Overwegingen
1. Eiseres 1 is gebruikster van een golfaccommodatie aan de [adres] te [plaatsnaam] .
Eiseres 2 is deels eigenaar en deels erfpachter (van Staatsbosbeheer) van die accommodatie. De accommodatie ligt direct grenzend aan, en voor kleine delen binnen, een Natura 2000-gebied. Op 22 december 2017 heeft eiseres 1 bij het college van Gedeputeerde Staten van Limburg een aanvraag op grond van de Wn ingediend.
2. Bij het besluit van 20 maart 2018 heeft verweerder aan eiseres 1 op grond van de Legesverordening Limburg 2017 (hierna: de Verordening) en de bijbehorende tarieventabel 2017 (hierna: de tarieventabel) voor het in behandeling nemen van die aanvraag de hiervoor genoemde legesaanslag opgelegd.
3. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de legesaanslag.
4. Eiseressen kunnen zich niet met dat besluit verenigen en betogen in beroep – samengevat weergegeven – dat zij, nu de aanvraag exclusief betrekking heeft op het beheer van een Natura 2000-gebied (het golfbaanrandenbeheer op de grens met het Natura 2000-gebied), op grond van artikel 7, onder d, van de Verordening zijn vrijgesteld van legesheffing.
5. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve als volgt.
6. In artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is – voor zover hier van belang – bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
7. De rechtbank leidt uit de tekst, opmaak en ondertekening van het bezwaarschrift af dat enkel door eiseres 2 tegen de legesaanslag bezwaar is gemaakt. Nu eiseres 1 geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan haar redelijkerwijs niet zou kunnen worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, haar beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaren.
8. Over het beroep van eiseres 2 overweegt de rechtbank als volgt.
9. In artikel 1 van de Verordening is bepaald dat onder de naam leges rechten worden geheven, als bedoeld in artikel 223, eerste lid, sub d, van de Provinciewet, ter zake van het door of vanwege de provincie verlenen van de diensten, bedoeld in de Verordening en de tarieventabel.
In artikel 7, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 10, derde lid, van de Verordening is bepaald dat leges niet worden geheven voor aanvragen in het kader van de Wet natuurbescherming betrekking hebbende op evenementen en het beheer van een Natura 2000-gebied.
In artikel 10, vierde lid, van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 2.6 van de tarieventabel, is bepaald dat het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning, zoals bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wn, indien de aanvraag betrekking heeft op landbouw en overige € 2.491,80 bedraagt.
In artikel 2.7, tweede lid, van de Wn is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
10. De rechtbank overweegt dat uit het aanvraagformulier blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 10 van de Verordening en artikel 2.6 van de tarieventabel. Er is immers een aanvraag in behandeling genomen tot het verkrijgen van een vergunning zoals bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wn. De belastingplicht op grond van de Verordening staat daarmee in beginsel vast. Dat de vergunningaanvraag, zoals eiseres 2 stelt, op verzoek van de Provincie Limburg is ingediend en hiertoe geen noodzaak bestond, maakt dat voor het aannemen van een belastbaar feit niet anders. Het in behandeling nemen van een aanvraag in het kader van de Wn is daartoe namelijk al voldoende. Datzelfde geldt voor de verwijzing ter zitting naar het bepaalde in artikel 2.9 van de Wn, waarin uitzonderingen op het verbod van artikel 2.7, tweede lid, van de Wn om zonder vergunning handelingen in en nabij een Natura 2000-gebied te verrichten, zijn opgenomen. Feit is immers dat een aanvraag is ingediend en dat op grond daarvan op grond van artikel 10 van de Verordening leges zijn verschuldigd, tenzij vrijstelling hiervan kan worden verleend.
11. De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat de vrijstelling genoemd in artikel 7, aanhef en onder d, van de Verordening in dit geval niet van toepassing is. De aanvraag op grond van artikel 2.7 van de Wn ziet, anders dan eiseres 2 betoogt, niet enkel op het beheer van een Natura 2000-gebied. Het golfrandenbeheer heeft namelijk niet enkel het beheer van Natura 2000-gebied tot doel, maar is tevens van belang voor de exploitatie van de golfbaan (het onderhoud). Bovendien ligt in de tekst van artikel 2.7, tweede lid, van de Wn besloten dat een vergunning op grond van dit artikel ook aan de orde is indien sprake is van handelingen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten in dat gebied. De rechtbank acht aannemelijk dat op het aan het Natura 2000-gebied grenzende golfterrein handelingen worden verricht die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor dat gebied. Zo kan niet worden uitgesloten dat gebruikers vanuit het aangrenzende terrein het Natura 2000-gebied betreden en is het mogelijk dat bestrijdingsmiddelen, die op het golfterrein worden gebruikt, in het Natura 2000-gebied terechtkomen. Op het aanvraagformulier wordt ook bevestigd dat de handelingen op het aangrenzende terrein een kans op een effect op een Natura 2000-gebied veroorzaken. Tevens wordt daarin verklaard dat die handelingen een ander effect dan stikstofdepositie (onder andere geluid, licht, trilling, effect) op een Natura 2000-gebied veroorzaken. Of van die handelingen daadwerkelijk een negatief effect uitgaat, is niet relevant. De enkele mogelijkheid is al voldoende voor het aannemen van een vergunningplicht. De rechtbank ziet, gelet op de tekst van artikel 2.7, tweede lid, van de Wn en de inhoud van het aanvraagformulier, geen aanknopingspunten om eiseres 2 te volgen in haar standpunt dat die handelingen (op het aangrenzende terrein die een effect kunnen hebben op het Natura 2000-gebied) geen onderdeel van de aanvraag uitmaken. Dat het college van Gedeputeerde Staten van Limburg niet bevoegd zou zijn buiten het Natura 2000-gebied en het daarom niet anders kan zijn dan dat de aanvraag alleen betrekking kan hebben op het beheer van Natura 2000-gebied, zoals wordt betoogd, is niet in overeenstemming met het in artikel 2.7, tweede lid, van de Wn vervatte verbod, dat in voorkomende gevallen ook de aan Natura 2000-grenzende gebieden omvat.
12. Het beroep van eiseres 2 is derhalve ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.