ECLI:NL:RBLIM:2019:3674

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
C/03/258166 / JE RK 18-2712, C/03/258167 / JE RK 18-2713, C/03/258173 / JE RK 18-2714 en C/03/258160 / JE RK 18-2711
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van vermoedens van seksueel misbruik en onvoldoende medewerking van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 februari 2019 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van vier minderjarige kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], op verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils. De zaak kwam voort uit een melding van de moeder over mogelijk seksueel misbruik door de vader, wat leidde tot een onderzoek door de GI. De moeder weigerde echter medewerking aan de hulpverlening en het onderzoek, wat resulteerde in een gebrek aan zicht op de leefsituatie van de kinderen bij haar. De vader, die ook advocaat had, ontkende de beschuldigingen van de moeder en stelde dat zij de kinderen tegen hem opzet. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreigingen en het gebrek aan samenwerking van de moeder. De kinderen werden met ingang van 20 februari 2019 uit huis geplaatst voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot uiterlijk 13 juli 2019. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/258166 / JE RK 18-2712 – C/03/258167 / JE RK 18-2713
C/03/258173 / JE RK 18-2714 – C/03/258160 / JE RK 18-2711
datum uitspraak: 20 februari 2019

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling LEGER DES HEILS,

verzoekster, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Eindhoven;
betreffende

[minderjarige 1], geboren op [2005] te [geboorteplaats],

hierna te noemen [minderjarige 1];
[minderjarige 2], geboren op [2009] te [geboorteplaats]
,
hierna te noemen [minderjarige 2];
[minderjarige 3], geboren op [2012] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 3];
[minderjarige 4], geboren op [2013] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 4],
tezamen ook te noemen de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1],

hierna te noemen de moeder,,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in het arrondissement Limburg,
advocaat mr. E.G.W. Hendriks, kanoorhoudend te Kerkrade,

[belanghebbende 2],

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. B.H.M. Nijsten, kantoorhoudend te Cadier en Keer, gemeente Eijsden-Margraten.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 4 december 2018, ingekomen bij de griffie op
6 december 2018;
- een brief van de GI van 5 december 2018, ingekomen bij de rechtbank op 6 december 2018;
- een mailbericht van de GI, ingekomen bij de rechtbank op 9 januari 2019;
- een nader bericht van de GI, ingekomen bij de rechtbank op 14 februari 2019.
Op 18 februari 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Ter zitting heeft de kinderrechter aangegeven dat hij woensdag 20 februari 2019 in de loop van de dag uitspraak zal doen en de GI en de belanghebbenden via hun advocaten daarover in kennis zal stellen.
De advocaat van moeder heeft op 19 februari 2019 per e-mail om heropening van het debat verzocht. Op dit verzoek wordt onder de beoordeling teruggekomen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] woonden tot begin januari 2019 afwisselend een week bij hun vader en hun moeder. Begin januari 2019 heeft de moeder een melding gedaan van mogelijk seksueel misbruik door de vader hetgeen heeft geleid tot ingrijpen van de GI in die zin dat de kinderen niet meer naar de vader zijn gegaan en vanaf dat moment permanent bij hun moeder zijn verbleven.
Bij beschikking van 5 juli 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd tot 13 juli 2019.

Het verzoek

De GI heeft, na wijziging van het verzoek, verzocht [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] uit huis te plaatsen op een neutrale plek voor de duur van de ondertoezichtstelling (brede machtiging). Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI gesteld dat de moeder sinds 21 augustus 2018 ieder contact met de GI weigert waardoor er geen zicht is op de leefsituatie van de kinderen bij de moeder. Nog steeds lukt het niet afspraken met de moeder te maken. De kinderen zitten in een loyaliteitsconflict en kunnen geen ongedwongen contact met de vader hebben. Hoewel aanvankelijk, bij de indiening van het verzoek bij de rechtbank, ingestoken werd op een plaatsing van de kinderen bij de vader, kan de GI daar niet op inzetten nu er een melding is gekomen dat de vader de beide meisjes seksueel misbruikt zou hebben. Ter zitting heeft de GI nog aanvullend verklaard dat de moeder inmiddels aangifte heeft gedaan van het vermeend seksueel misbruik door de vader. De GI neemt deze melding serieus, reden waarom de kinderen nu niet naar de vader kunnen en vooralsnog via een begeleide omgang contact met de vader kunnen hebben. Ze kunnen echter ook niet langer bij de moeder blijven. De GI heeft nog contact met de school gehad. Daaruit is gebleken dat de kinderen in de afgelopen twee weken op school zijn geweest en logopedie hebben gehad. Voorheen kwamen de kinderen of niet of te laat op school en werden de afspraken bij de lopedie niet nagekomen. Wel is gebleken dat [minderjarige 1] veel afwezig of te laat op school is gekomen. Inmiddels is de leerplichtambtenaar ingeschakeld, maar vooralsnog zal hierin geen actie ondernomen worden omdat ook het veiligheidshuis betrokken is.

Het standpunt van belanghebbenden

De vader is het eens dat de kinderen niet bij de moeder kunnen blijven. Hij heeft er grote moeite mee dat hij nu beticht wordt van seksueel misbruik van zijn dochters: hij werpt die beschuldiging ver van zich af. De moeder verzint van alles en verdraait veel zaken zodat de kinderen niet bij hem geplaatst worden. Er zijn nooit signalen gekomen van de kinderen dat hij dingen niet goed doet. Kort voor de zitting van 10 januari 2019 waarin het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing behandeld zou worden, is de melding van de moeder van het vermoeden van seksueel misbruik door de vader gekomen. Hij ziet deze actie van de moeder als een wraakactie en stelt dat sprake is van een valse aangifte. Daardoor ziet hij de kinderen nog maar twee uur terwijl tot voor kort geen vuiltje aan de lucht was en hij week-op-week-af voor zijn kinderen heeft gezorgd. De vader ontkent met klem dat er sprake is van seksueel misbruik, maar hij begrijpt dat de GI uiterst alert is op de signalen en ook dat daarnaar eerst onderzoek moet worden gedaan. De vader stelt voor om [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij hem te plaatsen nu het vermoeden van seksueel misbruik betrekking heeft op uitsluitend de meisjes. Indien dit niet mogelijk is, verzoekt de vader het gewijzigde verzoek van de GI toe te wijzen nu dit in het belang van de kinderen is.
De moeder herkent zich niet in de verhalen die de GI naar voren heeft gebracht en zij ontkent met klem dat zij niet bereikbaar is voor de GI. Zij kan met appjes en camerabeelden aantonen dat zij wel degelijk contact heeft gezocht met de GI maar dat zij geen respons heeft gekregen. Het is dan ook heel frustrerend te moeten horen dat het aan de moeder ligt dat de afspraken niet nagekomen worden. Het hele verhaal van de GI klopt niet. Ook school geeft aan dat het niet klopt wat de GI heeft vermeld in de rapportage. De moeder is er van overtuigd dat de vader aan de meisjes heeft gezeten na alles wat zij van de kinderen gehoord heeft. De vader is pas twee jaar weer in beeld in het leven van de kinderen en sindsdien gebeuren er allerlei dingen. Sinds de kinderen niet meer naar de vader gaan, zijn zij rustiger geworden. Het is dan ook niet in hun belang als de kinderen bij de moeder weggehaald worden. Zij verzoekt dan ook tot afwijzing van het verzochte.
De minderjarige [minderjarige 1] is door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

De moeder heeft om heropening van het debat verzocht. Zij heeft in haar schriftelijk verzoek aangegeven dat haar advocaat na de zitting is gebeld door de intern begeleider van de school van de kinderen. Deze heeft haar laten weten dat in november 2018 een gesprek met partijen heeft plaatsgevonden waarna zij het bijgevoegde verslag heeft gezonden. De intern begeleider heeft nadien drie keer met de jeugdbeschermer contact willen leggen doch is op geen enkel moment teruggebeld. Volgens de moeder volgt uit het verslag een ander beeld van partijen dan wordt neergezet in het verzoek van de GI. Verder is volgens de moeder de stelling van de jeugdbeschermer als zou er sprake zijn van een ongewijzigde situatie onjuist aangezien in de overgelegde e-mail van de intern begeleider van 18 februari 2019 (aan de advocaat van moeder) wordt aangegeven dat het nu in het algemeen goed loopt.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om heropening van het debat dient te worden afgewezen en dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
De moeder heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij het gesprek op 18 november 2018 en hetgeen toen met de school is besproken, waar zij zelf ook bij aanwezig is geweest, niet tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2019 naar voren heeft gebracht.
Gelet op de motivering van het verzoek van de GI waarmee de moeder en haar advocaat bekend zijn geweest (in ieder geval) vanaf 10 januari 2019 (de dag waarop de advocaat van de moeder zich tot de rechtbank heeft gericht met het verzoek om haar belangen in deze procedure te kunnen gaan behartigen) is de moeder tot 18 februari 2019 in de gelegenheid geweest om het bedoelde verslag op tafel te krijgen en aan de rechtbank te overleggen en ook om actuele informatie van de intern begeleider te verkrijgen om tijdens de zitting op
18 februari 2019 naar voren te brengen.
Bij gebreke van een toereikende motivering van de kant van de moeder moet ervan worden uitgegaan dat het voor haar rekening en risico komt dat zij de bedoelde informatie niet op
18 februari 2019 naar voren heeft gebracht.
Bij die stand van zaken komt het verzoek om heropening in strijd met een goede procesorde. Immers bij de beoordeling van een dergelijk verzoek moeten naast de belangen van de moeder, ook de belangen van de vader, de GI en de kinderen worden meegewogen. Een verzoek om een beschermingsmaatregel als een uithuisplaatsing vraagt om vlotte en voortvarende behandeling en beslissing reeds omdat in dat verzoek door de GI is gemotiveerd dat het noodzakelijk is dat op korte termijn de belangen van de kinderen eisen dat zij niet langer door hun ouders worden verzorgd en opgevoed. Voor alle procesdeelnemers is zonneklaar geweest tijdens de behandeling ter zitting dat op zeer korte termijn duidelijkheid moet komen over de vraag of het verzoek van de GI moet worden toegewezen of niet. Ter zitting is door geen van de ouders of de GI bezwaar gemaakt tegen de aankondiging van de kinderrechter dat hij op een termijn van
2 dagen tot een beslissing zou komen, waarmee voor alle belanghebbenden duidelijk moet zijn geweest dat de beslissing spoed heeft en zonder verder uitstel dient te worden genomen. Een heropening van het debat zou onder de gegeven omstandigheden, een hernieuwde behandeling van de zaak betekenen waarvoor alle procesdeelnemers moeten worden opgeroepen waarmee rekening zou moeten worden gehouden met de agenda’s van alle betrokkenen waaronder van de rechtbank. Een en ander zou in de praktijk gemakkelijk tot een uitstel van weken kunnen leiden. Waar niet is gebleken dat de moeder van de GI en de vader instemming heeft gekregen met een heropening van het debat moet daaruit worden afgeleid dat zowel de GI als de vader, zoals ook ter zitting is gebleken, er belang aan hechten dat spoedig op het verzoek in het belang van de kinderen wordt beslist.
Overigens zal hierna bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek uithuisplaatsing blijken dat de door de moeder te laat overgelegde informatie van de intern begeleider niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
De kinderrechter gaat nu over tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de GI.
Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Daarbij moet worden onderzocht of de door de ondertoezichtstelling van de kinderen nagestreefde doelen niet kunnen worden bereikt als de kinderen bij de ouders, lees: de moeder blijven wonen.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel hetgeen is overwogen en geoordeeld in de laatste beschikking verlenging ondertoezichtstelling van 5 juli 2018.
Daarin staat het volgende (de tekst is thans vetgedrukt gemaakt door de kinderrechter):
“De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen van [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor de duur van één jaar. De GI voert daartoe aan dat er sprake is van chronische en meervoudige problematiek, die ondanks de inzet van meerdere hulpverleningsinstanties niet leidt tot structurele veranderingen. Er is
geen sprake van een stabiele thuissituatie, waardoor er sprake is van een sociaal-emotionele ontwikkelingsbedreiging. Daarnaast is er sprake van
schoolverzuimbij [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] waardoor er tevens een cognitieve ontwikkelingsbedreiging is. [minderjarige 4] is nog niet leerplichtig, maar er is weinig zicht op haar ontwikkeling aangezien de moeder de afspraken met het consultatiebureau niet nakwam.
Ter zitting heeft de GI nog aangevuld, dat er bij [minderjarige 2] thans grote zorgen bestaan omtrent de cognitieve ontwikkeling. [minderjarige 2] hoort eigenlijk naar groep 5 te gaan, ze heeft al eerder gedoubleerd, maar ze kan niet lezen. Ze leest op niveau midden groep 3 en is zwaar dyslectisch. Ze is doorverwezen naar logopedie. De moeder pakte dit in het begin goed op maar nu niet meer. [minderjarige 2] gaat thans niet naar de logopedie. De interne begeleider van de basisschool heeft aangegeven dat als er nu niet hard met [minderjarige 2] aan de slag wordt gegaan, ze nooit zal kunnen lezen en schrijven. [minderjarige 2] komt elke dag te laat in de les. Bovendien is er wekelijks sprake van verzuim. Ook bij [minderjarige 3] is het schoolverzuim hoog. Ook de persoonlijke hygiëne van de kinderen zou beter kunnen.
De moeder werkt totaal niet mee en houdt ieder contact met hulpverlening af, waardoor er vanuit de jeugdbescherming geen zicht is gekomen op de leefsituatie van de kinderen. Er is slechts contact met de kinderen wanneer zij bij de vader verblijven. De vader werkt wel goed mee. De ambulante begeleiding door Anacare bij de vader is afgesloten nu er geen zorgen meer gesignaleerd zijn.
De hulpverlening vanuit AnaCare bij de moeder is stopgezet wegens dreigementen vanuit de moeder. Er is geen zicht op de veiligheid en voldoening aan basale levensbehoeften van de kinderen. Er is in december 2017 een schriftelijke aanwijzing naar de moeder verzonden welke 3 januari 2018 retour werd gezonden. Wegens langdurige uitval door ziekte is onderhavige zaak pas eind januari 2018 waargenomen door een andere jeugdbeschermer. In mei is wederom een schriftelijke aanwijzing naar de moeder verstuurd. Ze is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De schriftelijke aanwijzing is afgelopen dinsdag van kracht gegaan. Gelet op het voorgaande is de verlenging van de ondertoezichtstelling van belang. De gehele gang van zaken verdient geen schoonheidsprijs en het is dan ook begrijpelijk dat dit de vader frustreert. (…)
Op grond van 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter ziet dan ook de grote zorgen die door de GI zijn omschreven. Het is van belang dat de draad weer wordt opgepakt en dat er daadkrachtiger wordt opgetreden door de GI. De zorgen zijn groot, met name ook het schoolverzuim en de problemen rondom de dyslectie van [minderjarige 2]. Daar moet nu iets mee gebeuren om blijvende schade te voorkomen. Het is van belang dat de moeder mee gaat werken. De verlenging van de ondertoezichtstelling is dan ook noodzakelijk. (…)”.
Tot zover de overwegingen uit de beschikking van 5 juli 2018.
De kinderrechter is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat een uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
De GI heeft in haar verzoek gesteld dat er ook na de beschikking van 5 juli 2018 bij de moeder geen zicht is gekregen op de veiligheid en voldoening aan basale levensbehoeften van de kinderen. De moeder heeft op 21 augustus 2018 tijdens een huisbezoek door de GI benoemd niet meer te willen meewerken aan de ondertoezichtstelling. Een gesprek met de GI heeft niet in de woning maar onder een overkapping bij de woning plaatsgevonden en de moeder heeft onomwonden aangegeven niet mee te willen werken aan de ondertoezichtstelling omdat niets helpt en het alleen maar verslechtert en tegenwerkt. De moeder is bij die gelegenheid gewezen op de mogelijke gevolgen en heeft aangegeven dat zij dat weet en dat het haar niets meer uitmaakt en dat ze niet meer gaat meewerken.
Zij heeft sindsdien de daad bij het woord gevoegd en ieder contact met de GI geweigerd waardoor, anders dan bij de vader, geen zicht is gekregen op de leefsituatie van de kinderen bij hun moeder.
In het verzoek heeft de GI een opsomming gegeven van de verschillende momenten en de diverse manieren waarop in de periode tot 3 januari 2019 is getracht om met de moeder in contact te komen alsmede om de moeder mee te laten werken aan de hulpverlening en of de samenwerking met de GI weer op te pakken. Een en ander heeft niet geleid tot een andere opstelling van de moeder, waardoor de GI in die hele periode geen enkel zicht heeft gehad op de leefsituatie van de kinderen bij hun moeder. Een op 17 december 2018 aan de moeder gegeven schriftelijke aanwijzing inhoudende dat hulpverlening ingezet door de GI moet worden geaccepteerd en dat de moeder open moet staan voor die hulpverlening en moet laten zien dat zij daarmee actief aan de slag gaat, heeft de moeder op 3 januari 2019 aan de GI geretourneerd.
Uit een onderzoek van de GI naar de huidige situatie en ontwikkelingen van de kinderen sinds de uitspraak van de moeder op 21 augustus 2018, is het volgende gebleken:
  • De kinderen komen in de weken dat ze bij hun moeder zijn (de kinderen waren tot voor kort week om week bij een van hun ouders) wel eens een paar minuten te laat waarbij de oudste van de kinderen moet zorgen dat alle kinderen in de klas zitten. In de weken bij hun moeder hebben de kinderen meerdere dagen per week dezelfde vieze/kapotte kleding aan en geen eten op / bij zich als ze op school komen;
  • De school heeft bij alle kinderen hoofdluis geconstateerd. De vader is hierover met school in gesprek en zorgt dat de kinderen bij hem thuis behandeld worden en dat zij hun haren op school vast hebben zitten. Hoe dit bij de moeder zit daar heeft noch de GI noch de school zicht op;
  • Logopedie en school: de leerachterstand van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vraagt van ouders dat opdrachten en huiswerk consequent met beide kinderen wordt gemaakt om de achterstand niet groter te laten worden. Bij de vader is hier zicht op maar bij de moeder niet. De moeder is ook niet alle afspraken die voor [minderjarige 2] van groot belang zijn bij de logopedie nagekomen;
  • De vader heeft de betrokken hulpverlening met bijbehorende trajecten positief afgesloten maar de moeder houdt alle hulpverlening van Anacare en de GI af. De moeder is ook niet aanwezig tijdens de overleggen die vanuit het veiligheidshuis voor het gezin gepland worden terwijl de vader bij iedere afspraak aanwezig is geweest;
  • Anders dan bij de moeder waar ieder zicht op de kinderen in haar thuissituatie ontbreekt, is bij de vader door zijn medewerking meer zicht op zijn verzorging van de kinderen gekomen. Er wordt gesproken over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. Hij hanteert vaste structuur en huisregels waardoor de kinderen weten waar ze aan toe zijn. Hij heeft het maken van huiswerk hierin gepland en zorgt voor ontspanning voor de kinderen. daarbij worden de kinderen gestimuleerd in hun kunnen en krachten die passend zijn bij hun leeftijd.
De GI heeft op grond van hetgeen is overwogen geconcludeerd dat zij in het licht van de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen geen enkel zicht heeft op de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen in de tijd die ze bij hun moeder zijn (terwijl ze nota bene de helft van de tijd bij hun moeder hebben verbleven en verblijven in het aan de orde zijnde tijdvak). In het bijzonder wat betreft de veiligheid van de kinderen in de weken dat zij bij hun moeder verbleven, is door haar keuze om niet mee te werken aan de ondertoezichtstelling al lange tijd geen zicht op wie in de woning aanwezig is, welke personen bij de kinderen betrokken zijn, wie de zorg draagt voor de kinderen en aan welke situaties de kinderen in die weken worden blootgesteld.
Ter zitting heeft de moeder hiertegen ongemotiveerd verweer gevoerd door tegenover de uitvoerig gemotiveerde stellingen van de zijde van de GI enkel aan te voeren dat zij met appjes en camerabeelden kan aantonen dat er wel tussen haar en de GI contact is geweest, dat er dingen worden gesteld die niet kloppen, dat zij de school heeft benaderd die aangeeft dat dingen die worden verteld die niet kloppen, kortom dat de beschuldigingen dat zij niet goed voor de kinderen zou zorgen niet kloppen.
De kinderrechter gaat aan het ongemotiveerde verweer van de moeder voorbij. Bij die stand van zaken moet worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen door de GI aan het verzoek ten grondslag is gelegd. De optelsom van die feiten en omstandigheden, zoals die hierboven in het licht van de verlengingsbeschikking op een rij zijn gezet, leveren zwaarwegende feiten en omstandigheden op die tot de conclusie voeren dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen bij de kinderen te kunnen keren.
Voorzover de moeder ter zitting heeft willen aanvoeren dat de behandeling van de zaak moest worden aangehouden om haar in staat te stellen om haar verweer met bewijs te onderbouwen, wordt aan dat verzoek niet tegemoet gekomen. De moeder heeft in ieder geval vanaf 10 januari tot 18 februari 2019 gelegenheid gehad om met haar advocaat stukken en ander bewijs in het geding te brengen die haar verweer zou kunnen onderbouwen. Nu zij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, komt mede gezien de aard van het verzoek (kinderbeschermingsmaatregel) en de voortvarendheid waarmee daarop moet kunnen worden beslist (gezien de aan de orde zijnde belangen van de kinderen en de vader), haar verzoek in strijd met een goede procesorde.
Het door de moeder overgelegde verslag van de school van 18 november 2018 legt volstrekt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere conclusie en oordeel te komen aangaande het verzoek van de GI.
Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat de zorgen zodanig groot zijn dat een verblijf van de kinderen bij de moeder niet langer verantwoord is. Een en ander wordt nog extra gemotiveerd door het volgende. Vlak vóór de begin januari 2019 geplande zitting waarin het oorspronkelijke verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader zou worden behandeld, heeft de moeder melding gedaan van een vermoeden van seksueel misbruik van de beide dochters van partijen door de vader. De GI heeft zich daardoor genoodzaakt gezien om uitstel van de behandeling van het verzoek te vragen voor de duur van 5 weken zodat onderzoek kon worden gedaan naar deze ernstige aantijging aan het adres van de vader. Door deze onverwachte wending in deze zaak hebben de kinderen van de een op de andere dag geen contact meer met hun vader gehad en is hun bestaanszekerheid die zij met name bij hun vader hadden op losse schroeven komen te staan. De moeder heeft de afgelopen weken er geen blijk van gegeven daadwerkelijk en voortvarend mee te werken aan het door de GI in samenwerking met veilig thuis en de politie geëntameerde onderzoek. Daarmee miskent de moeder het belang van de kinderen en van de vader namelijk dat zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het door haar uitgesproken vermoeden aan het adres van de vader. Ook ter zitting is niet gebleken dat de moeder voortvarend zal meewerken aan het onderzoek van politie en justitie; zij blijkt circa 5 weken na dato eerst een aangifte bij de politie te hebben gedaan. De meisjes moeten door de politie kunnen worden gehoord en ook daarin is vertraging door de moeder ontstaan en verdere vertraging daarin lijkt aannemelijk te zijn. Daarmee staat de moeder het bereiken van de doelen van de ondertoezichtstelling van de kinderen, waarvan de realisatie bij de vader in ieder geval in goede handen was, vooralsnog ook op deze manier in de weg. Een en ander draagt mede de conclusie dat het noodzakelijk is om de kinderen uit huis te plaatsen. Daarmee komen de kinderen op een neutrale plek te wonen en kunnen zij vanaf die plek zonder vertraging meewerken aan het verdere onderzoek. De slotsom is dat de kinderrechter het gewijzigde verzoek van de GI dan ook zal toewijzen.
De moeder wordt opgeroepen om mee te werken aan de uithuisplaatsing van de kinderen zonder dat daarbij de inzet van dwang met behulp van de politie nodig is.
De tenuitvoerlegging van deze uithuisplaatsing is voor de kinderen een zeer ingrijpende gebeurtenis en moet niet nog meer indruk op de kinderen gaan krijgen door de inzet van politie en dergelijke.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een brede machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [2005] te [geboorteplaats],
[minderjarige 2], geboren op [2009] te [geboorteplaats]
,
[minderjarige 3], geboren op [2012] te [geboorteplaats],
[minderjarige 4], geboren op [2013] te [geboorteplaats],
zoals in een pleeggezin of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder
met ingang van 20 februari 2019 tot uiterlijk 13 juli 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch