ECLI:NL:RBLIM:2019:3375

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
7090906/CV/18-4774
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en financiële veroordelingen in geschil over bedrijfsoverdracht en huurachterstand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 10 april 2019, zijn eisers, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen en een particulier, in een geschil verwikkeld met gedaagden over een huurovereenkomst en een bedrijfsoverdracht. De eisers zijn gezamenlijk eigenaar van een onroerend goed in Sittard, waar een meubelzaak was gevestigd. In 2014 is het bedrijf overgedragen aan de gedaagden, waarbij een huurovereenkomst is gesloten met een huurprijs van € 21.675,00 per maand. Echter, er zijn aanzienlijke huurachterstanden ontstaan, en de gedaagden hebben ook afspraken uit een vaststellingsovereenkomst niet nagekomen. Dit leidde tot een rechtszaak waarin eisers ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het pand vorderden, evenals betaling van achterstallige huur en andere financiële verplichtingen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand van drie maanden, die inmiddels was opgelopen tot € 65.025,00, voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld om het gehuurde binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen en heeft hen ook verplicht om de achterstallige huur te betalen, evenals andere bedragen die voortvloeien uit de vaststellingsovereenkomst. De rechter heeft de vorderingen van eisers grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele ingetrokken vorderingen. De kosten van de procedure zijn eveneens voor rekening van de gedaagden gesteld, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 7090906 \ CV EXPL 18-4774
Vonnis van de kantonrechter van 10 april 2019
in de zaak van:

1.[eiser 1] ,wonend [adres eiser 1],

2.
[eiser 2],
wonend [adres eiser 2]
,
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV 1],
gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
4.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV 2],
gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
eisende partij,
gemachtigde mr. G.M.M. van Tilborg,
tegen:
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV 3],
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV 4],
gevestigd te Heerlen,
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV 5],
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
4.
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde]
,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.P.A. Feijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de door [eiser 1] overgelegde nadere stukken ten behoeve van de comparitie;
  • de comparitie van partijen d.d. 21 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers sub 1 t/m 3 zijn gezamenlijk eigenaar van het onroerend goed, gelegen te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, aan de Industriestraat [huisnummers] .
2.2.
Per 30 april 2014 zijn eisers sub 1 en 2 gestopt met de door hen gedreven meubelzaak in het onder r.o. 2.1. genoemde onroerend goed.
2.3.
Het bedrijf van eisers is overgedragen aan gedaagden.
2.4.
Op 22 mei 2014 is tussen eisers sub 1 t/m 3 en gedaagde sub 1 een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van het onroerend goed, gelegen te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, aan de Industriestraat [huisnummers] . De thans geldende huurprijs bedraagt € 21.675,00 per maand.
2.5.
Bij de overname van het bedrijf is op 22 mei 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen eisers en gedaagden.
2.6.
In artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de (ten principale) vastgestelde huurprijs ter hoogte van € 18.750,00 per maand, over de eerste zes maanden van de huurovereenkomst “terug geleend” wordt aan gedaagden met een rentevergoeding van 5%. In het kader van deze lening is nog niets aan eisers terugbetaald.
2.7.
In artikel 3.4. van de vaststellingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de verkoop van voorraden tot een bedrag van € 350.000,00 exclusief btw. De opbrengst van de verkochte voorraad tot een bedrag van € 350.000,00 exclusief btw dienen gedaagden door te storten aan eiser sub 4, waarna eiser sub 4 25% van het doorgestorte bedrag “terug lenen” aan gedaagden. In dit kader is aan gedaagden geleend een bedrag van € 87.500,00. Van dit bedrag is nog niets aan eiser sub 4 terugbetaald.
2.8.
In artikel 3.5. van de vaststellingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt voor de verkoop van voorraden boven € 350.000,00 exclusief btw. Voor de verkopen van de oude voorraden ontvangen gedaagden rechtstreeks 25% provisie. Het restant dient door gedaagden te worden doorgestort.
2.9.
In verband met de uitvoering van artikel 3.4. en 3.5. van de vaststellingsovereenkomst is door gedaagden betaald:
2014 € 21.843,32
2015 € 60.401,11
2016 € 32.806,00
2017 € 38.512,00
2.10.
De voorzieningenrechter heeft op 4 juni 2018 verlof verleend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag (zaaknr. 250799 KGRK 18-459).
2.11.
Op 8 juni 2018 hebben eisers beslag laten leggen op de nog aanwezige voorraden en op de bankrekeningen van gedaagden ten bedrage van € 46.000,00.
2.12.
Per 13 juli 2018 (datum dagvaarding) bestaat er een huurachterstand van drie maanden.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen
te bepalen dat de huurovereenkomst tussen eisers sub 1 t/m sub 3 als verhuurder en gedaagde sub 1 als huurder met betrekking tot het pand aan de Industriestraat nr. [huisnummers] (6135 KE) Sittard, gemeente Sittard-Geleen, zal worden ontbonden per de datum van het te wijzen vonnis, althans per in dit vonnis in goede justitie te bepalen andere datum, met veroordeling van gedaagde om het gehuurde met al hetgeen dat zich en diegene die zich daarin of daarop bevindt/bevinden, binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als in goede justitie te bepalen, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels, in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van eisers sub 1 t/m 3 te stellen, zulks met machtiging aan eisers sub 1 t/m 3 om bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze verlating en ontruiming en dit vervolgens verlaten en ontruimd te houden te bewerkstellen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van gedaagde sub 1;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot het voldoen van de achterstallige huurtermijnen ter hoogte van € 21.675,00 per maand vanaf 1 mei 2018 tot en met datum ontbinding van de huurovereenkomst;
gedaagden te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen een bedrag ter hoogte van € 112.500,00, alsmede de reeds verschenen, contractuele rente van 5% (t/m 6 juli 2018) ter hoogte van € 44.868,58, alsmede de contractuele rente van 5% vanaf 7 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening;
gedaagden te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen een bedrag ter hoogte van € 87.500,00, alsmede te reeds verschenen contractuele rente van 5% (t/m 6 juli 2018) ter hoogte van € 14.400,30, alsmede de contractuele rente vanaf 7 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening;
gedaagden in hoofdsom te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen een bedrag ter hoogte van € 251.809,45, alsmede de reeds verschenen contractuele rente van 5% (t/m 6 juli 2018) ter hoogte van € 60.538,68, en de contractuele rente vanaf 7 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening;
een verklaring voor recht dat gedaagden jegens eisers toerekenbaar te kort zijn geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst althans onrechtmatig hebben gehandeld door artikelen te verkopen, eisers hierover niet te informeren en tevens niet financieel met eisers hierover af te rekenen, en aldus dat gedaagden om deze reden aansprakelijk zijn voor de door eisers geleden en nog te lijden schade, en;
gedaagden te veroordelen tot vergoeding van de door eisers geleden schade onder punt 6. Van het gevorderde, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te bepalen dat ter zake van de vaststelling van de schade de zaak wordt doorverwezen naar de schadestaatprocedure;
gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van eisers, alsmede de kosten verbonden aan het leggen van het conservatoir beslag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat gedaagden in verzuim zijn deze kosten te voldoen, althans in ieder geval vanaf de datum van de betekening van het in deze te wijzen vonnis;
gedaagden te veroordelen tot betaling - in geval van een volledige veroordeling van gedaagden in de proceskosten - van de na dit vonnis ontstane nakosten:
- in conventie of reconventie zonder betekening € 131,00,
- in conventie of reconventie met betekening € 199,00,
- in conventie en reconventie zonder betekening € 205,00,
- in conventie en reconventie met betekening € 273,00,
vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na aanschrijving tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
In de door eisers overgelegde nadere stukken ten behoeve van de comparitie verminderen eisers hun vordering onder punt 5 tot € 246.809,90.
3.3.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen hebben eisers de vorderingen onder 6. en 7. om hen moverende redenen ingetrokken.
3.4.
Gedaagden voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van eisers is onder te verdelen in drie hoofdcategorieën, te weten:
- huur;
- de lening over de eerste zes maanden huur, conform artikel 1.2. van de
vaststellingsovereenkomst;
- de vorderingen uit hoofde van artikel 3.4. en 3.5. van de vaststellingsovereenkomst.
Huur
4.2.
Als onweersproken staat vast dat er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een huurachterstand van drie maanden bestond.
Eisende partij stelt dat na mei 2018 helemaal niets meer is betaald, terwijl gedaagden (in de conclusie van antwoord) stellen ‘slechts’ vijf maanden niet in staat geweest te zijn tot het betalen van de huurpenningen. De betaling van de huurpenningen zou inmiddels zijn hervat.
Wat hier verder ook van zij, conform artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinding. Dit tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, een ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.3.
Door de huurpenningen, in ieder geval, over de maanden mei, juni en juli 2018 niet te betalen, schiet gedaagde sub 1 tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of de tekortkoming een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Daartoe overweegt hij als volgt.
4.4.
Een huurachterstand van drie maanden betekent in onderhavig geval een achterstand van € 65.025,00. Vijf maanden, zoals door gedaagde sub 1 is erkend, betekent een achterstand van € 108.375,00. Gedaagden stellen op dit moment geen duidelijk zicht te hebben op hun financiële stand van zaken en kunnen daarom geen concreet aflossingsaanbod doen. Evenmin hebben gedaagden aangegeven op welke andere wijze zij (in de nabije toekomst) tot het inlopen van de achterstand zouden kunnen overgaan.
Naar het oordeel van de kantonrechter hoeft bij een huurachterstand van drie, vijf of zelfs nog meer maanden, van eisers niet verwacht worden gedaagde sub 1 nog langer in het genot van het gehuurde te laten. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal dan ook worden toegewezen. De huurovereenkomst zal worden ontbonden per heden, 10 april 2019. Gelet op de aard en omvang van het gehuurde zal een redelijke ontruimingstermijn van vier weken na betekening van dit vonnis gehanteerd moeten worden. Eisers behoeven geen machtiging van de kantonrechter om het toe te wijzen bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat eisers bij een afzonderlijke machtiging geen belang hebben.
4.5.
De vordering tot het voldoen van de achterstallig huurtermijnen ad € 21.675,00 per maand vanaf 1 mei 2018 tot en met de datum van ontbinding van de huurovereenkomst zal eveneens worden toegewezen, waarbij zal worden bepaald dat aantoonbaar verrichte betalingen (ten behoeve van de huur) in mindering dienen te strekken op de totaalsom van de uiteindelijk bestaande achterstallige huurpenningen.
Eisers vorderen een hoofdelijke veroordeling van gedaagden. Dit is echter niet mogelijk, nu enkel gedaagde sub 1 de contractspartij inzake de huurovereenkomst is. De veroordeling te zake de verschuldigde huurpenningen zal daarom enkel ten laste van gedaagde sub 1 worden uitgesproken.
de lening over de eerste zes maanden huur, conform artikel 1.2. van de vaststellingsovereenkomst
4.6.
Gedaagden erkennen de verschuldigdheid van de terug geleende huurpenningen ad in totaal € 112.500,00, te vermeerderen met rente. Zij vragen om in termijnen te mogen betalen.
4.7.
Nu dit onderdeel van de vordering wordt erkend kan dit aan eisers worden toegewezen. De kantonrechter overweegt daarbij dat een betalingsregeling een zaak van partijen is waarmee de kantonrechter geen bemoeienis heeft. Gedaagden zullen zich daartoe daarom tot eisers dienen te wenden.
de vorderingen uit hoofde van artikel 3.4. en 3.5. van de vaststellingsovereenkomst
4.8.
Gedaagden erkennen de afspraken zoals die zijn overeengekomen in de artikelen 3.4. en 3.5. van de vaststellingsovereenkomst. Zij erkennen ook de verschuldigdheid van € 87.500,00 op grond van artikel 3.4. Gedaagden betwisten echter de juistheid van het door eisers gevorderde bedrag ad € 251.809,45 (na vermindering € 246.809,45) op grond van artikel 3.5. van de vaststellingsovereenkomst.
4.9.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Het door gedaagden erkende bedrag van € 87.500,00 ziet op de lening die eiser sub 4 na het behalen van een omzet van € 350.000,00 exclusief btw aan gedaagden hebben verstrekt. Vast staat dat gedaagden nog niets van die lening hebben terugbetaald, zodat het volledige bedrag nog aan eiser sub 4 verschuldigd is. De vordering als geformuleerd onder vier zal daarom aan eisers worden toegewezen. Daarbij overweegt de kantonrechter andermaal dat de door gedaagden gewenste betalingsregeling een zaak van partijen is waarmee de kantonrechter geen bemoeienis heeft.
4.10.
Uit de (onderbouwde) stellingen van partijen, de verklaringen ter terechtzitting en met name uit productie B bij de nader door eisers ingediende stukken, leidt de kantonrechter vervolgens het volgende af.
Gedaagden hebben over de periode 2014 tot en met 2017 een totale omzet (van de voorraad van eisers) gegenereerd van € 428.790,27 exclusief btw. Er is hierbij aansluiting gezocht bij de cijfers van eisers. Deze wijken ‘iets’ af van de omzetcijfers van gedaagden, maar nu de cijfers van eisers voor gedaagden gunstiger uitvallen en eisers kennelijk geen aanspraak maken op het meerdere, heeft de kantonrechter zich vrij gevoeld de cijfers van eisers als uitganspunt te nemen.
- De omzet tot € 350.000,00 dienen gedaagden helemaal aan eiser sub 4 te betalen, waarna eiser sub 4 25% aan gedaagden terug lenen. Gedaagden dienen dus € 350.000,00 aan eiser sub 4 te betalen. 25% daarvan, € 87.500,00, leent eiser sub 4 terug aan gedaagden. Dit bedrag (van de lening) wordt door gedaagden als verschuldigd aan eiser sub 4 erkend, zoals hiervoor reeds is overwogen. Rest dan nog een aan eiser sub 4 te betalen bedrag van € 262.500,00 (€ 350.000,00 - € 87.500,00).
- Van de omzet boven € 350.000,00 dienen gedaagden 75% door te storten. 25% is provisie en hoeft niet doorgestort te worden. Uit dien hoofde dienen gedaagden dan ook € 428.790,27 - € 350.000,00 = 78.790,27 x 75% = € 59.092,70 aan eisers te betalen.
- als onweersproken gesteld dragen eisers het totale verschuldigde bedrag aan btw over de verkopen van de oude voorraad af. Dit betreft een bedrag van € 90.046,17 en dient derhalve door gedaagden aan eisers te worden doorgestort.
- de somma van de verschuldigde bedragen is dan ook € 262.500,00 + € 59.092,70 + € 90.046,17 = € 411.638,87.
4.11.
Als verder onweersproken staat vast dat gedaagden over de periode 2014 t/m 2017 een bedrag van € 148.562,43 aan eisers in het kader van artikel 3.4. en 4.5. van de vaststellingsovereenkomst hebben betaald. Gesteld noch gebleken is dat gedaagden meer zouden hebben betaald. Dan verminderen eisers hun vordering nog met een bedrag van € 11.266,64 als zijnde door gedaagden ten behoeve van eisers betaalde kosten. Op het verschuldigde bedrag van € 411.638,87 kan daarom in mindering strekken een bedrag van € 148.562,43 en € 11.266,64, zodat als zijnde aan eisers verschuldigd resteert € 251.809,80. Na de dagvaarding verminderen eisers deze vordering nog met een betaling door gedaagden op 20 november 2017 van € 5.000,00, waardoor resteert € 246.809,80.
4.12.
Hoewel de dagvaarding (onder punt 16) doet vermoeden dat de vordering als geformuleerd onder vijf enkel ziet op een afrekening op grond van artikel 3.5. van de vaststellingovereenkomst, is de kantonrechter van oordeel dat deze afrekening ziet op zowel artikel 3.4. (tot € 350.000,00) én artikel 3.5. (boven € 350.000,00). De vordering onder vier ziet op de lening, de vordering onder vijf op de afrekening van de omzet.
4.13.
Gelet op het voorgaande kan daarom de - verminderde - vordering onder punt vijf van de dagvaarding aan eisers worden toegewezen.
4.14.
De vorderingen onder punt zes en zeven van de dagvaarding zijn ter terechtzitting ingetrokken. Deze behoeven daarom geen beoordeling.
4.15.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig gedaagde partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.16.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
  • dagvaarding € 81,00
  • griffierecht 952,00
  • salaris gemachtigde 2.402,00 ( 2 x tarief € 1.201,00)
  • griffierecht beslag 291,00 (op vastrecht bodemzaak in mindering
gebracht)
  • explootkosten beslag 3.354,23
  • salaris gemachtigde beslag
totaal € 7.990,23
4.17.
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.18.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 120,00 aan nakosten salaris.
4.19.
Ten aanzien van het door gedaagden gevoerde verweer tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring, overweegt de kantonrechter als volgt.
Zoals uit het voorgaande blijkt zijn gedaagden al sinds geruime tijd grote sommen geld aan eisers verschuldigd. Deze worden nu bij onderhavig vonnis aan eisers toegewezen. Dat dit mogelijk een faillissement voor gedaagden tot gevolg heeft, zou voor eisers aanleiding kunnen zijn om eventueel nadere betalingsafspraken met gedaagden te maken, echter is dit onvoldoende om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het door gedaagden op dit punt gevoerde verweer wordt daarom verworpen en dit vonnis zal tot zover uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen eisers sub 1 t/m sub 3 als verhuurder en gedaagde sub 1 als huurder met betrekking tot het pand aan de Industriestraat nr. [huisnummers] (6135 KE) Sittard, gemeente Sittard-Geleen, per heden, 10 april 2019,
5.2.
veroordeelt gedaagde sub 1 om het gehuurde met al hetgeen dat zich en diegene die zich in het gehuurde bevindt/bevinden, binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels, in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van eisers sub 1 t/m 3 te stellen,
5.3.
veroordeelt gedaagde sub 1 tot het voldoen van de achterstallige huurtermijnen ter hoogte van € 21.675,00 per maand vanaf 1 mei 2018 tot en met datum ontbinding van de huurovereenkomst, waarbij heeft te gelden dat hetgeen reeds aantoonbaar ter zake huurtermijnen is betaald, in mindering dient te strekken op deze veroordeling,
5.4.
veroordeelt gedaagden om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen een bedrag ter hoogte van € 112.500,00, vermeerderd met de reeds (t/m 6 juli 2018) verschenen contractuele rente van 5% ter hoogte van € 44.868,58, alsmede vermeerderd met de contractuele rente van 5% vanaf 7 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt gedaagden om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen een bedrag ter hoogte van € 87.500,00, vermeerderd met de reeds (t/m 6 juli 2018) verschenen contractuele rente van 5% ter hoogte van € 14.400,30, alsmede vermeerderd met de contractuele rente vanaf 7 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt gedaagden in hoofdsom om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te voldoen een bedrag ter hoogte van € 246.809,90, vermeerderd met de reeds (t/m 6 juli 2018) verschenen contractuele rente van 5% ter hoogte van € 60.538,68, alsmede vermeerderd met de contractuele rente vanaf 7 juli 2018 tot de dag der algehele voldoening,
5.7.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 7.990,23, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen vier weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan bovenstaande veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: sm