ECLI:NL:RBLIM:2019:3717

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
C/03/261742 / FA RK 19-918
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voogdijmaatregel voor Bulgaarse minderjarige met onbekende ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 15 maart 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige voogdij over een Bulgaarse minderjarige, geboren in 2002, die verblijft bij Xonar Reflex te Heerlen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige voogdij te verlenen aan de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, omdat de identiteit en verblijfplaats van de ouders onbekend zijn en er geen gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisende situatie, waarbij het horen van belanghebbenden niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.

De kinderrechter heeft artikel 20 van de Verordening Brussel II-bis toegepast, dat in spoedeisende gevallen voorlopige maatregelen mogelijk maakt. De kinderrechter oordeelt dat de minderjarige voorlopig onder de voogdij van de GI moet worden geplaatst voor de duur van drie maanden, zodat de GI de tijd heeft om de ouders te traceren en overleg te voeren met de Bulgaarse autoriteiten. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregel onmiddellijk van kracht is. De ouders en andere belanghebbenden worden uitgenodigd om hun mening te geven tijdens een zitting op 3 april 2019.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat het noodzakelijk is om te voorkomen dat hij in een kwetsbare positie terechtkomt. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 15 maart 2019
Zaaknummer: C/03/261742 / FA RK 19-918
beschikking voorlopige voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
hierna te noemen de raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende
[minderjarige],
volgens zijn opgave geboren op [2002] in een bij de rechtbank onbekende geboorteplaats,
verblijvend bij Xonar Reflex te Heerlen,
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING HEERLEN,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Heerlen.

1.Verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het mondeling verzoek van de raad van 15 maart 2019, alsmede de opschriftstelling van dit verzoek, ingekomen bij de griffie op 18 maart 2019.

2.Het verzoek

De raad verzoekt de kinderrechter:
  • te voorzien in de voorlopige voogdij over [minderjarige], waarbij, mondeling is verzocht, de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Heerlen hiermee te belasten, omdat [minderjarige] niet onder het wettelijk vereiste gezag staat of het gezag over hem niet wordt uitgeoefend, waarbij de maatregel dringend en onverwijld noodzakelijk is om de belangen van [minderjarige] te kunnen behartigen;
  • de beschikking aanstonds af te geven, omdat het horen van belanghebbenden niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige];
  • de beschikking voorts uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De beoordeling

De kinderrechter gaat er vooralsnog van uit dat [minderjarige] de Bulgaarse nationaliteit heeft, omdat [minderjarige] stelt dat hij in Bulgarije is geboren. Daarmee draagt deze zaak een internationaal karakter. [minderjarige] heeft ten tijde van het spoedverzoek geen informatie verschaft over de identiteit en verblijfplaats van zijn ouders en deze informatie is ook niet bij de raad bekend. De kinderrechter is van oordeel dat in de onderhavige omstandigheden, moet worden aangesloten bij hetgeen is bepaald in artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (verder te noemen: Brussel II-bis).
Ingevolge artikel 20 Brussel II bis vormt in spoedeisende gevallen de verordening geen beletsel voor de gerechten van een lidstaat om met betrekking tot personen of goederen die zich in die staat bevinden, voorlopige en bewarende maatregelen te nemen waarin de wetgeving van die staat voorziet, zelfs indien krachtens deze verordening een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde over een zaak te beslissen. De kinderrechter oordeelt dat sprake is van een spoedeisend geval betreffende een minderjarige, en dat de gevraagde maatregel een voorlopig karakter moet dragen. Zoals hierna zal worden overwogen wordt aan deze eisen voldaan en zal de verzochte maatregel worden genomen, te weten de maatregel zoals bedoeld in Artikel 1:241, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 1:241, tweede lid, BW bepaalt dat indien de raad blijkt, dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, hij de rechter verzoekt in de gezagsuitoefening over deze minderjarige te voorzien. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van de raad een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet kan belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen. Op grond van artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan, voor zover van belang, een beschikking inzake voorlopige voogdij alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
De kinderrechter is, met de raad en op de daartoe door de raad aangevoerde gronden welke de kinderrechter overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de minderjarige [minderjarige] voorlopig onder de voogdij van de GI wordt gesteld en het verhoor van de belanghebbenden niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige]. Gebleken is immers dat het gezag over de minderjarige [minderjarige] op dit moment niet wordt uitgeoefend. De ouders, die mogelijk belast zijn met het gezag, zijn thans onbereikbaar en verblijven op een onbekende verblijfplaats. Er is aldus sprake van een gezagsvacuüm. Blijkens mededeling van de raad loopt de inverzekeringstelling van [minderjarige] af en komt hij op straat te staan zonder financiële middelen en zonder dat iemand of een instelling met goede en oprechte intenties zich over hem ontfermt of dat hij bij zo iemand of zo’n instelling voor een bepaalde periode terecht kan. Onder die omstandigheden dient, juist gelet op de leeftijd van [minderjarige], de staat zich zijn belangen aan te trekken om te voorkomen dat hij noodgedwongen een zwervend bestaan gaat leiden met alle risico’s van dien voor zijn gezondheid en voor zijn veiligheid. De kinderrechter zal het verzoek van de raad daarom toewijzen en de minderjarige [minderjarige], op grond van de Nederlandse wet, voorlopig voor de duur van drie maanden onder de voogdij van de gecertificeerde instelling plaatsen. In die periode heeft de GI de tijd om op zoek te gaan naar de ouders van [minderjarige], overleg te hebben met de Bulgaarse autoriteiten, onderzoek te laten doen naar zijn leeftijd, nationaliteit en andere gegevens betreffende zijn persoon en overleg te voeren met de Bulgaarse autoriteiten met het oog op een verantwoorde overdracht van [minderjarige] aan die autoriteiten. Zo dat onderzoek niets oplevert, moet worden bezien op welke wijze in het gezag over en in de opvang van [minderjarige] in Nederland of elders kan worden voorzien. Met een en ander is, naar nu kan worden ingeschat, een zodanige tijd gemoeid dat de verzochte termijn van de voorlopige voogdij de kinderrechter alleszins realistisch en blijvend binnen de grenzen van een voorlopige maatregel voorkomt.
De kinderrechter zal het verzoek van de raad daarom toewijzen en de minderjarige [minderjarige] zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden voorlopig onder de voogdij van de GI plaatsen voor de duur van drie maanden.
Voornoemd artikel 800 lid 3 Rv bepaalt dat het verhoor van de belanghebbende(n) dient plaats te vinden binnen twee weken na deze uitspraak. De raad en de overige belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op 3 april 2019 om 13.00 uur in het gerechtsgebouw te Maastricht, Annadal 1.
Indien [minderjarige] van die gelegenheid gebruik wil maken om aan de kinderrechter zijn verhaal te vertellen, en wat hij vindt van de voorlopige voogdijmaatregel, dient de raad ervoor te zorgen dat een tolk aanwezig is zodat [minderjarige] in zijn eigen taal kan worden gehoord.

4.De beslissing

belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige], volgens zijn opgave geboren op
[2002], de gecertificeerde instelling Stichting Leger Des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Heerlen, voor de duur van drie maanden;
verstaat dat deze maatregel van rechtswege vervalt na expiratie van voormelde termijn, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een voorziening in het gezag over [minderjarige] is verzocht;
bepaalt dat aan de gecertificeerde instelling alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarige die in het belang van de minderjarige noodzakelijk zijn, worden toegekend;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
bepaalt dat de raad, de GI, [minderjarige] en zijn ouders zullen worden gehoord ter zitting van
3 april 2019 om 13.00 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, Sint Annadal 1;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.C.H.A. Holthuijsen-van der Kop, griffier op
15 maart 2019, op schrift gesteld op 19 maart 2019.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.