3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op 9 september 2016 vindt een ongeval plaats op de [straatnaam 1] in Berg en Terblijt. Ter plaatse staat een personenauto tegen een boom langs de weg. De bestuurder wordt niet meer aangetroffen. Op de passagiersstoel zit een vrouw met haar benen klem onder het dashboard. Zij is niet aanspreekbaar en heeft veel bloed verloren. De bestuurder is uit de auto geklommen en weggelopen.Het slachtoffer blijkt te zijn [slachtoffer] . Zij wordt met zeer zware verwondingen overgebracht naar het ziekenhuis te Maastricht.Zij blijkt haar heupkom, haar bovenbeen, een nekwervel en haar kaak op vier plaatsen te hebben gebroken en haar gezicht is verbrijzeld. Eind 2016 heeft zij reeds drie operaties moeten ondergaan, en er zullen in de toekomst nog verschillende operaties nodig zijn. Zij moet nog lang revalideren en heeft nog steeds veel pijn waarvoor zij medicatie inneemt.Zij is enige tijd kunstmatig in coma gehouden.
Uit het onderzoek van de afdeling verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) is het volgende gebleken. De bestuurder van de Saab reed over de [straatnaam 1] in Berg en Terblijt komende uit de richting van Vilt en gaande in de richting van Maastricht. Rechts naast de bestuurder zat een passagier. Ter hoogte van de [straatnaam 2] botste de bestuurder met het linker voorwiel tegen de trottoirrand van de vluchtheuvel, waardoor hij de controle over het voertuig verloor en met de rechter wielen tegen de verhoogde wegafscheiding aan de rechter zijde van de rijbaan botste en vervolgens tegen een boom tot stilstand kwam. De passagier raakte door dit ongeval ernstig gewond en de auto zwaar beschadigd. Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de Saab ter hoogte van de vluchtheuvel minimaal 106,8 kilometer per uur had gereden, waar 50 kilometer per uur toegestaan is. Als de bestuurder zich aan de snelheid had gehouden, had hij de flauwe bocht zonder problemen kunnen nemen zonder te botsen tegen de vluchtheuvel, waardoor de aanrijding niet had plaatsgevonden. Mocht hij met 50 kilometer per uur tegen de vluchtheuvel zijn gebotst, dan had hij waarschijnlijk zijn voertuig nog kunnen corrigeren en was hij niet tegen de boom terechtgekomen.[slachtoffer] heeft op de kilometerteller gezien dat de verdachte zeker 100 kilometer per uur reed.
Direct voorafgaand aan het besturen van de auto en het ongeval heeft de bestuurder in de diverse restaurants van [X] te Valkenburg vier tot vijf alcoholische dranken genuttigd.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de bestuurder is geweest van het voertuig ten tijde van het ongeval en dat hij voorafgaand aan het besturen van de auto alcohol heeft gedronken.
Feit 1
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te komen, dient de rechtbank vast te kunnen stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, namelijk dat hij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn in dat verband verschillende factoren van belang. Daarbij kan gedacht worden aan de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Hierbij is belangrijk dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte zich zeer onvoorzichtig in het verkeer heeft gedragen, zodat schuld in de zin van artikel 6 WVW bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft op de [straatnaam 1] in Berg en Terblijt, waar hij de verkeerssituatie kende, met een veel hogere snelheid gereden dan ter plaatse was toegestaan (50 km/u). Dit blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, alsmede uit de bevindingen van de VOA. Het betreft een weg met meerdere middengeleiders die de verkeersdeelnemers moeten bewegen om hun snelheid aan te passen. Dit heeft de verdachte niet gedaan. Vervolgens heeft de verdachte met deze veel te hoge snelheid een van deze middengeleider geraakt, waardoor hij de macht over het stuur verloor en uiteindelijk tegen een boom tot stilstand kwam. Daarbij had de verdachte voorafgaand aan het besturen van de auto alcohol gedronken. Ook als in het voordeel van verdachte ervan wordt uitgegaan dat hij geen vijf maar ‘slechts’ vier glazen bier had gedronken, heeft hij de wettelijke drempel van 0,5 promille overschreden. Dit promillage correspondeert met ongeveer drie alcoholisch consumpties. Daarboven wordt men geacht niet meer in staat te zijn behoorlijk auto te rijden.
Deze combinatie van factoren levert naar het oordeel van de rechtbank schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, zodat het hem onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Feit 2
Niet in geschil is dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten. Wel is namens verdachte aangevoerd dat onduidelijk is hoe en in welke toestand hij daar is vertrokken. Verdachte zelf kan zich hiervan niets herinneren. Daarbij is op gewezen dat hij het slachtoffer niet in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten: er waren immers omstanders die zich om haar bekommerden, en 112 was inmiddels gebeld.
Bij de beoordeling van het verweer is het volgende van belang.
Het slachtoffer was na het ongeval niet meer aanspreekbaar en zichtbaar zwaar gewond.
Diverse omstanders hebben zich na het ongeval weliswaar bekommerd om het slachtoffer, maar op het moment dat de verdachte wegliep, was er nog geen professionele hulp ter plaatse. Dat de omstanders zich om haar bekommerden, ontslaat de verdachte nog niet van zijn plicht om op de plaats van het ongeval te blijven totdat de professionele hulpdiensten daadwerkelijk waren gearriveerd.
Zonder meer aannemelijk is dat de verdachte, die zelf ook gewond was geraakt, niet meer volledig in staat was tot helder nadenken. Van een geestestoestand die schulduitsluiting zou kunnen meebrengen, blijkt echter niet uit het dossier. Juist de omstandigheid dat hij zich uit het wrak heeft weten te bevrijden en is weggelopen, en nog heeft gezegd: “zorg voor het meisje”, zoals getuige [getuige 1] heeft verklaard, duidt minst genomen erop dat verdachte zich op dat moment bewust is geweest van de ernst van de situatie. Dat de verdachte zich, zoals hij verklaart, van de tijdspanne vanaf de klap tegen de boom tot aan de volgende middag niets meer kan herinneren, doet daaraan niet af.
Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de plaats van het ongeval verlaten terwijl hij wist dat het slachtoffer letsel had opgelopen en vervolgens het slachtoffer daar in hulpeloze toestand achtergelaten.