Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding met acht producties
- de op voorhand door de Stichting ingediende conclusie van antwoord met producties
- de twee door [eiser] nagezonden producties
- de mondelinge behandeling op 25 maart 2019 waarbij beide partijen pleitnota’s overgelegd hebben en waarbij tevens het verzoekschrift van [eiser] in de zaak 7573438 AZ VERZ 19-30 is behandeld.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
kande werkgever arbeidsovereenkomst met de werknemer die door ziekte of gebreken niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten opzeggen, mits de periode dat het loon tijdens ziekte doorbetaald dient te worden is verstreken. Verder moet aannemelijk zijn dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid ook niet in aangepaste vorm kan worden verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat aan al deze vereisten is voldaan. De Stichting heeft geen loondoorbetalingsverplichting meer en [eiser] is blijvend niet meer in staat de bedongen arbeid (al dan niet in aangepaste vorm) te verrichten. Die situatie wordt ook wel een slapend dienstverband genoemd. De Stichting is weliswaar bevoegd dit dienstverband door opzegging te beëindigen, maar artikel 7:669 BW verplicht haar niet daartoe.
5.De beslissing
- € 120,00 salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van voldoening,