ECLI:NL:RBLIM:2019:3651

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
C/03/257403 / JE RK 18-2568, C/03/257404 / JE RK 18-2569 en C/03/257405 / JE RK 18-2570
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een drieling wegens onvoldoende opvoedkundige vaardigheden van de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 januari 2019 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren in 2018, die onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders van de kinderen, die bij pleegouders verblijven, hebben niet de basale opvoedkundige vaardigheden om voor hun kinderen te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om sensitief en responsief op de behoeften van de kinderen te reageren, wat noodzakelijk is voor een veilige hechting. Ondanks eerdere hulpverlening en begeleiding hebben de ouders niet de benodigde vaardigheden kunnen ontwikkelen, wat heeft geleid tot de conclusie dat een thuisplaatsing van de kinderen niet mogelijk is. De kinderrechter heeft de verlenging van de uithuisplaatsing gerechtvaardigd op basis van een gezinsonderzoek dat aantoont dat de opvoedingscapaciteiten van de ouders niet in balans zijn met de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De ouders hebben zich verzet tegen de verlenging, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens: C/03/257403 / JE RK 18-2568, C/03/257404 / JE RK 18-2569
C/03/257405 / JE RK 18-2570
datum uitspraak: 29 januari 2019
beschikking verlenging uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2018] te Maastricht,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [2018] te Maastricht,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [2018] te Maastricht,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1] ,hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
[belanghebbende 2] ,hierna te noemen: de vader
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 19 november 2018, ingekomen bij de griffie op 20 november 2018;
- het bericht met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 7 december 2018;
- het verweerschrift, ingekomen op 12 december 2018;
Op 13 december 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Met instemming van de aanwezigen is de mondelinge behandeling aangehouden tot 24 januari 2019 te 11.00 uur.
Op 22 januari 2019 zijn door de GI nog stukken ingediend.
Op 24 januari 2019 heeft de kinderrechter de zaak wederom ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI, bijgestaan door een advocaat.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij pleegouders.
De kinderrechter heeft [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 12 juli 2018 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot 12 juli 2019.
De kinderrechter heeft op 16 juli 2018 (mondeling) een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie pleeggezin tot voor de duur van vier weken, welke beslissing op schrift is gesteld bij beschikking van 17 juli 2018.
Bij beschikking van 31 juli 2018 – en herstelbeschikking van 22 november 2018 – heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een accommodatie pleeggezin voor de duur van zes maanden, derhalve tot 31 januari 2018.
Bij beschikking van 17 januari 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank van 31 juli 2019 bekrachtigd.

3.Het verzoek

De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen tot 12 juli 2019, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, kort en zakelijk weergegeven, het navolgende gesteld. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen is een begeleide omgangsregeling vastgesteld. In eerste instantie was er drie keer per week gedurende een uur contact tussen de ouders en de drieling en in september 2018 is de regeling uitgebreid naar 2 keer per week gedurende vijf uur. De bezoeken worden begeleid [X] ( [Y] ). Tijdens de bezoeken is gebleken dat het de ouders ondermeer onvoldoende lukt om sensitief en responsief op de kinderen te reageren, hetgeen noodzakelijk is om als kinderen veilig aan hun ouders te kunnen hechten. Dit is zeker geen onwil, maar een gebrek aan vaardigheden bij de ouders, waarbij bij het aanleren van de juiste vaardigheden nauwelijks groei bij de ouders waarneembaar is. De begeleiding moet vaak basale zaken herhalen, controleren en steeds opnieuw uitleggen, maar het lijkt niet te beklijven. Adviezen worden door de ouders wisselend aangenomen en opgevolgd. Om de noodzakelijke basale vaardigheden nog meer te concretiseren en objectiveren is door de betrokken begeleiding van [Y] en van [Z] en de GI een screeningsinstrument ingevuld, waarvan de resultaten, mede aan de hand van een afgenomen interview door de rapporteurs, zijn geanalyseerd en vervolgens zijn vastgelegd in een rapportage “gezinsonderzoek” van 15 november 2018 van [A] , gedragswetenschapper i.o. en [B] , orthopedagoog generalist. Conclusie van dit onderzoek is dat een thuisplaatsing niet mogelijk is omdat het ouders ontbreekt aan de meest belangrijke vaardigheden die nodig zijn om de zorg en verantwoordelijkheid voor de kinderen te kunnen dragen. De ouders zijn niet op de hoogte van de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Er bestaat een groot risico op het ontwikkelen van hechtingsproblematiek. Gedurende de omgang is immers sprake van geen structuur, weinig rustmomenten / niet slapen in bedjes maar in de box of de speelmat, geen afstemming op behoeften van de kinderen, niet in staat zijn om gedrag van de kinderen om te buigen en op te vangen. Hoewel de ouders in staat zijn om de kinderen positieve aandacht te geven door met hen te spelen, is dit spelen niet afgestemd op de behoefte en prikkelarme omgeving die kinderen nodig hebben om niet overprikkeld te raken. De ouders handelen met name op basis van hun eigen behoeften: zij willen de kinderen graag bij zich hebben, dus slapen ze in de woonkamer, zij willen graag met de kinderen spelen, maar de kinderen worden eigenlijk overvraagd in dit spel en hebben rustmomenten nodig. Een verlenging van de uithuisplaatsing wordt op grond van een en ander noodzakelijk geacht.

4.Het standpunt van belanghebbenden

De ouders voeren, zakelijk weergegeven, met name het volgende aan. De ouders wordt een hoop kwalijk genomen, maar zij krijgen niet de kans zich waar te maken. Alle contact loopt/liep tot medio december 2018 met name via [X] ( [Y] ). De ouders voelen zich door haar en de GI niet gehoord. De ouders worden tijdens de omgangsmomenten slechts geobserveerd. Intensieve hulpverlening uitmondend in concrete tips en adviezen vinden niet na elk begeleid bezoek plaats en in plaats daarvan slechts eenmaal per maand in een evaluatiegesprek met de gezinsvoogd. Aan ouders worden geen concrete doelen gesteld waaraan ze zouden moeten werken om de kinderen weer thuis te krijgen. De ouders krijgen ook geen verslagen te zien van het verloop van de omgangsmomenten. Zij krijgen dan ook niet mee wat zij al dan niet goed doen tijdens de contactmomenten met de kinderen. Dit is frustrerend voor de ouders. De ouders staan open voor passende intensieve hulpverlening gericht op de thuisplaatsing van de drieling. De ouders achten zichzelf wel leerbaar zoals blijkt uit de aanpassingen van hun huis aan hetgeen de kinderen nodig hebben. De gezinsvoogd en de hulpverlening werkt echter niet toe naar thuisplaatsing. De omgang ligt thans sedert half december 2018 stil en dat staat het opbouwen van een band tussen de ouders en de drieling in de weg. De ouders verzetten zich tegen een voortzetting van de uithuisplaatsing. Zij concluderen mitsdien tot afwijzing van het verzoek van de GI.

5.De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 1:265c BW, in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Met de GI en de door de GI in het verzoekschrift en ter zitting nader toegelichte gronden, die de kinderrechter, na eigen beoordeling daarvan, overneemt en tot de zijne maakt, is de kinderrechter van oordeel dat aan voornoemd wettelijk criterium is voldaan. Bij deze oordeelsvorming betrekt de kinderrechter de bevindingen en conclusies van het gezinsonderzoek neergelegd in het op 15 november 2018 opgestelde rapport, zoals dat hierna wordt weergegeven. De rapporteurs hebben zich bij hun onderzoek gebaseerd op de bevindingen van de gezinsvoogd en degenen die in opdracht van de gezinsvoogd aanwezig zijn geweest bij de contacten van de kinderen (drieling) met hun ouders. De door de onderzoekers verzamelde informatie is door hen geanalyseerd en de resultaten, conclusies en hun advies zijn gemotiveerd weergegeven in hun rapport.
Aan de hand van talrijke voorbeelden, welke ook zijn terug te vinden in de observatieverslagen, komen de onderzoekers/rapporteurs stap-voor-stap tot bevindingen en conclusies dat tal van basale opvoedersvaardigheden bij de ouders blijkt te ontbreken, dat ouders daarin niet leerbaar zijn gebleken en niet kunnen aansluiten bij de behoeften van de kinderen. Sprekend en terugkerend voorbeeld is dat de kinderen tijdens het begeleid contact met hun ouders bijna nooit in hun bedje worden gelegd om te kunnen slapen. Dat wordt gedaan vanuit de behoefte van de ouders om de kinderen tijdens de omgang om zich heen te hebben. Daardoor zijn de kinderen bij hun ouders niet aan hun benodigde slaap toegekomen en vertonen zij onrustig gedrag. Ze zijn van streek en overvraagd en dat uit zich in huilen en slapeloosheid. Verder hebben de hulpverleners geconstateerd dat de ouders niet in staat zijn om signalen bij de kinderen te zien en hierop adequaat te handelen, dat wil zeggen sensitief en responsief te reageren. Daarin speelt mee dat de ouders te maken hebben met een drieling waarbij regelmatig van ze wordt gevraagd om hun aandacht over drie kinderen te verdelen. Dat lukt de ouders bij herhaling niet waardoor de kinderen niet de aandacht krijgen die ze op dat moment nodig hebben. De rapporteurs komen op grond van deze en andere bevindingen tot de conclusie, vanuit hun deskundigheid, dat beide ouders niet in staat zijn hun kinderen de basale opvoeding en verzorging te bieden die zij nodig hebben om zich veilig (emotioneel en pedagogisch) en gezond te kunnen ontwikkelen. Zij achten op grond daarvan een continuering van de uithuisplaatsing gerechtvaardigd. Aan de hand van de door het Nederlands Jeugdinstituut ontwikkelde Richtlijn Uithuisplaatsing voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming onderbouwen rapporteurs deze conclusie nog met een aantal kernoordelen, waarvan de rechtbank met name de eerste 2 in het kader van de beoordeling van voorliggende verzoek van betekenis acht. De betreffende kernoordelen luiden:
• Kernoordeel 1:
De opvoedingscapaciteiten van ouders en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen
zijn niet in balans.
• Kernoordeel 2:
De balans tussen opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften zijn niet
afhankelijk van belangrijke gezins- en omgevingsfactoren, maar gelegen in beperkte vermogens bij ouders, die tevens niet leerbaar zijn in deze. Er wordt patroonvorming gezien,
aangezien moeder ook twee kinderen heeft vanuit een eerdere relatie) niet heeft kunnen voorzien in hun behoefte, wat heeft geresulteerd in hechtingsproblematiek bij deze kinderen.
In de kern beschouwd hebben de ouders tegen dit gezinsonderzoek geen directe bezwaren ingebracht. Dat brengt de kinderrechter ertoe om dat gezinsonderzoek, zoals zojuist is weergegeven, in de kern over te nemen en mede ten grondslag te leggen aan de beslissing dat de noodzaak aanwezig is om de uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen zoals verzocht.
Mede redengevend daarvoor zijn ook nog de volgende overwegingen. Waar de ouders vanaf het begin van de uithuisplaatsing hebben laten doorklinken dat zij wel in staat zijn om de kinderen te verzorgen en op te voeden, heeft de gezinsvoogd hen via begeleide omgangscontacten, die later zijn uitgebreid, in staat gesteld te laten zien dat zij dat ook adequaat kunnen. De begeleiding van de contacten met de kinderen heeft niet alleen bestaan uit observaties maar steeds is ook gekeken naar de vaardigheden en mogelijkheden van de ouders. Uit de verslagen blijkt dat op allerlei basale zaken van verzorging en opvoeding van de kinderen de ouders aanwijzingen en tips hebben gekregen. Ook blijkt dat de ouders die aanwijzingen en tips herhaaldelijk naast zich neer hebben gelegd. De bevindingen zijn maandelijks door de gezinsvoogd met de ouders besproken en naar de kinderrechter begrijpt, heeft de gezinsvoogd de ouders aan de hand van de rapportages van de begeleide contacten duidelijk gemaakt aan welke concrete en basale punten betreffende de verzorging en opvoeding van hun kinderen zij zouden moeten werken. Niet is gebleken dat de ouders daadwerkelijk en voldoende stappen hebben gezet waardoor de gezinsvoogd er vertrouwen in kon hebben dat de omgang met hun kinderen bovenop de 5 uur per keer verder kon worden uitgebreid. In november 2018 heeft de GI via de gemeente het gezinsonderzoek laten uitvoeren. Op goede gronden heeft de gezinsvoogd de conclusies van het gezinsonderzoek betrokken bij haar verdere aanpak van deze uithuisplaatsing. In die fase heeft meer en meer de frustratie aan de zijde van de ouders, zo komt uit het verhandelde op de zitting en de overgelegde stukken naar voren, de overhand gekregen. Meer en meer zijn de ouders zich gediskwalificeerd gaan voelen en daarbij zijn zij, in plaats van de samenwerking te zoeken, de strijd met de gezinsvoogd en de begeleidster van de contacten met hun kinderen aangegaan. Daarbij en daarmee hebben de ouders de belangen van de kinderen op de achtergrond gesteld. Dit laatste volgt onder meer uit de discussies die keer op keer zijn ontstaan over de vraag of de kinderen tijdens de omgang ook bij hun ouders in bedje moeten liggen als zij daar behoefte aan hebben (in het kader van regelmaat) en duidelijk aan toe zijn. Als over een dergelijk basaal aspect van verzorging en opvoeding tot in december 2018 nog discussie en strijd ontstaat, is dat helaas tekenend voor de mogelijkheden van ouders en hun leervermogen om zelf voor hun kinderen te kunnen zorgen. De vader heeft tijdens de laatste zitting over dit punt onomwonden uit eigen beweging aangegeven dat de omgang met hun kinderen gewoon te kort duurt om ze aan hun slaapje te kunnen laten toekomen. Daaraan heeft de vader toegevoegd dat de hulp die hij en de moeder van of via de gezinsvoogd nodig heeft in feite neerkomt op het leren van handige technieken om voor een drieling te kunnen zorgen. In het licht van hetgeen is overwogen en geoordeeld, geven ouders daarmee blijk van het inzicht te missen van hetgeen zij als ouders moeten oppakken, leren en laten zien in het kader van het onderzoek naar de vraag of de kinderen weer thuis kunnen komen wonen.
Tot slot is redengevend voor de verlengingsbeslissing dat de ouders sinds half december 2018 geen contact meer met hun kinderen hebben gehad. De overstap naar nieuwe hulpverlening is half december 2018 mislukt en tot op heden is het de gezinsvoogd niet gelukt om begeleiders te vinden waarin de ouders zich kunnen vinden zodat de omgang kan worden hervat op basis van de half december 2018 met de gezinsvoogd gemaakte afspraken. Overigens blijkt uit die nieuwe afspraak dat de gezinsvoogd nog steeds de ouders een reële kans geeft om te laten zien dat én toe te groeien naar een situatie dat zij zelf voor hun kinderen kunnen zorgen. Een en ander betekent overigens dat inmiddels meer dan één maand de kinderen niet meer door hun ouders zijn verzorgd en opgevoed. Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is en de kinderrechter zal deze dan ook verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 12 juli 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
mv
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch