ECLI:NL:RBLIM:2019:3352

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
7410849 AZ VERZ 18-201
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke beëindiging arbeidsovereenkomst en aanspraak op transitievergoeding na ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Saint-Gobain Abrasives B.V. De werknemer, die twee jaar ziek was en voor 50% arbeidsongeschikt was verklaard, ontving een WIA-uitkering voor dat percentage. De arbeidsovereenkomst werd aangepast, maar de werknemer verzocht om een gedeeltelijke transitievergoeding van € 40.500,00 bruto, die hij claimde op basis van de Kolom-beschikking van de Hoge Raad. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar dat het verzoek van de werknemer na de vervaltermijn was ingediend. Echter, de kantonrechter vond het niet redelijk om de vervaltermijn tegen de werknemer in te roepen, omdat zowel werkgever als werknemer niet uitgingen van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een gedeeltelijke transitievergoeding, en dat de werkgever niet beter mocht worden van de situatie. Uiteindelijk werd de transitievergoeding vastgesteld op € 38.500,00 bruto, met wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018, en werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 7410849 \ AZ VERZ 18-201
Beschikking van de kantonrechter van 11 april 2019
in de zaak van:
[verzoekende partij],
wonend [adres verzoekende partij] ,
[woonplaats verzoekende partij] ,
werknemer
gemachtigde mr. M. Stroes,
verzoekende partij in het verzoek.
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SAINT-GOBAIN ABRASIVES B.V.,
gevestigd te Born,
werkgever
gemachtigde mr. A.J.C. Theunissen,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij] en Saint-Gobain worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift d.d. 12 december 2018
  • het verweerschrift
  • de mondelinge behandeling d.d. 26 februari 2019
  • de schriftelijke reactie op het verweerschrift door [verzoekende partij] waarbij [verzoekende partij] zijn verzoek heeft vermeerderd
  • de pleitnota van Saint Gobain
  • de reactie van partijen d.d. 25 maart 2019 waarbij zij de kantonrechter hebben geïnformeerd dat geen minnelijke regeling tot stand is gekomen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] , geboren op [geboortedag] 1955, is op 1 oktober 1981 bij Saint Gobain in dienst getreden en vervult thans de functie van medewerker financiële administratie tegen een loon van € 4.189,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 25 april 2015 is [verzoekende partij] wegens ziekte uitgevallen. Op 20 maart 2017 is door het UWV geoordeeld dat [verzoekende partij] in aanmerking komt voor een WIA-uitkering in de categorie 45-55%. [verzoekende partij] heeft met ingang van 25 april 2017 voor 50% zijn gebruikelijke werkzaamheden voor Saint Gobain verricht.
2.3.
Op 2 mei 2017 heeft Saint Gobain – voor zover thans van belang- de volgende brief aan [verzoekende partij] gestuurd:
“Langs deze weg bevestigen wij de aanpassing van je FTE factor per 25 april jongstleden naar 0,5 FTE. Dit, in verband met je gedeeltelijke WAO/WGA-uitkering die door UWV-Werkbedrijf bij brief d.d. 20 maart 2017 is vastgesteld in de categorie 45-55% met een uitkeringspercentage van 49,7% waarbij werkzaamheden kunnen worden verricht gedurende 20 uur per week.
(..)
Je salaris zal per genoemde datum gebaseerd zijn op 0,5 FTE en ook de overige arbeidsvoorwaarden zullen aangepast worden naar rato.
Deze brief is een aanvulling op je bestaande arbeidsovereenkomst en daarom verzoeken wij je om 1 exemplaar getekend aan ons te retourneren.
(..)”
2.4.
Bij e-mailbericht van 10 oktober 2018 heeft [verzoekende partij] aanspraak gemaakt op uitbetaling van een pro rata transitievergoeding. Aanleiding voor dit e-mailbericht is de op 14 september 2018 gegeven beschikking van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1617, hierna de Kolom-beschikking).

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt bij beschikking en na wijziging van zijn verzoek, uitvoerbaar bij voorraad, Saint Gobain te veroordelen tot betaling van de gedeeltelijke transitievergoeding van € 40.500,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 oktober 2018 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van Saint Gobain in de proceskosten.
3.2.
Saint Gobain voert verweer.
3.3.
Op de stelling van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.

4.4. De beoordeling

4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of [verzoekende partij] aanspraak kan maken op 50 % van de transitievergoeding omdat zijn arbeidsovereenkomst met ditzelfde percentage is verminderd met ingang van 25 april 2017. [verzoekende partij] stelt dat dit het geval is en stelt in de eerste plaats dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub b BW, waar Saint Gobain een beroep op doet, niet van toepassing is omdat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd. Indien wordt geoordeeld dat er wel sprake is van een beëindiging waarop de vervaltermijn wel van toepassing is, dient deze termijn pas aan te vangen op de dag van de Kolombeschikking. Met die beschikking werd namelijk pas duidelijk dat er recht bestond op een pro rata transitievergoeding. Tot slot voert [verzoekende partij] aan dat het strikt vasthouden aan de vervaltermijn in strijd met het goed werkgeverschap en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht.
4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt.
4.3.
In artikel 7:673 lid 1 BW is – voor zover thans van belang – bepaald dat een werkgever aan een werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en door de werkgever is opgezegd of op verzoek van de werkgever is ontbonden.
4.3.1.
In artikel 7:686a lid 4 sub b BW is – voor zover thans van belang – bepaald dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van artikel 7:673 BW betreft.
4.4.
[verzoekende partij] stelt dat artikel 7:686a lid 4 BW in dit geval toepassing mist omdat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd. De kantonrechter volgt [verzoekende partij] hierin niet. In de eerste plaats heeft te gelden dat indien de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd, ook niet gedeeltelijk, er geen aanspraak bestaat op een transitievergoeding. Het einde van een arbeidsovereenkomst is wel één van de vereisten voor toekenning van een transitievergoeding. Zou de kantonrechter [verzoekende partij] volgen in zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd, dan betekent dit dat het verzoek alleen om die reden al niet kan worden toegewezen.
4.4.1.
Daarnaast is door de Hoge Raad in de Kolombeschikking in rechtsoverweging 3.5.5 overwogen dat in alle gevallen waarin kan worden gesproken van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht of in het gegeven geval de vermindering van de arbeidsduur heeft plaatsgevonden in de vorm van (i) een gedeeltelijke beëindiging, (ii) een algeheel ontslag gevolgd door een nieuwe, aangepaste arbeidsovereenkomst dan wel (iii) aanpassing van de arbeidsovereenkomst, aanspraak bestaat op gedeeltelijke transitievergoeding.
4.4.2.
In dit geval staat vast dat Saint Gobain bij brief van 2 mei 2017 [verzoekende partij] heeft aangezegd dat zijn arbeidsduur zal worden aangepast naar 0,5 FTE. [verzoekende partij] heeft weliswaar die brief nooit ondertekend retour gezonden, noch is tussen partijen hier anderszins over gesproken, maar hier is wél feitelijk uitvoering aangegeven door partijen. Ook is het loon van [verzoekende partij] dienovereenkomst aangepast en hiertegen heeft [verzoekende partij] nooit geprotesteerd. De kantonrechter komt dan ook op basis van de feitelijke gang van zaken tot de conclusie dat [verzoekende partij] ermee heeft ingestemd dat zijn arbeidsovereenkomst werd aangepast. Dit heeft ingevolge de Kolom-beschikking tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk is beëindigd en dientengevolge ook een aanspraak ontstond op de gedeeltelijke transitievergoeding.
4.5.
Met de voorgaande vaststelling komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de vraag of Saint Gobain met succes een beroep kan doen op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub b BW. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend.
4.5.1.
Zoals in rechtsoverweging 4.3.1. blijkt vangt de termijn voor het indienen van het verzoekschrift ter verkrijging van een transitievergoeding aan de dag nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. In dit geval startte de termijn dus op 3 april 2017 zodat deze eindigde op 3 juli 2017.
4.5.2.
Voor het verleggen van de startdatum van de vervaltermijn naar de datum van de Kolombeschikking ziet de kantonrechter geen aanleiding nu daarvoor iedere juridische grondslag ontbreekt. Voor zover die juridische grondslag volgens [verzoekende partij] moet worden gevonden in de Kolombeschikking, miskent [verzoekende partij] dat de Hoge Raad in die beschikking geen nieuw recht heeft gecreëerd. Door de Hoge Raad is op basis van de wet enkel en alleen vastgesteld dat een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst mogelijk is en dat dan aanspraak bestaat op een pro rata transitievergoeding. Dit is geen rechtscheppende uitspaak geweest maar een vaststelling van wat rechtens is en waarover voorheen onduidelijkheid respectievelijk verdeeldheid bestond.
4.6.
Tot slot dient te worden beoordeeld of het vasthouden aan de vervaltermijn in het onderhavige geval strijd oplevert met het goed werkgeverschap alsmede met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.6.1.
Vast staat dat de vervaltermijn als bedoeld in artikel 7:686a lid 4 sub b BW dwingend recht betreft. Daar kan niet zomaar van worden afgeweken. De Hoge Raad heeft in een arrest van 22 juni 2012 (ECLI:NLHR:2012:BW5695) geoordeeld dat de kantonrechter bij de beoordeling of een regel van dwingend recht op grond van de redelijkheid en billijkheid ter zijde kan worden geschoven grote mate van terughoudendheid moet betrachten en dat de motivering, dat er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid, aan hoge eisen dient te voldoen. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen door de wetgever besloten ligt, dan zal een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van die belangen alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen (zie een arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2018 ECLI:NL:HR:2018:729).
4.6.2.
Artikel 7:611 BW is de arbeidsrechtelijke verwoording van de algemeen in artikel 6:248 BW geformuleerde redelijkheid en billijkheid. Dit geeft de kantonrechter aanleiding om de door de Hoge Raad benoemde terughoudendheid en de zwaardere motiveringsplicht ook in het kader van artikel 7:611 BW toe te passen.
4.7.
In het onderhavige geval is er sprake van een gedeeltelijke beëindiging van een dienstverband. De Hoge Raad overweegt ook in rechtsoverweging 3.5.1. van de Kolom-beschikking dat volgens het wettelijk stelsel een arbeidsovereenkomst slechts in haar geheel wordt opgezegd of ontbonden. Met de Kolom-beschikking is duidelijk geworden dat dit anders is komen te liggen.
4.7.1.
De transitievergoeding is pas verschuldigd nadat een arbeidsovereenkomst is beëindigd. De vraag waar de kantonrechter zich voor geplaatst ziet is of een werknemer wiens arbeidsovereenkomst gedeeltelijk ziet beëindigd, wist of kon weten dat hij niettemin aanspraak kon maken op een transitievergoeding. De kantonrechter is geneigd die vraag ontkennend te beantwoorden juist vanwege het gegeven dat er voor de Kolom-beschikking vanuit werd gegaan dat een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen aanspraak op een transitievergoeding gaf. [verzoekende partij] hield er kennelijk rekening mee dat hij nu geen aanspraak kon maken op een transitievergoeding, aangezien hij heeft verklaard de brief van 2 mei 2017 niet ondertekend te hebben geretourneerd omdat hij zijn recht op een volledige transitievergoeding niet wilde prijsgeven. Ter zitting is Saint-Gobain erop gewezen dat op haar een verplichting rustte om uit eigener beweging over te gaan tot het uitbetalen van de transitievergoeding. Namens Saint-Gobain is daarop desgevraagd verklaard dat dat het nooit de bedoeling is geweest om de wet te omzeilen en dat zij nu andere dingen weet dan toen het geval was. Ook is verklaard dat niet duidelijk meer is of rond 2 mei 2017 nagedacht is over het al dan niet moeten uitbetalen van de transitievergoeding. Uit deze verklaringen leidt de kantonrechter dan ook af dat ook Saint Gobain als werkgever er niet bij heeft stilgestaan dat met de gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst een aanspraak bestond op de transitievergoeding. De kantonrechter ziet zich hierin nog gesteund door het volgende. Een arbeidsovereenkomst kan door de werkgever worden beëindigd, hetzij na opzegging – al dan niet met toestemming van het UWV in het geval van een zieke werknemer – of na een daartoe ingediend ontbindingsverzoek. In het onderhavige geval is van een ontbindingsverzoek niet gebleken en ook niet van toestemming van het UWV. Sterker nog, ook in de brief van 2 mei 2017 rept Saint Gobain met geen woord over een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Om die reden is de kantonrechter van oordeel dat ook Saint Gobain de rechtsgevolgen van de brief van 2 mei 2017 niet heeft overzien.
4.7.2.
Is het dan redelijk om een werknemer nu tegen te werpen dat hij zich niet heeft gehouden aan de vervaltermijn? De kantonrechter meent van niet. In de parlementaire geschiedenis (
Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 37-38).is over de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b BW het volgende vermeld:
“De procedures bij de kantonrechter worden door een verzoekschrift aanhangig gemaakt. Dat geldt niet alleen voor het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst maar ook als de werknemer de opzegging door de kantonrechter wil laten vernietigen (bijvoorbeeld wegens het ontbreken van zijn schriftelijke instemming of van toestemming van UWV), hij de overeenkomst wil laten herstellen, of een geschil over bijvoorbeeld het recht op of de hoogte van een vergoeding wil laten beslechten door de rechter. De werknemer dient een dergelijk verzoek te doen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dit is slechts anders bij een geschil over de hoogte van de transitievergoeding. In dat geval geldt een termijn van drie maanden. Dit hangt samen met het feit dat de transitievergoeding doorgaans pas tegelijk met de eindafrekening zal worden betaald, in de maand na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Pas op dat moment weet de werknemer of de (juiste) transitievergoeding is betaald. De termijn waarbinnen een verzoek bij de rechter moet worden gedaan betreft een vervaltermijn en niet een verjaringstermijn (die laatste kan worden gestuit, een vervaltermijn niet).”
4.7.3.
De kantonrechter begrijpt uit de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis dat de eindafrekening als een soort herinnering voor de werknemer heeft te gelden. Pas bij de eindafrekening ziet de werknemer of de werkgever de (juiste) transitievergoeding heeft betaald. In dit geval is Saint-Gobain niet overgegaan tot het opstellen of uitbetalen van een eindafrekening, simpelweg omdat er geen sprake was van een volledig einde van het dienstverband. Een herinneringsfunctie ontbreekt in een geval als het onderhavige. In zoverre wijkt deze situatie dan ook af van die in de parlementaire geschiedenis en heeft de wetgever hier kennelijk geen rekening mee gehouden.
4.7.4.
Tot slot neemt de kantonrechter bij de beoordeling ook nog mee dat in de situatie dat een werkgever, die al dan niet bewust nalaat de gedeeltelijke transitievergoeding te betalen, die werkgever in een betere positie komt te verkeren dan een werknemer, terwijl die werknemer zich wel geconfronteerd ziet met (enige) inkomensachteruitgang en daarin niet wordt gecompenseerd. En als diezelfde werknemer een aantal jaren later alsnog uit dienst gaat, is hij de helft van zijn aanspraken kwijt. Indien dan rekening wordt gehouden met de bedoeling van de transitievergoeding, namelijk compensatie voor de gevolgen van het ontslag, dan acht de kantonrechter het niet redelijk dat de werknemer nu zijn aanspraken misloopt. Hierbij kan de kantonrechter niet buiten beschouwing laten dat met ingang van
1 april 2020 de Wet Compensatie Transitievergoeding (WCT) in werking zal treden. Op grond van die wet zal de Saint Gobain naar het zich nu laat aanzien in geval van betaling van de transitievergoeding aan [verzoekende partij] door het UWV met terugwerkende kracht (grotendeels) worden gecompenseerd. Aldus wordt Saint-Gobain (grotendeels) gecompenseerd, zodat de schade die zij lijdt als gevolg van het alsnog uitbetalen van de transitievergoeding, niet opweegt tegen het verlies dat [verzoekende partij] zou hebben indien hem de pro rata transitievergoeding wordt onthouden. Daarbij speelt ook de leeftijd van [verzoekende partij] en het langdurige dienstverband van 37 jaar een rol.
4.7.5.
Al deze omstandigheden tezamen maakt dat het naar het oordeel van de kantonrechter niet redelijk en billijk is om [verzoekende partij] het niet in acht nemen van de vervaltermijn tegen te werpen en hem op die grond de transitievergoeding naar rato van de beëindiging van zijn dienstverband te onthouden.
4.8.
Dan komt de kantonrechter toe aan de vraag wat de hoogte moet zijn van de transitievergoeding. [verzoekende partij] vordert thans € 40.500,00 bruto, zijnde 50% van de sinds
1 januari 2019 toegestane € 81.000,00 aan transitievergoeding. Vast staat dat de aanspraak op een transitievergoeding bestaat vanaf het moment dat de arbeidsovereenkomst (gedeeltelijk) is beëindigd en dat was in dit geval 25 april 2017. Dan dient ook voor wat betreft de hoogte van de transitievergoeding te worden aangehaakt bij wat op die datum als wettelijk maximum gold en dat was € 77.000,00 bruto. Derhalve heeft [verzoekende partij] recht op
50 % daarvan, zijnde € 38.500,00 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.9.
[verzoekende partij] vordert de wettelijke rente over de transitievergoeding met ingang van 14 oktober 2018. Ingevolge artikel 7:686a lid 1 BW is de wettelijke rente over de transitievergoeding verschuldigd een maand na de dag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dat zou in dit geval 26 mei 2017 zijn. Nu [verzoekende partij] pas de wettelijke rente vordert vanaf 14 oktober 2018, zal de wettelijke rente met ingang van die datum worden toegewezen.
4.10.
Bij deze stand van zaken heeft Saint Gobain te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal dan ook in de proceskosten worden veroordeeld welke aan de zijde van [verzoekende partij] tot op heden worden begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00
Totaal € 679,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Saint Gobain om aan [verzoekende partij] te betalen € 38.500,00 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt Saint Gobain in de proceskosten, aan de zijde [verzoekende partij] tot op heden begroot op € 679,00,
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: SM
coll: plg