ECLI:NL:RBLIM:2019:3421

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 januari 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C/03/257201 HARK 18-284
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige parkeerkosten

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de rechtbank Limburg op 7 januari 2019 een verzoek tot wraking behandeld van een rechter in een civiele procedure. De verzoeker, betrokken bij een geschil met Q-park Operations Netherlands B.V., had de rechter gewraakt omdat hij vreesde dat deze niet onpartijdig zou zijn. De verzoeker stelde dat de rechter in een eerdere procedure een negatieve indruk van hem had geuit, wat zijn vrees voor partijdigheid zou rechtvaardigen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was voor zover het gericht was tegen alle rechters van de rechtbank Limburg. Het verzoek om de rechter te wraken werd afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat een eerdere beslissing van de rechter op zich geen grond voor wraking vormt, ook niet als deze onwelgevallig is voor de verzoeker. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum beslissing: 7 januari 2019
Zaaknummer: C/03/257201 HA RK 18-284
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonend te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
hierna: verzoeker,
dat strekt tot wraking van:
mr. R.A.J. van Leeuwen, rechter in de rechtbank Limburg (hierna ook: de rechter).

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker is in een civiele procedure betrokken door Q-park Operations Netherlands B.V. (hierna: Q-park). Q-park heeft verzoeker gedagvaard en daarbij gesteld dat verzoeker op onrechtmatige wijze een parkeeraccommodatie van Q-park is uitgereden, het zogeheten ‘treintje rijden’. Op de rolzitting van 17 oktober 2018 is deze zaak aangebracht. Op 19 oktober 2018 heeft verzoeker uitstel voor verweer gevraagd. Bij brief van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank aan verzoeker bericht dat de rechter de zaak heeft verwezen naar de rolzitting van 14 november 2018 voor antwoord.
1.2.
Op 4 november 2018 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek schriftelijk ingediend.
Verzoeker heeft “de rechtbank Roermond” en de rechter gewraakt. De civiele procedure is vervolgens geschorst, in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer.
1.3.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten. Hij heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft verder laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.4.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 17 december 2018, waar verzoeker is verschenen. De rechter is niet ter zitting verschenen.
1.5.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat de rechter in een eerdere procedure tegen hem, waarin een soortgelijke vordering aan de orde was, in zijn vonnis heeft overwogen dat hij zich niet aan de indruk kon onttrekken dat verzoeker zich in alle bochten wringt om onder de betaling van de vordering uit te komen. Verzoeker stelt dat hij in die eerdere procedure echter meerdere punten heeft aangevoerd met bewijs en beeldmateriaal om aan te tonen dat hij niet treintje heeft gereden. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat een rechtbank dient te oordelen aan de hand van het aangevoerde feitenmateriaal en niet op indrukken. Verzoeker heeft vernomen dat de rechter ook de nieuwe zaak gaat behandelen en heeft een wrakingsverzoek tegen hem ingediend omdat hij vreest dat de rechter niet onpartijdig zijn zaak zal beoordelen.
2.2.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de dag na het eerdere vonnis een krantenartikel is gewijd aan zijn zaak met een expliciete omschrijving en gratis treintje rijden propaganda voor Q-park, hetgeen bij verzoeker de indruk heeft gewekt dat er onderlinge belangen zijn besproken om hem als voorbeeld te stellen zonder naar de feiten te kijken. Verzoeker heeft om die reden, naast de rechter die het vonnis wees, de rechtbank Roermond gewraakt en heeft verzocht het proces te verplaatsen naar de rechtbank Utrecht.

3.Het standpunt van de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter heeft bericht dat hij geen behoefte heeft om inhoudelijk op het wrakingsverzoek te reageren en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer voorop dat, nu zij niet heeft kunnen vaststellen op welk moment verzoeker heeft vernomen dat de rechter zijn zaak zou gaan beoordelen, zij aanneemt dat verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gedaan zodra dit feit aan hem bekend is geworden. Het verzoek is derhalve ontvankelijk te achten
4.2.
Voor zover verzoeker heeft beoogd met zijn verzoek tot wraking van “de rechtbank Roermond” alle rechters van de rechtbank Limburg en/of alle rechters van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, te wraken, overweegt de wrakingskamer, onder verwijzing naar artikel 9.1, aanhef en onder d, van het Wrakingsprotocol rechtbank Limburg, dat dit niet mogelijk is. Het verzoek zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Het verzoek om de behandeling van de civiele procedure te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland is een verzoek dat niet ter beoordeling aan de wrakingskamer staat, zodat dit verzoek verder buiten behandeling wordt gelaten.
4.4.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.5.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.6.
De wrakingskamer stelt vast dat voor zover er al concrete gronden tegen de rechter zijn aangevoerd, deze zien op een door hem genomen beslissing in een eerdere procedure. Een eerdere beslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is. De overweging van de rechter in die eerdere zaak, inhoudend dat hij de indruk heeft dat verzoeker zich in alle bochten wringt om onder betaling uit te komen, maakt dit niet anders, te meer nu dit gelet op het gebruik van het woord ‘overigens’ een niet dragende overweging lijkt te zijn. Van het bespreken van onderlinge belangen om hem, verzoeker, als voorbeeld te stellen, hetgeen mede aan de wraking van de rechter ten grondslag is gelegd, is in het geheel niet gebleken.
4.7.
De wrakingskamer is, alles overwegend, van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
4.8.
Het verzoek is in zoverre dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen alle rechters van de rechtbank Limburg en/of alle rechters van de rechtbank Limburg, locatie Roermond;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. R.A.J. van Leeuwen af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. F.L.G. Geisel, leden, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2019.
griffier voorzitter
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.