3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 1 februari 2018 is de verdachte naar de woning van [slachtoffer] gegaan, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De verdachte en [slachtoffer] hebben van augustus 2017 tot medio januari 2018 een relatie gehad. [slachtoffer] heeft toen de relatie echter beëindigd. Volgens verdachte is hij naar [slachtoffer] gegaan om met haar te praten en om zijn gereedschap, dat nog bij [slachtoffer] in de woning lag, op te halen. Vast staat in ieder geval dat, nadat [slachtoffer] de voordeur opende en de verdachte zich in haar woning bevond, de situatie volledig uit de hand is gelopen.
De rechtbank zal eerst kort ingaan op de feiten 3 en 4. Over die feiten bestaat geen discussie meer. De rechtbank kan ten aanzien van die feiten dan ook volstaan met een korte opsomming van de bewijsmiddelen. De verklaringen van de verdachte en aangeefster [slachtoffer] lopen daarentegen wel uiteen ten aanzien van de feiten 1 en 2. De rechtbank zal hierna voor die feiten (een selectie uit) de bewijsmiddelen weergeven, om daarna haar overwegingen weer te geven en conclusies te trekken.
Feiten 3 en 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 februari 2018 heeft geprobeerd om brand te stichten in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in [woonplaats] . De verdachte heeft (opzettelijk) met wasbenzine in een gordijn gespoten, vervolgens een aansteker ontstoken en daarmee geprobeerd dat gordijn in brand te steken. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een telefoon, een alarmsysteem, een deur en een krukje van [slachtoffer] heeft vernield. [slachtoffer] heeft aangiftegedaan van de vernieling en verbalisant [verbalisant] relateert over de poging tot brandstichting in een proces-verbaal van bevindingen.
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 15 maart 2019 en het gegeven dat namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met deze korte opsomming van de bewijsmiddelen.
Feiten 1 en 2: de bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat, toen zij naar het toilet was gegaan, zij met 112 had gebeld en de deur had afgesloten, [verdachte] met een vloeistof onder de deur door spoot. Zij hoorde hem roepen “je komt eruit of ik steek je in de fik”. [slachtoffer] heeft toen de deur geopend en is naar buiten gekomen. [verdachte] pakte haar beet bij haar hals en slingerde haar naar voren. Zij is toen naar de tuin gerend en [verdachte] kwam haar achterna. Buiten pakte hij haar bij haar keel. Hij stak een duim in haar mond en duwde zijn duim hard naar beneden. Zij voelde pijn. Zij beet vervolgens op zijn duim. [slachtoffer] droeg een sjaal om haar hals. [verdachte] greep deze sjaal en trok deze aan. Ze kreeg bijna geen lucht meer. [slachtoffer] heeft een fikse snee onder haar tong en moet met de ambulance mee, zodat een arts er naar kan kijken.
Op een later moment heeft [slachtoffer] nog aanvullend verklaard dat, op het moment dat [verdachte] en zij zich in de tuin bevonden, zij voelde dat haar nek werd omvat. Zij weet niet meer met welke arm dit gebeurde. [verdachte] drukte vervolgens zijn vinger, zij vermoedt zijn duim, in haar mond naar binnen. Zij voelde dat hij haar in een verwurging nam. Zij voelde de kracht die hij gebruikte om haar vast te houden in deze verwurging. Zij voelde dat hij met zijn vinger diep in haar mond zat en dat zij hierdoor moeite had met slikken. Zij voelde dat hij haar tong naar achteren drukte en naar beneden. Dit deed erg veel pijn. Over de sjaal die zij op dat moment om haar hals droeg heeft zij nog verklaard dat zij voelde dat deze strakgetrokken werd rondom haar hals. Telkens wanneer zij meende het bewustzijn te zullen verliezen, liet verdachte de druk verminderen zodat ze weer kon ademen, waarna hij opnieuw de sjaal strak trok.
De verbalisant die de aangifte van [slachtoffer] heeft opgenomen, heeft rode vlekken in de hals van aangeefster gezien.De forensisch geneeskundige heeft een scheurwond onder de tong met een lengte van circa 3 cm bij [slachtoffer] geconstateerd.
De gespreksopname van [slachtoffer] met de 112-centrale op 1 februari 2018 is uitgeluisterd. [slachtoffer] heeft toen met een centralist van de politie gebeld met onder andere de melding dat [verdachte] was binnengedrongen en dat zij op de wc zat. Zij heeft ook de volgende woorden geuit: “hij gaat in brand steken nu”.
Verbalisanten die op 1 februari 2018 een onderzoek in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in [woonplaats] hebben ingesteld, hebben geconstateerd dat de wc-mat, die voor de wc-pot lag, gedeeltelijk nat was. Zij roken een zeer penetrante geur die zij herkenden als de geur van wasbenzine.Door de politie is ook sporenonderzoek verricht. Tijdens dat onderzoek zijn op de vloer onder de wc-deur en op de vloer binnen de wc aanwijzingen voor brandversnellende middelen aangetroffen. Indien er een persoon op het toilet aanwezig is en er een vloeibare brandversneller onder de deur wordt gegoten in een hoeveelheid dat dit de wc-vloer en daarmee de op de wc aanwezige mat nat maakt, zal dit indien dit ontbrandt een levensgevaarlijke situatie opleveren.
Overwegingen en conclusies van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij voor het bewijs van de feiten 1 en 2 uit zal gaan van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en niet van de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd. De verklaringen van de verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verdachte heeft telkens, zelfs nog tijdens de behandeling van zijn zaak ter zitting, wisselend verklaard. Verdachte volhardde in het afleggen van wisselende verklaringen, ook nadat hij hierop door de rechtbank werd gewezen. In het bijzonder verklaart verdachte wisselend over het contact tussen [slachtoffer] en hemzelf. [slachtoffer] heeft daarentegen wel consistent verklaard en de aangetroffen sporen (waaronder ook het letsel van [slachtoffer] ) komen overeen met haar verklaring, reden waarom de rechtbank haar verklaringen betrouwbaar acht.
De rechtbank zal de verdachte van de primaire en subsidiaire variant van feit 1 (de poging doodslag en de poging zware mishandeling) vrijspreken. Uit het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal blijkt niet dat er zodanig geweld door de verdachte is gebruikt, dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Zij heeft op geen enkel moment verklaard dat haar luchttoevoer volledig werd belemmerd door het handelen van de verdachte. Zo volgt uit haar aangifte niet dat zij volstrekt geen adem meer kon halen. De verdachte heeft er steeds voor gezorgd dat [slachtoffer] , op het moment dat zij het benauwd krijgt of duizelig wordt, weer vrij kan ademhalen. Dan laat hij haar even los en kan zij weer vrij ademhalen. De rechtbank heeft evenmin kunnen vaststellen dat sprake is geweest van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, nu zij ook daarvoor geen bewijs in het dossier heeft aangetroffen.
Wel acht de rechtbank het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde (de mishandeling) wettig en overtuigend bewezen. Dat de handelingen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door de aangeefster is verklaard, vindt steun in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, te weten de bevindingen van de forensisch geneeskundige met betrekking tot de wond in de mond van [slachtoffer] en de constatering door de verbalisant van de rode vlekken in de hals van [slachtoffer] . Zoals eerder overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar.
Ook feit 2 (de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting) zal de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaren, waarbij de rechtbank uitgaat van de aangifte van aangeefster [slachtoffer] en niet van de door de rechtbank onbetrouwbaar geachte verklaring van de verdachte. Haar verklaring dat de verdachte wasbenzine onder de deur van het toilet (waar zij zich op dat moment had opgesloten) door heeft gespoten en dat hij daarbij de woorden “je komt eruit of ik steek je in de fik” heeft geuit, vindt steun in andere bewijsmiddelen. Zo is er allereerst de constatering door de politie dat op de vloer op het toilet brandversnellende middelen zijn aangetroffen. Bovendien is door de politie waargeno-men dat de wc-mat, die toen nog op het toilet lag, gedeeltelijk nat was en dat het naar wasbenzine rook. Geconcludeerd wordt door de forensische opsporing dat bij ontbranding sprake zou zijn geweest van een levensgevaarlijke situatie. Tot slot is er nog de 112-melding door aangeefster dat de verdachte (de rechtbank begrijpt: haar) in brand gaat steken. De verklaring van de verdachte dat de wasbenzine onder de toiletdeur door is gelopen toen hij uit boosheid de wasbenzine tegen de toiletdeur aangooide acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de vastgestelde sporen in de toiletruimte.