ECLI:NL:RBLIM:2019:3681

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
AWB 19/685, 19/731, 19/693, 19/732
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor verbouwing tot bowlingbaan en restaurant in strijd met bestemmingsplan

Op 19 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand tot een bowlingbaan met prison island en restaurant. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de omgevingsvergunning niet zonder meer in stand kon blijven. Dit was het gevolg van het feit dat het bouwplan, met name het gebruik van de tweede verdieping, in strijd was met het bestemmingsplan en dat er nog een nadere belangenafweging moest plaatsvinden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Bovendien was er behoefte aan nader geluidsonderzoek, zowel door de vergunninghouder als door de verweerder. De voorzieningenrechter concludeerde dat er te veel onzekerheden waren en dat de gebreken van dien aard waren dat schorsing van de omgevingsvergunning gerechtvaardigd was. De verzoeken om voorlopige voorziening werden toegewezen, en het bestreden besluit werd geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op de bezwaren. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 19/685, ROE 19/731, ROE 19/693 en ROE 19/732
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2019 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] en [verzoeker 4], te [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. W.D.W. van Aken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigden: mr. M.C. van Doornik, ing. M.H.J.M. Creuwels en A. Nijssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1] B.V., te Nijmegen
(gemachtigde: mr. R. Evens).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 (het betreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (vergunninghouder) omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het pand [adres] te [plaats] tot bowlingbaan met prison island en restaurant (bouwplan).
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaren gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. [verzoeker 1] en [verzoeker 3] zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen bij [naam 2] en [naam 3] en bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in dit stadium (de bezwaarfase) is in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Vergunninghouder heeft op 4 januari 2019 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwplan. Op de begane grond is het bowlinggedeelte gesitueerd. Het prison island is deels op de eerste en deels op de tweede verdieping (vier spelruimtes) beoogd. Het restaurant is gepland op de eerste verdieping. De gronden waarop het bouwplan zijn gelegen hebben op grond van het bestemmingsplan “Sphinx” (bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Centrum’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-beschermd stadsgezicht’ en ‘Waarde-Maastrichts erfgoed’. Het te verbouwen pand is een gemeentelijk monument en geregistreerd als ‘kenmerkend’ in het Maastrichts Planologisch Erfgoed.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument (artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo of artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo). Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand c.q. monumentenzorg en de Bouwverordening. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning (onder voorwaarden) verleend.
5. Verzoekers kunnen zich hier niet in vinden en voeren onder meer aan dat de bij de omgevingsvergunning verleende vier spelruimtes op de tweede verdieping niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.
5.1.
Bij brief van 11 april 2019 ‘Reactie op verzoeken voorlopige voorziening [adres] (achter)’ stelt verweerder zich op het standpunt dat ten behoeve van het gebruik van de tweede verdieping een afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Dit zal in het kader van de behandeling van de bezwaren worden meegenomen. Vervolgens komt verweerder gemotiveerd tot de conclusie dat aan de voorwaarden van artikel 3.3, onder b, van de planregels is voldaan, zodat in het onderhavige geval binnenplans kan worden afgeweken van artikel 3.1, onder a, van de planregels.
Voorts stelt verweerder dat in het bestreden besluit de in artikel 7.3 van de planregels opgenomen bevoegdheid voor het afwijken van de bouwregels zoals bedoeld in artikel 7.2 niet concreet is opgenomen. De bezwaarprocedure zal worden aangegrepen om de toetsing aan beschermd stadsgezicht explici(e)t(er) in de besluitvorming naar voren te laten komen. In de laatste alinea van pagina 5 stelt verweerder dat de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (artikel 7.3 van de planregels) voor de overschrijding van de voorheen feitelijke maximale bouwhoogte met meer dan 10% niet kan worden toegepast, maar dat dit via de zogenaamde buitenplanse “kruimelgevallenregeling” kan worden ondervangen. Relevante jurisprudentie wijst volgens verweerder uit dat de kruimelgevallenregeling ook kan worden toegepast bij nieuwe, nog te realiseren hoofdbebouwing, indien de afwijking (nagenoeg) gelijktijdig met de als zodanig rechtstreeks geoorloofde hoofdbouw wordt gerealiseerd.
Met betrekking tot het aspect geluid stelt verweerder dat de ruimtelijke afwegingen van het commerciële gebruik van de tweede verdieping niet geacht worden te hebben plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Vergunninghouder heeft inmiddels in gang gezet dat dit alsnog in beeld wordt gebracht door een akoestisch adviseur. De uitkomsten daarvan zal verweerder door een deskundige laten beoordelen. Bij de afhandeling van de bezwaarschriften zal dit ten aanzien van het gebruik van de tweede verdieping worden meegewogen.
5.2.
Bij brief van 12 april 2019 heeft vergunninghouder, ten behoeve van de beoordeling van geluidhinder van de tweede verdieping, een notitie van K+ Adviesgroep BV (K+) van 11 april 2019 overgelegd. Omdat de dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemming op meer dan 10 meter is gelegen, gemeten vanaf de tweede verdieping van het voorziene gebouw, kan volgens K+ op basis van de VNG brochure worden geconcludeerd dat sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening en dat aanvullend onderzoek niet nodig is.
5.3.
Verzoekers hebben bij brief van 15 april 2019 een second opinion van Spider Monkey Consultancy van 13 april 2019 overgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat de K+ notitie ontoereikend is voor de beoordeling van geluidhinder, zowel vanuit planologisch als milieuperspectief, aangezien - onder meer - de richtafstand geluid niet correct is bepaald en niet aan de richtafstand geluid wordt voldaan. Ter zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat de richtafstand van 10 meter wellicht niet wordt gehaald en dat er, ter nadere onderbouwing, nog een notitie over de akoestische uitstraling van de tweede verdieping zal worden opgesteld.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, onder a van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 3.1, onder a, van de planregels is uitsluitend op de begane grondlaag, de eerste verdieping alsmede de kelderverdiepingen aansluitend bij de parkeergarages toegestaan: -kantoren, -horeca en -cultuur en ontspanning.
In artikel 7.2, onder b, van de planregels (Waarde-Beschermd stadsgezicht) is bepaald dat er uitsluitend mag worden gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande goot- en bouwhoogte van de gebouwen.
8. Met partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor het bouwplan tevens een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Dit geldt zowel voor het gebruik van de tweede verdieping, dat in strijd is met artikel 3.1, onder a, van de planregels, als voor het bouwen op een grond die is aangewezen als beschermd stadsgezicht, waarbij afgeweken wordt van artikel 7.2, onder b, van de planregels. Laatstgenoemde afwijking kan niet worden verleend met toepassing van de in artikel 7.3 van het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking. Dit wordt door partijen niet betwist. Wat betreft de genoemde afwijkingen zal, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een belangenafweging dienen plaats te vinden. In de aangehaalde brief van
11 april 2019 heeft verweerder reeds een aanzet hiertoe gegeven. Voorts zal namens vergunninghouder nog een (nadere) notitie over de akoestische uitstraling van de tweede verdieping worden opgesteld, aangezien de richtafstand van 10 meter waarschijnlijk niet gehaald wordt. De uitkomsten daarvan zal verweerder door een deskundige laten beoordelen.
9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit niet zonder meer in stand zal kunnen blijven, omdat het bouwplan wat betreft het gebruik van de tweede verdieping en het bouwen ter plaatse van een beschermd stadsgezicht, in strijd is met het bestemmingsplan en voor vergunningverlening derhalve in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening nog een nadere belangenafweging dient plaats te vinden. Tevens moet nog nader geluidsonderzoek plaatsvinden door zowel vergunninghouder als verweerder welk onderzoek dient te worden afgewacht alvorens conclusies op dit vlak kunnen worden getrokken. Dit heeft verweerder in het bestreden besluit niet onderkend. Hoewel de in het bestreden besluit geconstateerde gebreken wellicht kunnen worden hersteld, zijn er (nog) dermate veel onzekerheden en zijn de gebreken van dien aard dat bij afweging van de betrokken belangen schorsing van de omgevingsvergunning is aangewezen.
10. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op de bezwaren.
11. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op de bezwaren;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 696,- (4 x € 174,-) aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 april 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.