ECLI:NL:RBLIM:2019:3439

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C/03/262124 / HA RK 19-69
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met verzoeker gedetineerd in PI Limburg Zuid

Op 19 maart 2019 heeft de verzoeker, gedetineerd in PI Limburg Zuid, tijdens een terechtzitting in een strafzaak een verzoek tot wraking ingediend tegen de leden van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Limburg. De verzoeker voerde drie redenen aan voor zijn wrakingsverzoek, waaronder de wijze waarop de voorzitter reageerde op zijn antwoorden en de gezichtsuitdrukking van de oudste bijzittende rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek op 1 april 2019 behandeld, waarbij de verzoeker niet aanwezig was, maar afstand had gedaan van zijn recht om te verschijnen. De raadsman van de verzoeker distantieerde zich van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer beoordeelt of er feiten of omstandigheden zijn die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek tijdig is gedaan, maar dat de verzoeker geen nadere uitleg of voorbeelden heeft gegeven ter onderbouwing van zijn stellingen. De wrakingskamer concludeert dat de gronden voor wraking onvoldoende zijn en wijst het verzoek af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 april 2019 door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/262124 / HA RK 19-69
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid, te Sittard,
verzoeker,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, te weten mr. F.M. van Maanen Winters, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. A.H. Hamm-van de Water (hierna: de rechters).

1.De procedure

Op 19 maart 2019 is door de verzoeker tijdens de terechtzitting in de zaak met parketnummer 03/700210-18, 03/700389-18, een verzoek tot wraking gedaan van de leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van deze strafzaak.
De rechters hebben op 25 en 26 maart 2019 de wrakingskamer bericht dat zij niet in de wraking berusten en dat zij gehoord wensen te worden.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 1 april 2019 behandeld.
Ter zitting van de wrakingskamer zijn verschenen mr. F.M. van Maanen Winters,
mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. A.H. Hamm-van de Water. De officier van justitie,
mr. L. van Dongen, is verschenen. Ondanks een correcte oproeping is de verzoeker niet verschenen. Na onderzoek op de griffie is duidelijk geworden dat hij afstand heeft gedaan van zijn recht op de zitting aanwezig te zijn en zijn vervoer is om die reden geannuleerd.

2.Standpunt van verzoeker

2.1.
Uit het proces verbaal blijkt dat verzoeker toen hij de gelegenheid kreeg het laatst te spreken de rechters heeft gewraakt. Hij heeft daarvoor drie redenen aangevoerd, kort weergegeven:
de wijze waarop de voorzitter tijdens de ondervraging mondeling reageerde op de door verzoeker gegeven antwoorden;
de gezichtsuitdrukking van de oudste bijzittende rechter, toen verzoeker zijn verklaring gaf en waaruit bleek dat zij deze verklaring niet geloofde;
het feit dat de voorzitter de verzoeker met enige regelmaat belette om te spreken of hem daarin afkapte op momenten dat hij het woord wenste of had om een verklaring af te leggen. Dit gaf de verzoeker de indruk dat wat hij wilde vertellen niet geloofwaardig werd gevonden.
2.2.
Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat de raadsman van verzoeker zich uitdrukkelijk van het wrakingsverzoek heeft gedistantieerd.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 en artikel 513, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden. Het tweede lid van artikel 513 Sv bepaalt dat het verzoek tot wraking schriftelijk en gemotiveerd moet worden gedaan. Tevens is in dat lid bepaald dat na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting het verzoek tot wraking ook mondeling kan geschieden.
3.2.
Indien om wraking wordt verzocht ter terechtzitting, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, worden de gronden waarop het wrakingsverzoek berust vastgelegd in een proces verbaal van wraking.
3.3.
De wrakingskamer dient te beoordelen of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
3.5.
De wrakingskamer stelt vast dat de verzoeker voor zijn verzoek tot wraking drie redenen heeft aangevoerd maar dat hij geen gevolg kon geven aan het verzoek van de voorzitter van de meervoudige strafkamer om nadere uitleg dan wel om een voorbeeld om te onderbouwen wat hij stelt. Tegen de jongste bijzitter heeft verzoeker geen redenen tot wraking aangevoerd. Het verzoek zal daarom jegens haar worden afgewezen.
3.6.
De wrakingskamer stelt met betrekking tot het verzoek jegens de voorzitter en de oudste bijzitter het volgende voorop. Het onderzoek ter terechtzitting is erop gericht om de feiten te achterhalen en de rechters hebben daarin de regie. Een rechter is niet vooringenomen als hij of zij aan de hand van het dossier en hetgeen een verdachte toelicht, kritische vragen stelt of hem belet te spreken of zijn spreken afkapt. Evenmin kan vooringenomenheid blijken uit een gezichtsuitdrukking waarvan de verzoeker aangeeft deze te herkennen als “zij gelooft mij niet”. Zonder nadere uitleg, die niet wordt gegeven, is deze grond tot wraking onvoldoende. De wrakingskamer is van oordeel dat nu verzoeker enkel stelt en geen nadere argumenten en of toelichtende voorbeelden geeft die zijn stellingen onderbouwen, het verzoek tot wraking ongegrond is en daarom zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J.H. Otto, voorzitter, mr. W.E. Elzinga, en
mr. C.M.J. van den Acker, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: