ECLI:NL:RBLIM:2019:3671

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
C/03/232867 / FA RK 17-908
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen zorgregeling tussen vader en kinderen, en ontzegging omgang door moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de zorgregeling tussen een vader en zijn kinderen. De moeder had verzocht om een zorgregeling vast te stellen en om de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ontzeggingsgronden aanwezig zijn en dat het verzoek van de moeder om de omgang te ontzeggen niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft de situatie van de kinderen en de complexe relatie tussen de ouders in overweging genomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om op dit moment geen contact tussen de vader en de kinderen vast te stellen, omdat dit zou leiden tot verdere polarisatie tussen de ouders en de klempositie van de kinderen zou verergeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het afdwingen van contact niet in het belang van de kinderen is en dat de ouders niet hebben gedaan wat nodig was om het contact te herstellen. De rechtbank heeft beide verzoeken van de ouders afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter P.H.J. Frénay.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 29 januari 2019
Zaaknummer: C/03/232867 / FA RK 17-908
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de moeder of de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M. van Riet, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
tegen:
[verweerder],
wederpartij, verder te noemen: de vader of de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. S. Mestrini, kantoorhoudend te Heerlen.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,gevestigd te Maastricht,
verder te noemen: de raad, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook de door deze rechtbank op 4 april 2017 en op 1 september 2017 gegeven beschikkingen.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verder verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het F9-formulier met bericht van de man, ingekomen bij de rechtbank op 26 april 2018;
- het F9-formulier met brief van de vrouw, ingekomen bij de rechtbank op 3 mei 2018;
- het F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen bij de rechtbank op 24 mei 2018;
- het bericht van de raad met bijgaand het eindverslag van de begeleide omgangsregeling (hierna: BOR) van aXnaga, ingekomen bij de rechtbank op 20 juni 2018;
- het rapport van de raad van 5 oktober 2018, ingekomen bij de rechtbank op 9 oktober 2018;
- het F9-formulier met bijlagen van de vrouw, ingekomen bij de rechtbank op
26 oktober 2018;
- het F9-formulier met brief van de man, ingekomen bij de rechtbank op 26 oktober 2018.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 17 december 2018, waar zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de raad.

2.Het advies van de raad

De raad adviseert op dit moment geen contact tussen de vader en de kinderen vast te stellen, omdat het afdwingen van contact in deze complexe situatie naar verwachting zal leiden tot een verdere polarisering tussen de ouders en daarmee tot toename van de klempositie van de kinderen. Ondanks inzet van aXnaga is de situatie van de kinderen ten opzichte van het vorige onderzoek onveranderd. De kinderen willen nog steeds geen contact met de vader en voelen zich onveilig ten aanzien van de vader en in hun woonomgeving. Daarnaast schaamt [minderjarige 1] zich tegenover andere kinderen voor de vader. De negatieve gevoelens van de kinderen ten aanzien van de vader blijven bestaan, mede doordat de moeder als dagelijkse opvoeder niet in staat is om de kinderen een ander perspectief op het gebeuren te geven en hen te ondersteunen in het veranderen van hun uitsluitend negatief vaderbeeld naar een meer neutraal vaderbeeld. De verstoorde relatie en het onderlinge wantrouwen tussen de ouders zijn onveranderd gebleven. De moeder blijft verwachten dat de vader toegeeft dat hij een relatie met een minderjarig meisje heeft gehad. De vader blijft dit ontkennen en voelt zich door de moeder en aXnaga onder druk gezet om hierover te praten.
Ondanks dat er feitelijk gezien geen redenen zijn dat er geen omgang tussen de vader en de kinderen zou kunnen zijn, is het volgens de raad niet wenselijk om verder in te zetten op het toewerken naar contactherstel. Het afdwingen hiervan zal naar verwachting enkel leiden tot verdere verdieping van de strijd tussen de ouders, waardoor ze nog meer de hakken in het zand zullen zetten en beschuldigingen zullen uiten waardoor de kinderen in toenemende mate klem komen te zitten tussen de ouders. Ook het afdwingen van een afscheidscontact tussen de vader en de kinderen is nu niet in het belang van de kinderen.
De raad is van mening dat er wel hulpverlening voor de kinderen dient te komen, gericht op de verwerking van gebeurtenissen rondom de echtscheiding van de ouders, het verlies van het contact met hun vader, en hun gevoelens van onveiligheid. Als de vader dan via de hulpverlener een brief naar de kinderen stuurt kan de hulpverlener de kinderen ondersteunen bij wat dit bij hen oproept. Indien de vader een afschrift van de brief naar de raad stuurt, zal deze worden gearchiveerd en kan dus door de kinderen (met toestemming van de gezagdragende ouder) worden opgevraagd totdat het dossier wordt vernietigd. Het zou goed zijn als de moeder ook bij de hulpverlening betrokken wordt, zodat zij zicht gaat krijgen op wat het niet hebben van contact met één van de ouders op termijn voor negatieve gevolgen voor de kinderen kan hebben en waardoor voorkomen kan worden dat de kinderen identiteitsproblemen gaan ontwikkelen. Verder is de raad van mening dat het goed zou zijn als zowel vader als moeder hulp voor zichzelf gaan zoeken om te verwerken wat er is gebeurd.

3.De verdere standpunten van partijen

3.1.
De vader is het niet eens met het advies van de raad. Hij erkent dat de situatie gezien de weerstand die de kinderen hebben erg lastig is, maar doet een beroep op de rechtbank om een opening te vinden om het contact tussen hem en de kinderen te herstellen. De vader had naar aanleiding van de eerdere zitting verwacht dat er in ieder geval een contact zou komen maar dat is niet gebeurd. Hij heeft zodoende niet de kans gekregen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te vertellen hoe belangrijk ze voor hem zijn en hoeveel hij van ze houdt. De vader heeft de kinderen alle rust willen geven door langzaam op te starten, maar dat heeft niet mogen leiden tot contactherstel. De vader vindt het advies van de raad moeilijk te begrijpen, aangezien er volgens de vader geen verklaringen van deskundigen liggen waarin staat dat contact met hem niet in het belang van de kinderen is. Uit pure emotie heeft hij kennelijk eerder de indruk gewekt dat hij min of meer de handdoek in de ring zou gooien, maar dat is geheel niet het geval. De vader is bereid om alle medewerking te verlenen aan de mogelijkheden die hem geboden worden om opnieuw in contact te komen met de kinderen.
3.2.
De moeder heeft ter zitting haar verzoek gewijzigd, en verzocht de vader de omgang met de kinderen voor maximaal een jaar te ontzeggen. De moeder stemt in met het advies van de raad en heeft verklaard dat [minderjarige 1] reeds is aangemeld voor hulpverlening maar dat er een wachtlijst is. De moeder betreurt dat de vader blijft volharden dat hij geen relatie met het minderjarige meisje heeft of heeft gehad. De kinderen zijn ernstig geschaad in hun vertrouwen in de vader door de keuzes die de vader maakt. Op dit moment is er rust voor de kinderen. Als ze dat willen mogen ze hun vader zien maar ze willen dat op dit moment duidelijk niet. De moeder stelt zich op het standpunt dat sprake is van twee van de in artikel 1:377a lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde ontzeggingsgronden. Daartoe voert zij aan dat uit het rapport van de raad valt op te maken dat contact op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de kinderen, en dat [minderjarige 1] ernstige bezwaren heeft tegen het contact en daarin serieus moet worden genomen. Als de vader zijn relatie had bekend was er nog een ingang geweest, maar de kinderen zij nu op een punt gekomen dat dit niet meer te veranderen is.

4.De verdere beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter kan op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Op grond van artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang gelezen met artikel 1:377e BW kan de rechter een eerdere beslissing alsmede een door de ouders onderling getroffen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank stelt voorop dat een kind recht heeft op contact met beide ouders. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. In de onderhavige zaak is uit de rapportage van de raad en uit het verslag van aXnaga gebleken dat de discussie die tussen de ouders is gevoerd over de vraag of de vader een relatie heeft gehad met de minderjarige [betrokkene], is blijven bestaan waardoor de contacten tussen de vader en de kinderen niet op gang zijn gekomen. De moeder blijft vasthouden aan het boven tafel krijgen van de waarheid, maar geeft tegelijkertijd aan dat dit voor het alsnog tot stand komen van omgang niet relevant is omdat het daarvoor volgens haar nu te laat is. De vader blijft in weerwil van de voorgaande beschikking van de rechtbank volhouden dat er geen relatie is geweest tussen hem en de minderjarige [betrokkene]. De rechtbank heeft de moeder in de voorgaande beschikking dringend opgeroepen de door haar gestelde voorwaarden los te laten en positieve medewerking te verlenen aan de BOR, hetgeen haar helaas niet is gelukt. De vader is er niet in geslaagd zijn eigen aandeel in de situatie te zien, waaronder de invloed van zijn eigen opstelling bij de start van de BOR en het effect van zijn vasthoudendheid aan zijn standpunt aangaande de relatie met [betrokkene] op de kinderen en het contactherstel. De rechtbank onderschrijft de constatering van de raad dat de situatie onveranderd is ten opzichte van hetgeen speelde ten tijde van de vorige zitting. Daarbij heeft zich helaas datgene voltrokken wat ten tijde van de voorgaande beschikking al werd gevreesd, namelijk dat het loyaliteitsconflict van de kinderen zich verder heeft verdiept en dat zij nog verder van de vader verwijderd zijn geraakt. Met de raad en op de daartoe door de raad aangevoerde gronden, die de rechter overneemt en tot de zijne maakt, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en de kinderen op dit moment niet in het belang van de kinderen is en zal de rechtbank het verzoek van de vader dienaangaande afwijzen. Gezien de diepgewortelde negatieve gevoelens van de kinderen dienaangaande valt te verwachten dat het afdwingen van contacten ertoe zal leiden dat de kinderen in toenemende mate klem komen te zitten tussen de ouders waardoor zij niet voldoende zullen kunnen toekomen aan hun eigen ontwikkeltaken. Deze stand van zaken valt ten zeerste te betreuren aangezien de kinderen tot ongeveer twee jaar geleden zeer geregeld contact hadden met hun vader en een goede band met hem hadden. De kinderen zijn helaas geheel buiten hun schuld en buiten hun keuze betrokken geraakt in de voortdurende strijd tussen de ouders, hetgeen heeft geleid tot de situatie dat een wijziging van een zorgregeling tussen de kinderen en de vader geen enkele toegevoegde waarde heeft. Thans kan de vader geen contact met zijn kinderen forceren of afdwingen omdat de BOR heeft laten zien dat er thans geen mogelijkheden zijn om tot herstel van het contact tussen vader en zijn kinderen te komen.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat geen van de gestelde ontzeggingsgronden aanwezig is. Een ERNSTIG nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling kan niet uit de stellingen van de moeder of het onderzoek van de raad worden afgeleid; evenmin kan uit het gesprek van de rechtbank met [minderjarige 1] worden afgeleid dat hij van ERNSTIGE bezwaren tegen de omgang met zijn vader heeft doen blijken. Om die redenen ligt ook het verzoek van de moeder voor afwijzing gereed. Het gevolg van een en ander is dat de kinderen feitelijk nog langere tijd geen omgang met hun vader kunnen en zullen hebben en dat daarin slechts verandering kan komen door een andere opstelling van hun ouders, onder invloed van deskundige hulpverlening, en/of door een geheel eigen andere opstelling en keuze van de kinderen (hetgeen met het ouder worden tot de mogelijkheden behoort).
Op dit punt aangekomen, wijst de rechtbank de ouders erop dat in de vorige beschikking voor beide ouders de aanknopingspunten zijn te vinden (blad 4, voorlaatste en laatste alinea) om in het kader van de gelaste BOR te komen tot herstel van het belangrijke contact tussen de vader en zijn kinderen. Uit de BOR-rapportage en hetgeen partijen ter zitting over de BOR hebben verklaard, is af te leiden dat noch moeder noch vader in het belang van kinderen heeft gedaan wat nodig was. Daarmee hebben beide ouders niet gedaan wat van ieder van hen in het kader van ieders ouderlijke verantwoordelijkheid nodig was en in redelijkheid mocht worden verwacht. Zowel de moeder als de vader heeft min of meer de hakken in het zand gezet waardoor de BOR niet echt van de grond is kunnen komen en de kinderen hebben niet van hun ouders de ruimte gekregen, zelfs niet om een gesprek met hun vader te hebben over hetgeen er in hun relatie tot hun vader de afgelopen 2 jaar is gebeurd. Noch de moeder noch de vader heeft er tijdens de zitting blijk van gegeven in te zien wat het eigen aandeel is in de ontstane situatie en welke stappen zij/hij zelf had moeten zetten naar aanleiding van de tussenbeschikking. De kinderen zijn het kind van de rekening en kunnen thans geen vrij contact met hun vader hebben en zelfs een soort afscheidsgesprek met hun vader behoort niet tot de mogelijkheden. De rechtbank wijst ouders erop dat de raad indringend en belangrijk advies heeft gegeven voor professionele hulpverlening voor de kinderen en voor beide ouders en vertrouwt erop dat ouders dat advies ter harte nemen in het belang van hun kinderen.

5. De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van zowel de moeder als de vader af;
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.C.H.A. Holthuijsen-van der Kop, griffier op
29 januari 2019.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.