Uitspraak
- de moeder, bijgestaan door mr. Maton, voornoemd,
2.Het verzoek en het verweer
3.De verdere beoordeling
4.De beslissing
's-Hertogenbosch
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 maart 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een pasgeborene, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze machtiging, omdat er ernstige zorgen waren over de veiligheid en verzorging van [minderjarige]. De ouders, de moeder en de vader, hebben een problematische geschiedenis met betrekking tot de zorg voor hun eerdere kinderen, waarvan er ten minste acht onder voogdij staan. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader, hoewel hij geen gezag heeft over [minderjarige], als belanghebbende kan worden aangemerkt op basis van zijn erkenning van het kind en zijn langdurige relatie met de moeder.
De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De ouders hebben in het verleden geen adequate zorg kunnen bieden, en er zijn zorgen over de stabiliteit van hun huidige situatie. De moeder heeft verklaard dat zij wil dat [minderjarige] thuis komt wonen, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de acute en ernstige bedreiging van de veiligheid van het kind een uithuisplaatsing noodzakelijk maakt. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de gezinsvoogdijwerker en om open te zijn over hun intenties en bereidheid om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen.
De beschikking verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (crisis)pleeggezin voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, die loopt tot 15 mei 2019. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die door de ouders kunnen worden aangewend.