelijk zonder pardon op die vrouw af.
Op een gegeven moment wilde de persoon met het Ali B-kapsel teruglopen naar zijn auto, maar toen kwam er een man op de fiets aan en die riep: ‘Doe eens normaal.’ De fietser stak de weg over richting de berm. Op het moment dat de persoon met het Ali B-kapsel door had dat de fietser zich met de situatie ging bemoeien, vloog deze regelrecht op hem af. Hij kreeg meerdere klappen op zijn gezicht met de vuist. Een tweede persoon uit de auto voor mij is ook al snel klappen gaan geven. Hij droeg volop zijn steentje bij. Hij sloeg ook en raakte hierbij de fietser. Beide personen schopten even hard. Ze hebben allebei als wilde honden erop los geslagen. Op het einde was ook de derde persoon er bij gekomen. Er werd hard getrapt op voornamelijk het hoofd en op de zijkant van het lichaam. [14]
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard:
Ik kwam aanrijden op de Eindhovenseweg. Ik zag een personenauto stoppen achter een zwarte jeep. Uit die personenauto stapten drie personen. Eén persoon had een Ali B-kapsel. Een oudere vrouw die in de jeep zat stapte uit en zij probeerde het te sussen. Er kwam toen een man aanlopen die met de fiets was. Hij probeerde de boel te kalmeren. Hij zei: ‘Jongens doe normaal.’ Vanaf dat moment richtten alle drie de jongens zich op de fietser. Vooral de jongen met het Ali B-kapsel schopte naar het hoofd van de fietser. Het was net alsof hij tegen een voetbal aan het schoppen was. Ik zag ze alle drie schoppen. De fietser werd geraakt in de buik, op de rug en in het gezicht. [15]
Getuige [getuige 2] had van de gebeurtenis twee filmpjes gemaakt die zij doorstuurde naar de telefoon van verbalisant [verbalisant 1] . [16] Verbalisant [verbalisant 2] heeft deze filmpjes bekeken en herkende de dader met de lange krullende zwarte haren ambtshalve als [medeverdachte] , geboren op [geboortegegevens medeverdachte] . Hij herkende een van de andere daders ambtshalve als [verdachte] , geboren op [geboortegegevens verdachte] . [17]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft over het incident onder meer verklaard:
Op 23 mei 2018 zat ik achterin de auto. Wij reden de Eindhovenseweg te Venlo op. Op de rechter rijstrook reden die man en die vrouw. We reden richting de stoplichten. De vrouw was uitgestapt. Ik was al boos en wilde naar de man (de rechtbank begrijpt: de bestuurder van de auto) lopen. De vrouw liep mij in de weg en ik heb haar een duw gegeven.
Ik hoorde dat een man op de fiets iets naar ons schreeuwde. Die man met de fiets kwam aangelopen. Ik heb hem misschien drie keer geslagen. Die man is op een gegeven moment neer gegaan. Toen ik zag dat hij niet meer opstond, ben ik opgehouden. Ik heb een keer getrapt. [18]
De verdachte heeft onder meer verklaard:
Op 23 mei 2018 was ik auto aan het rijden. Bij de stoplichten bij de Eindhovenseweg / Burgemeester Gommansstraat te Venlo zag ik dat een vrouw uitstapte. [19] Mijn broertje (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) stapte uit. Vervolgens hoorde ik iemand schreeuwen. Deze persoon kwam op ons af. Ik heb hem twee stoten gegeven. [20]
3.4.1.2
De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De verklaringen die diverse getuigen in deze zaak hebben afgelegd, zijn niet eensluidend. Deze verschillen bijvoorbeeld met betrekking tot de plaats waar de verschillende daders in de auto zouden hebben gezeten, wie van de daders op welk moment zou zijn uitgestapt en wie van de daders wat zou hebben gedaan. Volstrekt duidelijk is echter wat de grote gemene deler is: drie jongemannen hebben in gezamenlijkheid op het slachtoffer [slachtoffer 1] ingeslagen en -getrapt, waarbij vooral de grofheid van het geweld gepleegd door de man met de lange krullende haren - het Ali B-kapsel - de meeste getuigen is opgevallen.
Op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer [slachtoffer 1] eerst door de verdachte is geslagen, waarna hij door de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde persoon meermalen tegen zijn lichaam en hoofd is geslagen en getrapt. Het slachtoffer werd meermalen doelbewust in zijn gezicht geschopt/getrapt.
Is er sprake van poging tot doodslag?
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is van medeplegen van poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van ‘poging tot doodslag’ moet komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Opzet kan worden bewezenverklaard wanneer sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier het om het leven brengen van het slachtoffer, is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat het slachtoffer is geslagen en getrapt door drie personen, waarbij meerdere keren het hoofd/het gezicht is geraakt. Dat er met kracht is geslagen en getrapt blijkt in de eerste plaats uit de bewoordingen die de getuigen hebben gekozen om het voorval te beschrijven. Zo heeft aangeefster [slachtoffer 3] verklaard dat een van de daders zijn best deed om de man zo hard mogelijk te raken. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de daders erop los aan het slaan waren als wilde honden. Getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat ze als wilde beesten tekeer gingen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het was alsof een van de daders tegen een voetbal aan het schoppen was. In de tweede plaats blijkt uit het bij het slachtoffer geconstateerde letsel dat het er erg hard aan toe is gegaan. In het bijzonder wijst de rechtbank op de breuk in de zijwand van de linker bovenkaakholte, de breuk in de zijwand van de rechter bovenkaakholte, de breuk in de bodem van de oogkas rechts en de nekhernia.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte en zijn mededaders met hun gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer, nu zijn hersenen werden beschermd door zijn schedel en een helm en nu het aangezicht geen vitale lichaamsfuncties bevat. De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
Forensisch arts J. van Gastel heeft aangegeven dat het hoogstwaarschijnlijk aan het dragen van de fietshelm te danken is geweest dat de schedel en de hersenen van het slachtoffer naar aanleiding van de mishandeling geen beschadiging vertoonden en dat het geweld zonder hoofdbescherming ook zou hebben kunnen leiden tot schedel-/hersenletsel met invaliditeit of zelfs de dood tot gevolg. Dit betekent echter niet dat er door het dragen van de fietshelm géén aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer is geweest. De fietshelm van het slachtoffer beschermde een gedeelte van het hoofd, maar niet zijn slapen, oogkassen, jukbeenderen, neus en nek(wervels), terwijl het slachtoffer in ieder geval vol in zijn gezicht en achter zijn oor is geraakt en bovendien nekletsel heeft. Daarbij betrekt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is waarin vitale organen, zoals de hersenen, zich bevinden. Kortom, ondanks het dragen van de fietshelm is sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank over de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte, medeverdachte [medeverdachte] - die door de getuigen wordt aangeduid als de persoon met het Ali B-kapsel - en de onbekend gebleven derde hebben samen, gelijktijdig fors geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Alle drie de daders hebben het slachtoffer geslagen en getrapt.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de onbekend gebleven derde, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.4.1.3
De vrijspraak van feit 2
Gelet op het dossier stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] - de persoon met het Ali B-kapsel - uit de auto is gestapt en eerst het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft geduwd en ten val heeft gebracht. Vervolgens is medeverdachte [medeverdachte] naar de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gelopen en heeft hij [slachtoffer 4] geslagen.
Openlijke geweldpleging
De vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden is of sprake is van het openlijk in vereniging plegen van geweld, zoals is tenlastegelegd onder feit 2.
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het door een ander of door anderen gepleegde geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Bepalend is of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Hoewel uit het procesdossier aanwijzingen te vinden zijn dat de drie mannen uit de auto vlogen en dat vervolgens (in ieder geval) één van hen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft mishandeld terwijl de andere twee erbij stonden, zijn niet alle getuigenverklaringen hierover voldoende eensluidend. Er zijn er ook aanwijzingen dat medeverdachte [medeverdachte] alleen heeft gehandeld bij de mishandeling van zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4] . Niet in de laatste plaats blijkt dit uit de verklaring van deze medeverdachte zelf. Nu de overige bewijsmiddelen hieromtrent onvoldoende helderheid bieden, zal de rechtbank op dit punt uitgaan van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] die steun vindt in andere verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan - nu niet is gebleken dat de verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen van de medeverdachte [medeverdachte] heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan - niet is komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de medeverdachte tenlastegelegde gepleegde geweld, zodat de onder feit 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging niet kan worden bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.4.2
Feit 3
De rechtbank acht de onder feit 3 tenlastegelegde mishandeling bewezen op grond van:
- de aangifte van [slachtoffer 2] [21] ;
- de bevindingen van de verbalisanten [slachtoffer 2] en [verbalisant 3] over het bijtincident [22] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte [23] .
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 23 mei 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en getrapt, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
omstreeks 23 mei 2018 in de gemeente Venlo, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te bijten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
medeplegen van poging tot doodslag
feit 3
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog A.M.I. Peelen heeft over de geestvermogens van de verdachte op 8 november 2018 een rapport uitgebracht, waarin zij heeft geconcludeerd dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis, maar wel van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Volgens de psycholoog is het niet geheel duidelijk geworden of de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte hebben beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde:
‘Onderzochte benoemt snel te hebben gehandeld omdat hij wilde opkomen voor zijn broertje en de situatie wilde ‘sussen’. Onderzochte lijkt snel, maar ook bewust te hebben gehandeld, waardoor, als dit scenario gevolgd wordt, wordt geadviseerd het tenlastegelegde hem volledig toe te rekenen. Mocht zijn aandeel anders blijken dan hij thans schetst, dan is het voor de onderzoekers onvoldoende duidelijk of en hoe de zwakbegaafdheid mogelijk zijn doorwerking heeft gehad.’ (pagina 21)
Naar het oordeel van de rechtbank is het aandeel van de verdachte bij het hem onder 1 primair bewezenverklaarde feit anders dan door hem is geschetst tegenover de psycholoog. Dit betekent dus dat het volgens de onderzoekers onvoldoende duidelijk is of en hoe de zwakbegaafdheid van de verdachte mogelijk zijn doorwerking heeft gehad. De rechtbank komt op basis van de in het rapport vervatte bevindingen in ieder geval niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat ook anderszins geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Hiertoe heeft zij naar voren gebracht dat:
  • de verdachte en zijn mededaders zich zonder noemenswaardige aanleiding zo agressief hebben gedragen dat slachtoffer [slachtoffer 1] dit bijna met de dood heeft moeten bekopen;
  • de verdachte nog steeds geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen;
  • slachtoffer [slachtoffer 1] de gebeurtenis geestelijk nog steeds niet heeft verwerkt en ook lichamelijk nog niet is hersteld;
  • de gevolgen voor de slachtoffers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] ook heel vervelend zijn;
  • dergelijke feiten in de samenleving leiden tot gevoelens van angst;
  • de verdachte eerder voor geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest;
  • de rol van de verdachte bij het plegen van geweld tegen slachtoffer [slachtoffer 1] kleiner is dan die van mededader [medeverdachte] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar onder meer de psychologische Pro Justitia-rapportage en de reclasseringsadviezen heeft de verdediging verzocht om wat de strafoplegging betreft te volstaan met een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Op deze manier wordt volgens de raadsvrouw recht gedaan aan enerzijds de ernst van de feiten en anderzijds de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ter verdere onderbouwing van haar standpunt heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte:
  • geen voortrekkersrol heeft gehad bij de geweldpleging;
  • nog jong is en dat dit zijn eerste veroordeling zal zijn onder het volwassenenstrafrecht;
  • toekomstplannen heeft;
  • al bijna een jaar in voorarrest zit;
  • erg veel spijt heeft en schriftelijk zijn excuses heeft aangeboden aan slachtoffer [slachtoffer 1] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte zat samen met zijn broer en een onbekend gebleven derde in een auto. Verdachte was de bestuurder. Na een kennelijke verkeersfout van de bestuurder van een andere auto, vond er een handgemeen plaats tussen verdachtes broer en de bestuurder en bijrijder van die andere auto.
Een passerende fietser zag verdachtes broer bijrijdster [slachtoffer 3] een klap in het gezicht geven en hij sprak hem aan op zijn gedrag. Vervolgens is deze man door de verdachte, zijn broer en de onbekend gebleven derde volledig in elkaar geslagen en getrapt. Overal waar zij hem raken konden werd hij geslagen en getrapt; ook tegen zijn hoofd en in zijn gezicht. De getuigen schetsen een afschuwelijk beeld van drie jonge mannen die als beesten tekeer gaan en waarbij tegen het hoofd van het slachtoffer wordt geschopt, alsof tegen een voetbal wordt getrapt. Deze mishandeling is zo heftig geweest dat juridisch gezien sprake is van een poging tot doodslag. Dit extreme geweld werd bovendien gepleegd op de openbare weg en op klaarlichte dag. De getuigen hiervan waren duidelijk geschokt door wat zij zagen.
Het letsel dat de fietser heeft opgelopen, spreekt boekdelen. Hij heeft onder meer drie breuken opgelopen in zijn gezicht: in de zijwand van de linker bovenkaakholte, in de zijwand van de rechter bovenkaakholte en in de bodem van de oogkas rechts. Daarnaast heeft hij hieraan een nekhernia overgehouden. Het slachtoffer heeft ook psychisch letsel opgelopen. Op 19 januari 2019 is hij onderzocht door een psychiater. Deze heeft geconcludeerd dat het slachtoffer klachten heeft die passen bij een posttraumatische stressstoornis; in de maanden na 23 mei 2018 in matige tot ernstige vorm; in de laatste maanden in lichte tot matige vorm. Ten tijde van het psychiatrisch onderzoek had het slachtoffer nog klachten van lichte vermijding en slecht slapen (nachtmerries/dromen over het incident), een matige vorm van alertheid, spanningsklachten en gedachten aan traumatische gebeurtenissen. Om het proces beter te kunnen verwerken, zal hij nog een behandeltraject ingaan met een psychiater.
Op de terechtzitting heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Hierbij heeft hij aangegeven dat hij bijna twee maanden lang niet heeft kunnen liggen van de pijn aan zijn ribben, zijn nek en zijn schouders en dat hij al die tijd heeft geprobeerd om zittend in een stoel te slapen. Bijna een jaar na dato is hij vanwege zijn klachten nog altijd in behandeling bij een fysiotherapeut. Daarnaast is zijn gezicht getekend door een litteken ten gevolge van de mishandeling. Dagelijks wordt het slachtoffer geconfronteerd met wat er zich op 23 mei 2018 heeft afgespeeld. Bovendien heeft niet alleen het slachtoffer zelf, maar hebben ook zijn partner en kinderen hieronder geleden.
Verder heeft het slachtoffer heel goed zijn gevoelens van frustratie en ongeloof verwoord. Hij vraagt zich nog altijd af waarom dit moest gebeuren, waarom de verdachte en zijn mededaders het nodig vonden om over te gaan tot het plegen van dit geweld. Deze vraag blijft hem bezighouden.
Naast het verschrikkelijke leed dat slachtoffer [slachtoffer 1] is aangedaan, wordt ook de maatschappij geschokt door dit soort feiten. De rechtbank wil benadrukken dat dit geen loze kreet is. Juist het totaal zinloze karakter van de geweldsuitbarsting van de daders en het feit dat dus kennelijk iedereen hiervan het slachtoffer kan worden, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Een dag na het plegen van de poging tot doodslag is de verdachte door de politie aangehouden. Tijdens deze aanhouding heeft hij een van de politieagenten in zijn arm gebeten. Een dergelijke mishandeling is niet alleen erg vervelend vanwege de pijn en het letsel dat wordt toegebracht, maar ook omdat slachtoffer [slachtoffer 2] vaccinaties nodig had na de beet. De tijd erna heeft hij in spanning geleefd met de vraag of hij geen ziektes had opgelopen. Dit is dan ook een ernstig strafbaar feit waarbij de rechtbank het de verdachte bovendien aanrekent dat hij geweld heeft gepleegd tegen een politieagent die niets anders deed dan zijn werk in dienst van de samenleving.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag (in vereniging) en een mishandeling van een politieagent. Doodslag is een van de ernstigste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat hierbij het leven van een ander, het meest fundamentele rechtsgoed dat een mens bezit, wordt afgenomen. Alleen hieruit blijkt al dat ook een poging tot doodslag een zeer ernstig strafbaar feit is. Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de strafsoort en strafmaat voor deze feiten dan ook niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de strafsoort en de strafmaat slaat de rechtbank normaal gesproken acht op rechterlijke uitspraken over vergelijkbare feiten. In het bijzonder kijkt de rechtbank naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, de hoger beroepsinstantie van deze rechtbank. In de regel legt het hof voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. Hiervan uitgaande zou in deze zaak, waar het gaat om een poging tot doodslag, een gevangenisstraf van minimaal vijf jaar passend zijn als uitgangspunt voor dit feit. Vanwege de jeugdige leeftijd van de verdachte ziet de rechtbank echter geen reden om - voor beide bewezenverklaarde feiten - een hogere straf op te leggen dan de gevangenisstraf van 48 maanden die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet in het strafblad van de verdachte en zijn houding overigens evenmin reden om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten. En hoewel hij wel enig berouw lijkt te tonen, blijft hij zijn eigen rol bagatelliseren en de schuld gedeeltelijk leggen bij het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van deze straf voorwaardelijk op te leggen. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de reclassering heeft geadviseerd om geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen en het feit dat aan de verdachte al vaker voorwaardelijke straffen zijn opgelegd. Deze hebben er niet toe geleid dat de verdachte zich ervan heeft weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te begaan.
De aan de verdachte op te leggen straf is lager dan de gevangenisstraf die aan medeverdachte [medeverdachte] wordt opgelegd. De reden hiervoor is dat het gedrag van de medeverdachte bewijsbaar gewelddadiger is geweest dan dat van de verdachte.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
7.1.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal € 67.198,55 terzake van feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering bestaat uit een bedrag van € 8.000,- aan immateriële schade en de volgende posten materiële schade (totaalbedrag € 59.198,55):
  • aanschaf alarmcentrale en abonnement: € 2.750,52
  • eigen risico zorgverzekering 2018 en 2019: € 738,52
  • medicatie: € 48,07
  • fietsaccessoires: € 320,95
  • reis- en parkeerkosten: € 150,49
  • fysiotherapie (niet vergoed): € 62,-
  • verlies inkomsten nevenarbeid: € 55.128,-.
7.1.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 524,- terzake van feit 3, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering behelst immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
7.2.1
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de posten: aanschaf alarmcentrale en abonnement, eigen risico, medicatie, fietsaccessoires, reis- en parkeerkosten, fysiotherapie en immateriële schade.
Ten aanzien van de post ‘verlies inkomsten nevenarbeid’ heeft zij gerekwireerd tot matiging in die zin dat wordt uitgegaan van de kosten van een chauffeur voor het rijden naar de beurzen. Voor het overige zou deze post te gecompliceerd zijn.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.2
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot volledige toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
7.3.1
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
  • de post ‘aanschaf alarmcentrale en abonnement’ geen rechtstreekse schade betreft;
  • de post ‘verlies inkomsten nevenarbeid’ niet toegewezen kan worden, nu deze post ziet op het inkomen van de partner van het slachtoffer, de vordering bovendien onvoldoende onderbouwd is en er niet blijkt dat is geprobeerd de schade te beperken;
  • de post ‘fietsaccessoires’ in ieder geval niet kan worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de helm, nu deze door het openbaar ministerie teruggegeven had kunnen worden;
  • niet blijkt dat ten aanzien van de post ‘fietsaccessoires’ afschrijving is toegepast;
  • de post ‘immateriële schade’, gelet op vergelijkbare zaken, gematigd zou moeten worden tot € 2.500,-.
De overige posten zijn door de verdediging niet betwist.
7.3.2
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De verdediging heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
Aan de benadeelde partij is rechtstreeks schade toegebracht door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet iedere gevorderde post aan te merken als ‘rechtstreekse schade’.
Naar het oordeel van de rechtbank is de post ‘aanschaf alarmcentrale en abonnement’ niet aan te merken als schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Dit is namelijk afgeleide schade, veroorzaakt door de - overigens zeer voorstelbare - angst bij de benadeelde partij. Dergelijke schade komt niet voor vergoeding in het strafproces in aanmerking.
Hetzelfde geldt voor de post ‘verlies inkomsten nevenarbeid’, nu dit schade is die in de eerste plaats door de echtgenote van de benadeelde partij lijkt te zijn geleden en niet door de benadeelde partij zelf.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de volgende, niet betwiste posten, naar redelijkheid en billijkheid toewijzen:
  • eigen risico zorgverzekering 2018 en 2019 tot het gevorderde bedrag van € 738,52
  • medicatie tot het gevorderde bedrag van € 48,07
  • reis- en parkeerkosten tot het gevorderde bedrag van € 150,49
  • fysiotherapie tot het gevorderde bedrag van € 62,-.
Daarnaast zal de rechtbank de post ‘fietsaccessoires’ naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot het bedrag van € 250,-. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de afschrijving.
Ten slotte zal de rechtbank de post immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 8.000,-. Gelet op het lichamelijke en psychische letsel van het slachtoffer, waarvan hij nog dagelijks de gevolgen ondervindt, ziet de rechtbank geen reden om dit bedrag te matigen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 9.249,08, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 9.249.08, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Zowel de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij als de schadevergoedingsmaatregel zullen hoofdelijk worden opgelegd.
7.4.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
Aan de benadeelde partij is rechtstreeks schade toegebracht door het onder 3 bewezenverklaarde feit.
Nu het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade ad € 524,- niet door de verdediging is betwist en deze schade de rechtbank gegrond voorkomt, stelt de rechtbank de hoogte hiervan naar redelijkheid en billijkheid vast op dit schadebedrag. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van € 524,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 524,-, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

8.Het beslag

Op de beslaglijst zijn een broek (met goednummer 1074855) en een helm (met goednummer 1074541) vermeld. De officier van justitie heeft de teruggave van deze voorwerpen aan de rechthebbende gelast.
Nu uit het dossier blijkt dat de officier van justitie al eerder heeft beslist tot teruggave van de broek aan de verdachte en deze daadwerkelijk is teruggegeven aan zijn vader, zal de rechtbank over dit voorwerp geen beslissing nemen. (zie de pagina’s 137 en 144 van het proces-verbaal van politie)
Ten aanzien van de helm zal de rechtbank de teruggave ervan gelasten aan [slachtoffer 1] .

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 3 tot een gevangenisstraf van 48 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van feit 1 primair
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , woon- / contactplaats [plaats 1] , niet ontvankelijk is ten aanzien van de posten ‘aanschaf alarmcentrale en abonnement’ en ‘verlies inkomsten nevenarbeid’ en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 9.249,08, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 23 mei 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , een bedrag van € 9.249,08, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 81 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 23 mei 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van feit 3
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , woonplaats kiezende te [plaats 2] , toe;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 524,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 24 mei 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , een bedrag van € 524,-, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 24 mei 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen voorwerp aan [slachtoffer 1] :
- helm (met goednummer 1074541).
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. C.M. Nollen en mr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2019.
Buiten staat
Mr. V.P. van Deventer en mr. M.E. Notermans zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 23 mei 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of getrapt, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 23 mei 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: diverse fracturen in het gezicht en/of een of meer littekens in het gezicht heeft toegebracht, door genoemde [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te trappen, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag;
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 mei 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of getrapt, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 23 mei 2018 in de gemeente Venlo openlijk, te weten, op de Eindhovenseweg, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) pers(o)on(en) te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] door voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te duwen en/of (meermalen) tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te trappen;
feit 3
hij op of omstreeks 23 mei 2018 in de gemeente Venlo, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te bijten.

Voetnoten

1.Hierna ook: (het slachtoffer) [slachtoffer 1] .
2.Hierna ook: (het slachtoffer) [slachtoffer 3] .
3.Hierna ook: (het slachtoffer) [slachtoffer 4] .
4.Hierna ook: (het slachtoffer) [slachtoffer 2] .
5.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Noord, Districtsrecherche Noord- midden Limburg, onderzoeksnummer LB1R018055 (Keizermantel), gesloten d.d. 10 juli 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 146.
6.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 23 mei 2018 op de pagina’s 31, 32, 34 en 35.
7.Geneeskundige verklaring van GGD Limburg-Noord, Forensische geneeskunde, d.d. 24 mei 2018, opgemaakt door J. van Gastel, forensisch arts, op pagina 39.
8.Geneeskundige verklaring van GGD Limburg-Noord, Forensische geneeskunde, d.d. 24 mei 2018, opgemaakt door J. van Gastel, forensisch arts, op pagina 39.
9.Geneeskundige verklaring van GGD Limburg-Noord, Forensische geneeskunde, d.d. 24 mei 2018, opgemaakt door J. van Gastel, forensisch arts, op pagina 40.
10.Brief van D. Heijstek, bedrijfsarts, Incentivo Medical Consultancy, d.d. 5 april 2019. Deze brief is als bijlage gevoegd bij het voegingsformulier van benadeelde partij [slachtoffer 1] .
11.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 23 mei 2018 op de pagina’s 22-24.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] d.d. 23 mei 2018 op de pagina’s 57 en 58.
13.Proces-verbaal getuigenverhoor van [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris d.d. 14 februari 2019 op pagina 5. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
14.Proces-verbaal getuigenverhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 14 februari 2019 op de pagina’s 6-8. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
15.Proces-verbaal getuigenverhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 21 maart 2019 op de pagina’s 2 en 3. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018 op pagina 70.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018 op pagina 71.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 29 mei 2018 op de pagina’s 120-123.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 mei 2018 op de pagina’s 112, 113.
20.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 april 2019.
21.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 24 mei 2018 op pagina 90.
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018 op pagina 92.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 mei 2018 op pagina 118.