In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Servatius en de Gemeenschappelijke Regeling voor Sociale Kredietverlening en Schuldhulpverlening in Limburg, tevens bewindvoerder over de goederen van de heer [gedaagde sub 2]. De vader van gedaagde is overleden en de goederen van gedaagde staan onder bewind. De bewindvoerder heeft de nalatenschap van de vader verworpen, maar gedaagde stelt dat hem mondeling door een medewerker van de woonstichting is toegezegd dat hij de woonwagenstandplaats kan behouden. De voorzieningenrechter heeft de gevorderde ontruiming van de woonwagen en standplaats, alsook de machtiging tot sloop en afvoer van de woonwagen, toegewezen. De kosten hiervan komen voor rekening van de woonstichting, nu de nalatenschap is verworpen. Het gevorderde verblijfsverbod is afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat gedaagde zich onbehoorlijk heeft gedragen.
De procedure begon met een dagvaarding en de mondelinge behandeling vond plaats op 2 april 2019. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de nalatenschap door alle erfgenamen is verworpen. Gedaagde heeft ter zitting volhard in zijn standpunt dat de standplaats hem was toegezegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de ontruiming en sloop van de woonwagen gerechtvaardigd is, gezien de verwerping van de nalatenschap. De vordering tot het opleggen van een verblijfsverbod is echter afgewezen, omdat de onderbouwing hiervoor onvoldoende was. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.