In deze zaak, die op 9 april 2019 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiseres in kort geding een straatverbod en contactverbod tegen gedaagde. De partijen, die voorheen een goede verstandhouding hadden, zijn sinds begin 2016 in conflict met elkaar. Eiseres vorderde onder andere dat gedaagde zich gedurende een jaar niet in bepaalde straten zou mogen ophouden en geen contact met haar mocht opnemen. Gedaagde voerde verweer tegen deze vorderingen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eiseres niet konden worden toegewezen. De rechter stelde vast dat er onvoldoende bewijs was dat gedaagde op een ernstige wijze inbreuk maakte op de rechten van eiseres. De rechter benadrukte dat de rechten van gedaagde, zoals het recht om te gaan en staan waar zij wil en het recht op vrije meningsuiting, zwaarwegend zijn. De rechter concludeerde dat de vorderingen van eiseres niet konden worden toegewezen, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat er sprake was van grove inbreuk door gedaagde.
Daarnaast werd besloten dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd zouden worden, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 9 april 2019.