In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, die als executeur van de nalatenschap van de overleden heer [erflater] optreedt, vordert nakoming van een koopovereenkomst die tussen [erflater] en gedaagde zou zijn gesloten. De overeenkomst betrof de overdracht van een onderneming voor een bedrag van € 67.500,--. Eiseres stelt dat gedaagde toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van deze overeenkomst, omdat gedaagde de overeenkomst heeft ontbonden. Eiseres vordert onder andere dat gedaagde wordt veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst en dat gedaagde wordt verboden om de handelsnamen van het tijdschrift dat door [erflater] werd uitgegeven te gebruiken.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Dit oordeel is gebaseerd op de onduidelijkheid over de hoedanigheid waarin eiseres de vordering heeft ingesteld. Eiseres heeft in de dagvaarding niet duidelijk gemaakt of zij optreedt als executeur of als erfgename van [erflater]. De voorzieningenrechter wijst op de strenge eisen die worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en de omschrijving van de identiteit en hoedanigheid van degene die de vordering instelt. Aangezien eiseres tegenstrijdige standpunten heeft ingenomen, is niet voldaan aan deze eisen.
De rechtbank heeft eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.271,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.R. Sijmonsma, de voorzieningenrechter.