ECLI:NL:RBLIM:2019:3433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C/03/261448 / KG ZA 19-105
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende contact- en straatverbod na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, die een affectieve relatie hebben gehad die in september 2018 is beëindigd. Eiseres heeft gedaagde aangeklaagd omdat hij haar blijft lastigvallen, ondanks een eerder getroffen minnelijke regeling waarin afspraken zijn gemaakt over contactverboden en een straatverbod. Eiseres vordert in dit kort geding dat gedaagde wordt verboden zich op te houden bij haar woning en op andere manieren contact met haar te zoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde zich niet aan de eerdere afspraken heeft gehouden en dat er voldoende aanleiding is om de vorderingen van eiseres toe te wijzen, met uitzondering van enkele punten die zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het straatverbod en het contactverbod gerechtvaardigd zijn, gezien de herhaalde overtredingen door gedaagde. De vordering tot lijfsdwang is afgewezen, omdat de ernst van de gedragingen van gedaagde niet voldoende is om dit zware middel toe te passen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/261448 / KG ZA 19-105
Vonnis in kort geding van 11 april 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P.H.J. Hermans te Geleen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Derks-Höppener te Geleen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 6
  • de wijziging van eis.
  • de mondelinge behandeling op 2 april 2019
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad, die in september 2018 is beëindigd.
2.2.
In december 2018 is door [eiseres] een kort geding aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] (zaaknummer C/03/257973), waarin zij heeft gesteld dat [gedaagde] haar structureel blijft lastigvallen en daarmee ten opzichte van haar onrechtmatig handelt. Bij de behandeling ter zitting van dat kort geding op 3 januari 2019 is tussen partijen een minnelijke regeling getroffen met, voor zover hier relevant, de volgende inhoud, waarbij met “meneer” [gedaagde] is bedoeld en met “mevrouw” [eiseres] :
Meneer komt niet meer op de [adres] te [woonplaats] .
Meneer benadert mevrouw op geen enkele wijze, direct noch indirect.
Meneer komt niet opzettelijk bij mevrouw in de buurt, binnen een afstand van
10 meter.
4.
Als meneer zich niet houdt aan hetgeen onder 1 tot en met 3 is afgesproken, is meneer een boete van € 250,00 per overtreding verschuldigd.
5.
Mevrouw benadert meneer op geen enkele wijze, direct noch indirect.
6.
Mevrouw plaatst geen berichten over meneer op Facebook.
2.3.
Het proces-verbaal is op 20 februari 2019 door de deurwaarder aan [gedaagde] betekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis, zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] verbiedt om zich op te houden bij en rond de woning van [eiseres] en/of de gehele [adres] te [woonplaats] , zoals aangegeven op de kaart die is bijgevoegd bij de akte wijziging van eis,
II. [gedaagde] verbiedt direct of indirect, persoonlijk, telefonisch, schriftelijk, per e-mail dan wel op enigerlei wijze in contact te treden met [eiseres] ,
III. [gedaagde] verbiedt om zich opzettelijk bij [eiseres] in de buurt, binnen een afstand van 10 meter op te houden,
IV. [eiseres] machtigt om hetgeen onder punt I t/m III wordt gevorderd, met behulp van de sterke arm ten uitvoer te doen leggen,
V. bepaalt dat aan [eiseres] verlof wordt verleend om iedere keer dat [gedaagde] in strijd handelt met de hiervoor bedoelde veroordelingen, die veroordeling bij lijfsdwang ten uitvoer te mogen leggen, in die zin dat [gedaagde] 5 dagen in gijzeling zal worden gesteld voor iedere keer dat [gedaagde] daarmee in strijd handelt.
3.2.
Daartoe stelt zij dat [gedaagde] vanaf 14 februari 2019 in zijn oude gedrag is vervallen en haar blijft lastigvallen en onrechtmatig handelt ten opzichte van [eiseres] , ook na betekening van de grosse van het proces-verbaal en aanzegging van de dwangsommen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen.
De vordering sub I
4.2.
Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Het staat partijen wel vrij om overeen te komen dat een partij zich ergens niet zal ophouden, zoals [eiseres] en [gedaagde] hebben afgesproken (zie rov. 2.2).
4.3.
Partijen zijn ter zitting van 3 januari 2019 overeengekomen dat [gedaagde] niet meer op de [adres] zal komen. Door [gedaagde] is bij de behandeling van het onderhavige kort geding ter zitting van 2 april 2019 erkend dat hij deze afspraak verschillende keren heeft overtreden. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat hij een rechtens houdbare goede reden had om het afgesproken verbod meermalen te overtreden, waaruit wordt afgeleid dat hij dus [eiseres] blijft lastig vallen. Reden genoeg om tot toewijzing van het gevorderde straatverbod over te gaan.
4.4.
Het gebied waarvoor het verbod voor [gedaagde] om zich daarin te bevinden dan wel op te houden zal gelden zal – overeenkomstig de vordering – worden beperkt tot de [adres] in [woonplaats] , de straat waar [eiseres] woont.
4.5.
In verband met de eisen van proportionaliteit zullen de verboden voor de hierna te noemen duur worden opgelegd.
De vordering sub II
4.6.
Ter onderbouwing van haar vordering sub II is door [eiseres] een uitdraai overgelegd van een groot aantal whats app-berichten die [gedaagde] heeft verstuurd naar [eiseres] en van gemiste telefoonoproepen van een groot aantal keren, vaak meerdere malen kort achter elkaar, dat [gedaagde] haar telefonisch heeft proberen te bereiken. Deze uitdraai ziet op de periode tussen 14 februari 2019 en 8 maart 2019. [gedaagde] betwist niet dat het hij die berichten heeft verzonden en dat hij heeft getracht telefonisch met [eiseres] in contact te komen. Ook hier geldt weer dat [gedaagde] daartoe is overgegaan ondanks dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] zich daarvan zou onthouden en ondanks dat hem dwangsommen zijn aangezegd. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om ook het sub II gevorderde contactverbod op te leggen.
De vordering sub III
4.7.
Met betrekking tot het sub III gevorderde verbod om zich opzettelijk bij [eiseres] in de buurt, binnen een afstand van 10 meter op te houden is door [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] haar een keer in de Albert Heijn heeft aangesproken. Bij de producties is een foto overgelegd waarop [gedaagde] is te zien bij de kassa van de Albert Heijn.
4.8.
[gedaagde] betwist dat hij [eiseres] daar (opzettelijk ) heeft benaderd en stelt dat hij al in de Albert Heijn aanwezig was en zo snel mogelijk is vertrokken toen [eiseres] daar binnenkwam.
4.9.
Gelet op de hiervoor vermelde betwisting door [gedaagde] kan niet, in ieder geval niet in het kader van dit kort geding, worden vastgesteld dat [gedaagde] bij het bedoelde bezoek aan de Albert Heijn opzettelijk in de buurt van [eiseres] is gekomen. [eiseres] heeft niet gesteld dat er nog andere ontmoetingen zijn geweest. Er bestaat daarom onvoldoende aanleiding om het sub III gevorderde verbod toe te wijzen.
De vordering sub IV
4.10.
De vordering sub IV zal worden afgewezen, alleen al omdat onvoldoende duidelijk is op welke wijze deze vordering kan worden ten uitvoer gelegd.
De vordering sub V
4.11.
[gedaagde] heeft zich verzet tegen de gevorderde toepassing van lijfsdwang. Naar zijn mening is dit in het onderhavige geval een te verstrekkend middel. Van deze vordering is hij dusdanig geschrokken, dat dit al voldoende aanleiding vormt om zich voortaan te houden aan hetgeen partijen zijn overeengekomen en hetgeen hem wordt opgelegd. Tevens voert hij aan dat [eiseres] zelf ook schuld treft. Zij heeft hem getriggerd, door zelf ook whats app-berichten naar hem te sturen en een bericht op Facebook te plaatsen waarin zij heeft vermeld dat zij op vakantie is geweest van zijn geld.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om over te gaan tot het toestaan van toepassing van lijfsdwang. De aard en de ernst van de gedragingen van [gedaagde] acht de voorzieningenrechter onvoldoende ernstig om – nu al – tot dit zware middel over te gaan. De vordering zal dus worden afgewezen.
4.13.
Nu de vorderingen van [eiseres] voor een deel worden afgewezen terwijl het geschil voortvloeit uit de relatie die partijen hebben gehad, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich te bevinden in de [adres] te [woonplaats] , zoals met geel aangegeven op de bij akte, inhoudende wijziging van eis gevoegde kaart,
5.2.
verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis – anders dan via zijn advocaat – direct of indirect, persoonlijk, telefonisch, schriftelijk, per e-mail dan wel op enigerlei wijze in contact te treden met [eiseres] ,
5.3.
compenseert de kosten van dit kort geding, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS