ECLI:NL:RBLIM:2019:3127

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
19/798, 19/800, 19/801, 9/806, 19/807, 19/808, 19/809
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van uitbetaling persoonsgebonden budgetten aan cliënten van Nova Care door gemeente Kerkrade

Op 4 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over de opschorting van de uitbetaling van persoonsgebonden budgetten (pgb) aan cliënten van Nova Care door de gemeente Kerkrade. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitbetaling van de pgb's niet opgeschort mag worden totdat op de bezwaren van de betrokken cliënten is beslist. De gemeente had de uitbetaling opgeschort op basis van zorgen over de situatie bij Nova Care, maar de rechter vond dat deze zorgen onvoldoende onderbouwd waren om de opschorting te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de specifieke problematiek van de cliënten van Nova Care, waaronder hun geschiedenis in de reguliere hulpverlening, in overweging moest worden genomen. De rechter stelde vast dat de cliënten nog steeds zorg ontvingen van Nova Care en dat de gemeente nader onderzoek moest doen naar de problematiek binnen Nova Care en naar alternatieve zorgaanbieders. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorziening toe en schorste de bestreden besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar. Tevens werd de gemeente opgedragen de griffierechten en proceskosten van de verzoekers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 19/798, ROE 19/800, ROE 19/801, ROE 19/806, ROE 19/807,
ROE 19/808, ROE 19/809
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2019 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen respectievelijk,
[7 verzoekers]
(gemachtigde: mr. L. Meys),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder

(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder [1 verzoeker 1] medegedeeld dat de uitbetaling door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van zijn persoonsgebonden budget (pgb) op grond van artikel 14, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2017 (de Verordening), juncto artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) per 27 februari 2019 is opgeschort in afwachting van de uitkomsten van het lopende rechtmatigheids- en kwaliteitsonderzoek naar zorgverlener Stichting Nova Care (verder: Nova Care).
Bij (afzonderlijke) besluiten van 6 maart 2019 (bestreden besluiten 2 tot en met 7) heeft verweerder [6 verzoekers] medegedeeld dat ook bij hen de uitbetaling door de SVB van hun pgb op grond van artikel 14, tweede lid, van de Verordening juncto artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo 2015) per 27 februari 2019 is opgeschort in afwachting van de uitkomsten van het lopende rechtmatigheids- en kwaliteitsonderzoek naar Nova Care.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft naar aanleiding van de verzoeken tot voorlopige voorziening de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en daarbij aangegeven dat uitsluitend de voorzieningenrechter kennis mag nemen van het concept-onderzoeksrapport ‘WMO toezicht stichting Nova Care” van GGD Zuid-Limburg. Dat concept-rapport is opgesteld naar aanleiding van een inspectiebezoek bij Nova Care op 12 februari 2019 en heeft (mede) ten grondslag gelegen aan de besluiten waar de zaken op zien. Bij beslissing van 27 maart 2019 heeft de rechtbank beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd geacht en het verzoek toegewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Verzoekers zijn verschenen (met uitzondering van [1 verzoeker 2] als gevolg van ziekte), bijgestaan door hun gemachtigde en R. Becholz, gewaarborgde hulp. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, D. Rantong (toezichthouder),
mr. S. Bogaarts (gemeentejurist) en I. Tariki en I. Postulart, beiden kwaliteitsmedewerkers Wmo.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Ter zitting is vastgesteld dat alle verzoekers op dit moment (nog) zorg ontvangen van Nova Care ([3 verzoekers 1]) en van Stichting 24 Reset (verder: 24 Reset; [4 verzoekers]). In de visie van verweerder leidt dit tot de conclusie dat de voor het treffen van een voorziening vereiste spoedeisendheid ontbreekt. De voorzieningenrechter deelt deze visie niet. Ook al is de indicatie van verzoekers niet opgeschort, dit geldt wel voor de uitbetaling van de pgb’s van [3 verzoekers 2] aan Nova Care, zolang het onderzoek naar de rechtmatigheid en de kwaliteit van de door Nova Care geleverde zorg loopt. De voorzieningenrechter acht het daarbij niet onwaarschijnlijk dat verweerder - gelet op de ter zitting gebleken nauwe verwevenheid tussen Nova Care en 24 Reset en redenen voor oprichting van 24 Reset - niet zal overgaan tot goedkeuring van de zorgovereenkomsten tussen verzoekers en 24 Reset en daarmee ook niet zal overgaan tot de uitbetaling van pgb’s aan deze instelling. Zoals door meerdere verzoekers ter zitting werd bevestigd is de werkwijze van 24 Reset (met als enig bestuurder [naam 1], dochter van [naam 2], lid van de Raad van Bestuur van Nova Care) immers dezelfde als bij Nova Care en maakt 24 Reset ook gebruik van de faciliteiten van Nova Care. Gelet hierop, maar ook gelet op de aard van de persoonlijke problematiek van de diverse verzoekers alsmede op het feit dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat de hoorzittingen inzake de bezwaarschriften van verzoekers waarschijnlijk pas in mei 2019 zullen plaatsvinden en nog niet concreet kan worden aangegeven wanneer de beslissingen op bezwaar (met inachtneming van de resultaten van het onderzoek naar Nova Care) zullen worden genomen acht de voorzieningenrechter de vereiste spoedeisendheid aanwezig.
3. Het onderzoek naar Nova Care is gestart naar aanleiding van een aantal meldingen.
Ter verificatie van deze meldingen heeft de toezichthouder van de gemeente Kerkrade
(D. Rantong) verschillende gesprekken gevoerd met (ex-)cliënten van Nova Care. Na de gesprekken met deze personen heeft de toezichthouder (in de periode van 14 september 2018 tot en met 7 februari 2019) nog vier meldingen ontvangen. Naar aanleiding van de beschikbare onderzoeksgegevens en meldingen heeft de toezichthouder in aanwezigheid van een medewerker van de GGD op 12 februari 2019 een onaangekondigde controle bij Nova Care uitgevoerd.
4. Op grond van de meldingen en de resultaten van de controle op 12 februari 2019 heeft de toezichthouder verweerder op 26 februari 2019 geadviseerd de pgb-betalingen van verzoekers aan Nova Care op te schorten in afwachting van de uitkomsten van het lopende onderzoek. Dit advies is gebaseerd op de constateringen zoals vastgelegd onder 3.18 van het verweerschrift (p. 6/10), en door verweerder ter zitting nogmaals expliciet bevestigd:
- de gedeclareerde uren aan individuele begeleiding (BGI) komen niet overeen met de daadwerkelijke uren BGI;
- er is momenteel een leegloop aan personeel bij Stichting Nova Care;
- het personeel beschikt niet over de noodzakelijke diploma’s, dan wel is onvoldoende geschoold om aan cliënten van stichting Nova Care zorg te verlenen;
- cliënten zijn nog jarenlang verslaafd en veroorzaken overlast;
- er is bij stichting Nova Care een leegloop van cliënten die buiten medeweten van de gemeente Kerkrade naar een andere stichting genaamd stichting 24 Reset zijn overgegaan, maar waarbij stichting Nova Care wel op de huidige c.q. bestaande zorgovereenkomsten pgb-gelden ontvangt;
- volgens een ex-medewerker van Stichting Nova Care de pgb-gelden, die na goedkeuring van de zorgovereenkomsten met terugwerkende kracht uitbetaald zullen worden, overgeheveld zullen worden naar de nieuwe stichting 24 Reset zorg als buffer en ter voorkoming dat bij een faillissement de curator deze gelden gaat gebruiken voor schuldeisers. Dat zou [naam 2] zelf gezegd hebben;
- onlangs heeft een cliënt van stichting Nova Care zelfmoord gepleegd, terwijl er geen indicatie was aangevraagd. Een ex-medewerkster verklaarde dat zij stichting Nova Care meermaals aangaf dat die overleden cliënt zwaardere zorg nodig had, maar men hier niks mee deed.
5. Bij de bestreden besluiten 1 tot en met 7 heeft verweerder de pgb-betalingen van verzoekers aan Nova Care per 27 februari 2019 geschorst in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de rechtmatigheid en kwaliteit van de door Nova Care verleende zorg.
6. Op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 wordt een pgb verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Verordening kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e van de wet.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de overgelegde stukken vragen oproepen bij de door Nova Care verleende zorg aan verzoekers. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de voorlopige conclusie in de voortgangsrapportage van de toezichthouder van de gemeente (zie p. 28 van de voortgangsrapportage, p. 154 van de gedingstukken) dat de bevindingen bij Nova Care als zorgwekkend kunnen worden aangemerkt vooralsnog gerechtvaardigd. Tegelijkertijd wijst de voorzieningenrechter er echter ook op dat de conclusie ‘zorgwekkend’ niet gelijk tot een ‘ernstig vermoeden’ leidt, zoals neergelegd in artikel 14, tweede lid, van de Verordening als voorwaarde voor gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb. Gelet op het feit dat er op dit moment enkel nog sprake is van voorlopige bevindingen, die zonder deugdelijke onderbouwing (zoals bijvoorbeeld een onderzoeksrapport van de GGD) niet kunnen worden gecontroleerd, acht de voorzieningenrechter een opschorting van de betalingen uit het pgb van verzoekers prematuur. In dat verband acht de voorzieningenrechter niet zonder belang dat verweerder ter zitting de onder 3.18 van het voorlopig rapport benoemde bevindingen enkel in algemene termen en, voor een besluit dat in rechte stand zal kunnen houden, onvoldoende feitelijk heeft kunnen onderbouwen.
Verder betrekt de voorzieningenrechter in zijn oordeel dat de door verweerder aangedragen zorgwekkende aspecten nadrukkelijk (in wellicht relativerende zin) moeten worden gewogen in het licht van de specifieke problematieken van de cliënten van Nova Care en 24 Reset. Ter zitting is gebleken dat het handelen van deze personen, gedreven door deze problematieken een impulsief karakter heeft. Tot slot betrekt de voorzieningenrechter in zijn oordeel dat hij het betoog van verweerder dat verzoekers die nog steeds bij Nova Care zorg inkopen in overleg met/met hulp van de gemeente kunnen overstappen naar een andere zorgverlener niet zonder meer kan volgen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd niet concreet kunnen aangeven welke zorginstantie voor elk van de afzonderlijke verzoekers deze zorg dan zou kunnen overnemen en binnen welke termijn. Van belang daarbij is dat het hier een speciale doelgroep van met name (ex-)verslaafden en ex-daklozen met - voor in ieder geval een deel van de verzoekers - een daaraan gerelateerd strafrechtelijk verleden betreft die specifieke zorg en begeleiding nodig heeft en deze zorg niet door alle zorgaanbieders kan worden (aan)geboden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat in ieder geval een deel van de verzoekers, zoals ter zitting bleek, reeds een verleden heeft gehad bij een of enkele van de door verweerder genoemde zorginstanties, zodat niet op voorhand kan worden gezegd dat deze instanties de betreffende individuele verzoeker zonder meer weer zal opnemen. De in geding zijnde maatregel van verweerder zou, indien deze langer gaat duren, en deze mogelijkheid is reëel gelet op de onduidelijkheid over de termijn waarbinnen de beslissingen op bezwaar zullen worden genomen, er mogelijk toe kunnen leiden dat verzoekers niet alleen de noodzakelijke zorg en daarmee verbonden structuur, maar ook hun huisvesting (opnieuw) gaan verliezen. In het kader van proportionaliteit acht de voorzieningenrechter dit niet aangewezen.
8. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten geschorst worden tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar. De voorzieningenrechter verstaat dit aldus dat verweerder de SVB ter zake informeert.
9. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers de door hen betaalde griffierechten vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. De kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze samenhangende zaken vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van de (gelijksoortige) verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,-). De reiskosten van verzoekers komen eveneens in aanmerking voor vergoeding, waarbij de voorzieningenrechter opmerkt dat de door verzoekers gedeclareerde reiskosten ter hoogte van € 22,56, gelet op de gegevens van de NS-reisplanner, niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen. De (retour-)reiskosten [van verzoekers bedragen zoals aangegeven]

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
- schorst de bestreden besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- (x 7) aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.024,- en in de reiskosten van verzoekers zoals vermeld onder 10.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019.
griffier rechter
[Afschrift verzonden aan partijen op 4 april 2019]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.