ECLI:NL:RBLIM:2019:3078

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
03/700062-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en poging tot brandstichting in relatie tot ex-partner

Op 29 maart 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 februari 2018 zijn ex-partner heeft mishandeld, bedreigd en geprobeerd brand te stichten in haar woning. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. W.W.J. Houben, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 15 maart 2019, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten hebben gepresenteerd.

De tenlastelegging omvatte onder andere de poging om de ex-partner om het leven te brengen door haar keel dicht te knijpen en een sjaal om haar hals strak te trekken. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij met wasbenzine onder de deur van het toilet spoot, waar de ex-partner zich had opgesloten, en daarbij dreigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met wasbenzine in een gordijn heeft gespoten en heeft geprobeerd dit in brand te steken, wat gevaar voor goederen met zich meebracht.

De rechtbank heeft de verklaringen van de ex-partner als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar hem wel schuldig bevonden aan mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de ex-partner. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700062-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.W.J. Houben, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] om het leven te brengen, dan wel dat hij heeft geprobeerd om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij haar heeft mishandeld;
Feit 2:[slachtoffer] heeft bedreigd;
Feit 3:heeft geprobeerd brand te stichten in een woning, waardoor er gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 4:een telefoon, een alarmsysteem, een deur en een krukje van [slachtoffer] heeft vernield.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] om het leven te brengen door een duim in haar mond te steken en die duim vervolgens met kracht naar beneden te drukken, de keel van [slachtoffer] dicht te knijpen en vervolgens een sjaal die zij droeg, strak te trekken (feit 1 primair). Ook acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte [slachtoffer] , die zich op het toilet had opgesloten, heeft bedreigd door met wasbenzine onder de deur van het toilet te spuiten en daarbij de woorden “je komt eruit of ik steek je in de fik” te uiten (feit 2). Verder kunnen ook de poging tot brandstichting in de woning van [slachtoffer] (feit 3) en de vernieling van een aantal van haar goederen (feit 4) bewezen worden verklaard. De verdachte heeft deze laatste twee feiten ook bekend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnota overgelegd. Hij heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 (in alle varianten) en 2.
Feit 1
Ten aanzien van de poging doodslag (feit 1 primair) heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in ander bewijsma-teriaal. De verklaring van [slachtoffer] staat lijnrecht tegenover de verklaringen van de verdachte. De enkele aangifte is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Subsidiair is de raadsman met betrekking tot de poging doodslag van mening dat geen sprake is van enige vorm van (voorwaardelijk) opzet. Ook ten aanzien van de poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair) kan op basis van het dossier (voorwaardelijk) opzet niet worden vastgesteld, aldus de raadsman. De eenvoudige mishandeling (feit 1 meer subsidiair) kan evenmin worden bewezen vanwege het ontbreken van het vereiste opzet. De verdachte heeft, in een poging om [slachtoffer] te kalmeren en haar geschreeuw te stoppen, zijn hand op haar mond gelegd. Doordat [slachtoffer] vervolgens wild met haar hoofd heeft geschud, is de duim van de verdachte in haar mond geschoten. De intenties van de verdachte waren erop gericht de situatie te doen de-escaleren, zodat van opzet geen sprake is. Ook het deel van de tenlastelegging dat ziet op het dichtknijpen van de keel en het strak trekken van een sjaal om de hals van [slachtoffer] kan volgens de raadsman niet worden bewezen. Zo is er geen letsel op de hals van [slachtoffer] aangetroffen en de verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer] omtrent het gebeuren op 1 februari 2018, staan lijnrecht tegenover elkaar.
Feit 2
Er is volgens de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] . Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte de woorden “je komt eruit of ik steek je in de fik” heeft geuit. Daarbij komt dat de verdachte ontkent en de enkele verklaring van [slachtoffer] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen. Er bevindt zich geen steunbewijs in het dossier. De verdachte heeft weliswaar bekend de gang met een vloeistof (wasbenzine) te hebben besprenkeld, maar de intentie van de verdachte was om de aandacht van [slachtoffer] te trekken.
Ten aanzien van de poging tot brandstichting (feit 3) en de vernieling (feit 4) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 1 februari 2018 is de verdachte naar de woning van [slachtoffer] gegaan, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De verdachte en [slachtoffer] hebben van augustus 2017 tot medio januari 2018 een relatie gehad. [slachtoffer] heeft toen de relatie echter beëindigd. Volgens verdachte is hij naar [slachtoffer] gegaan om met haar te praten en om zijn gereedschap, dat nog bij [slachtoffer] in de woning lag, op te halen. Vast staat in ieder geval dat, nadat [slachtoffer] de voordeur opende en de verdachte zich in haar woning bevond, de situatie volledig uit de hand is gelopen.
De rechtbank zal eerst kort ingaan op de feiten 3 en 4. Over die feiten bestaat geen discussie meer. De rechtbank kan ten aanzien van die feiten dan ook volstaan met een korte opsomming van de bewijsmiddelen. De verklaringen van de verdachte en aangeefster [slachtoffer] lopen daarentegen wel uiteen ten aanzien van de feiten 1 en 2. De rechtbank zal hierna voor die feiten (een selectie uit) de bewijsmiddelen weergeven, om daarna haar overwegingen weer te geven en conclusies te trekken.
Feiten 3 en 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 februari 2018 heeft geprobeerd om brand te stichten in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in [woonplaats] . De verdachte heeft (opzettelijk) met wasbenzine in een gordijn gespoten, vervolgens een aansteker ontstoken en daarmee geprobeerd dat gordijn in brand te steken. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een telefoon, een alarmsysteem, een deur en een krukje van [slachtoffer] heeft vernield. [slachtoffer] heeft aangifte [2] gedaan van de vernieling en verbalisant [verbalisant] relateert over de poging tot brandstichting in een proces-verbaal van bevindingen. [3]
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 15 maart 2019 en het gegeven dat namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met deze korte opsomming van de bewijsmiddelen.
Feiten 1 en 2: de bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat, toen zij naar het toilet was gegaan, zij met 112 had gebeld en de deur had afgesloten, [verdachte] met een vloeistof onder de deur door spoot. Zij hoorde hem roepen “je komt eruit of ik steek je in de fik”. [slachtoffer] heeft toen de deur geopend en is naar buiten gekomen. [verdachte] pakte haar beet bij haar hals en slingerde haar naar voren. Zij is toen naar de tuin gerend en [verdachte] kwam haar achterna. Buiten pakte hij haar bij haar keel. Hij stak een duim in haar mond en duwde zijn duim hard naar beneden. Zij voelde pijn. Zij beet vervolgens op zijn duim. [slachtoffer] droeg een sjaal om haar hals. [verdachte] greep deze sjaal en trok deze aan. Ze kreeg bijna geen lucht meer. [slachtoffer] heeft een fikse snee onder haar tong en moet met de ambulance mee, zodat een arts er naar kan kijken. [4]
Op een later moment heeft [slachtoffer] nog aanvullend verklaard dat, op het moment dat [verdachte] en zij zich in de tuin bevonden, zij voelde dat haar nek werd omvat. Zij weet niet meer met welke arm dit gebeurde. [verdachte] drukte vervolgens zijn vinger, zij vermoedt zijn duim, in haar mond naar binnen. Zij voelde dat hij haar in een verwurging nam. Zij voelde de kracht die hij gebruikte om haar vast te houden in deze verwurging. Zij voelde dat hij met zijn vinger diep in haar mond zat en dat zij hierdoor moeite had met slikken. Zij voelde dat hij haar tong naar achteren drukte en naar beneden. Dit deed erg veel pijn. Over de sjaal die zij op dat moment om haar hals droeg heeft zij nog verklaard dat zij voelde dat deze strakgetrokken werd rondom haar hals. Telkens wanneer zij meende het bewustzijn te zullen verliezen, liet verdachte de druk verminderen zodat ze weer kon ademen, waarna hij opnieuw de sjaal strak trok. [5]
De verbalisant die de aangifte van [slachtoffer] heeft opgenomen, heeft rode vlekken in de hals van aangeefster gezien. [6] De forensisch geneeskundige heeft een scheurwond onder de tong met een lengte van circa 3 cm bij [slachtoffer] geconstateerd. [7]
De gespreksopname van [slachtoffer] met de 112-centrale op 1 februari 2018 is uitgeluisterd. [slachtoffer] heeft toen met een centralist van de politie gebeld met onder andere de melding dat [verdachte] was binnengedrongen en dat zij op de wc zat. Zij heeft ook de volgende woorden geuit: “hij gaat in brand steken nu”. [8]
Verbalisanten die op 1 februari 2018 een onderzoek in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in [woonplaats] hebben ingesteld, hebben geconstateerd dat de wc-mat, die voor de wc-pot lag, gedeeltelijk nat was. Zij roken een zeer penetrante geur die zij herkenden als de geur van wasbenzine. [9] Door de politie is ook sporenonderzoek verricht. Tijdens dat onderzoek zijn op de vloer onder de wc-deur en op de vloer binnen de wc aanwijzingen voor brandversnellende middelen aangetroffen. Indien er een persoon op het toilet aanwezig is en er een vloeibare brandversneller onder de deur wordt gegoten in een hoeveelheid dat dit de wc-vloer en daarmee de op de wc aanwezige mat nat maakt, zal dit indien dit ontbrandt een levensgevaarlijke situatie opleveren. [10]
Overwegingen en conclusies van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij voor het bewijs van de feiten 1 en 2 uit zal gaan van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en niet van de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd. De verklaringen van de verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verdachte heeft telkens, zelfs nog tijdens de behandeling van zijn zaak ter zitting, wisselend verklaard. Verdachte volhardde in het afleggen van wisselende verklaringen, ook nadat hij hierop door de rechtbank werd gewezen. In het bijzonder verklaart verdachte wisselend over het contact tussen [slachtoffer] en hemzelf. [slachtoffer] heeft daarentegen wel consistent verklaard en de aangetroffen sporen (waaronder ook het letsel van [slachtoffer] ) komen overeen met haar verklaring, reden waarom de rechtbank haar verklaringen betrouwbaar acht.
De rechtbank zal de verdachte van de primaire en subsidiaire variant van feit 1 (de poging doodslag en de poging zware mishandeling) vrijspreken. Uit het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal blijkt niet dat er zodanig geweld door de verdachte is gebruikt, dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Zij heeft op geen enkel moment verklaard dat haar luchttoevoer volledig werd belemmerd door het handelen van de verdachte. Zo volgt uit haar aangifte niet dat zij volstrekt geen adem meer kon halen. De verdachte heeft er steeds voor gezorgd dat [slachtoffer] , op het moment dat zij het benauwd krijgt of duizelig wordt, weer vrij kan ademhalen. Dan laat hij haar even los en kan zij weer vrij ademhalen. De rechtbank heeft evenmin kunnen vaststellen dat sprake is geweest van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, nu zij ook daarvoor geen bewijs in het dossier heeft aangetroffen.
Wel acht de rechtbank het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde (de mishandeling) wettig en overtuigend bewezen. Dat de handelingen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door de aangeefster is verklaard, vindt steun in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, te weten de bevindingen van de forensisch geneeskundige met betrekking tot de wond in de mond van [slachtoffer] en de constatering door de verbalisant van de rode vlekken in de hals van [slachtoffer] . Zoals eerder overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar.
Ook feit 2 (de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting) zal de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaren, waarbij de rechtbank uitgaat van de aangifte van aangeefster [slachtoffer] en niet van de door de rechtbank onbetrouwbaar geachte verklaring van de verdachte. Haar verklaring dat de verdachte wasbenzine onder de deur van het toilet (waar zij zich op dat moment had opgesloten) door heeft gespoten en dat hij daarbij de woorden “je komt eruit of ik steek je in de fik” heeft geuit, vindt steun in andere bewijsmiddelen. Zo is er allereerst de constatering door de politie dat op de vloer op het toilet brandversnellende middelen zijn aangetroffen. Bovendien is door de politie waargeno-men dat de wc-mat, die toen nog op het toilet lag, gedeeltelijk nat was en dat het naar wasbenzine rook. Geconcludeerd wordt door de forensische opsporing dat bij ontbranding sprake zou zijn geweest van een levensgevaarlijke situatie. Tot slot is er nog de 112-melding door aangeefster dat de verdachte (de rechtbank begrijpt: haar) in brand gaat steken. De verklaring van de verdachte dat de wasbenzine onder de toiletdeur door is gelopen toen hij uit boosheid de wasbenzine tegen de toiletdeur aangooide acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de vastgestelde sporen in de toiletruimte.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 meer subsidiair
op 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door een duim in de mond van die [slachtoffer] te steken en vervolgens die duim met kracht naar beneden te drukken en de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en een sjaal, welke die [slachtoffer] om haar hals droeg, strak te trekken;
Feit 2
op 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met brandstichting, door wasbenzine onder de deur van het toilet, alwaar die [slachtoffer] zich had opgesloten, door te spuiten en deze daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "Je komt eruit of ik steek je in de fik";
Feit 3
op 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres] , met dat opzet wasbenzine in een gordijn in die woning heeft gespoten en vervolgens een aansteker heeft ontstoken en heeft getracht met die aansteker dat gordijn in brand te steken en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
op 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, een alarmsysteem, een deur en een krukje, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 meer subsidiair
mishandeling
Feit 2
bedreiging met brandstichting
Feit 3
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Feit 4
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is in het kader van deze strafzaak onderzocht door psychiater M.M. Loomans en psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw, die van hun onderzoek op 15 oktober 2018 respectievelijk 9 oktober 2018 rapporten hebben opgemaakt. Kort samengevat komen deze gedragsdeskundigen tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De verdachte is, zo kan worden aangenomen, ten gevolge van de aanwezige narcistische persoonlijkheidstrekken verminderd in staat om op adequate wijze om te gaan met specifieke confrontaties en tegenslagen binnen een moeizaam verlopen intieme relatie. Hij verliest het overzicht en komt in een neerwaartse spiraal van frustratie en gevoelens van frustratie en gevoelens van onvermogen. In het verleden heeft dit nooit eerder tot delictgedrag geleid. In een specifieke samenhang van psychosociale en relationele stressoren is de verdachte echter in verminderde mate in staat om tijdens deze conflicten zijn emoties, agressie en impulsen te reguleren. Bij een bewezenverklaring kunnen de feiten hem volgens de deskundigen slechts in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en zal hiermee bij het bepalen van de straf rekening houden. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf moeten bijzondere voorwaarden worden gekoppeld overeenkomstig het advies van de reclassering, te weten een ambulante behandelverplichting, een contact- en locatieverbod en meldplicht bij de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie erg fors is. Hij heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf in het voordeel van de verdachte rekening te houden met een aantal omstandigheden.
Allereerst is volgens de raadsman sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte is - na de aanhouding - tijdens het transport ten onrechte geboeid, hetgeen in strijd is met artikel 22 van de Ambtsinstructie. Het door de verdachte geleden nadeel - er is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de verdachte - dient volgens de raadsman tot strafvermindering te leiden. Verder geven de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals beschreven in de diverse reclasseringsrapporten en de rapportages van de psychiater en de psycholoog, aanleiding om deze in het voordeel van de verdachte mee te laten wegen. Zo dient de verminderde toerekeningsvatbaarheid tot uitdrukking te komen in een op te leggen straf. Het recidiverisico wordt bovendien als laag ingeschat en er zijn geen omstandigheden die wijzen op een pro-criminele houding. De verdachte heeft zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de voorwaarden die hem in dat verband zijn opgelegd. De verdachte heeft geen strafblad. Hij had zijn leven voorafgaand aan die 1ste februari 2018 volledig op de rit. Ook na zijn detentie (in voorarrest) heeft de verdachte zijn plaats in de maatschappij weer ingenomen; hij heeft direct weer betaald werk gevonden. Tot slot dient ook de omstandigheid dat de verdachte spijt heeft van zijn handelen, in zijn voordeel meegewogen te worden bij het bepalen van de straf.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het reeds ondergane voorarrest van de verdachte niet overschrijdt. Daarnaast zou dan een (forse) voorwaardelijke straf kunnen worden opgelegd, waaraan bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden overeenkomstig het reclasseringsadvies.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In de avond van 1 februari 2018 heeft de verdachte zich zeer ernstig misdragen. Hij heeft zijn ex-partner [slachtoffer] mishandeld en bedreigd. Niet alleen heeft hij (met woorden) gedreigd haar in brand te steken, hij heeft zelfs wasbenzine onder de deur door in het toilet gespoten, waar zij zich op dat moment bevond. Daarmee heeft hij zijn woorden kracht bijgezet. Ook heeft hij een aantal goederen van zijn ex-partner vernield en heeft hij geprobeerd om, toen zij de woning was ontvlucht, een gordijn in haar woning in brand te steken.
Door de bewezenverklaarde mishandeling en bedreiging is inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Zij heeft ware doodsangsten uitgestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van dergelijke delicten lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer kunnen worden belemmerd. Welke gevolgen de gebeurtenissen van die 1ste februari 2018 voor [slachtoffer] hebben gehad en nog steeds hebben, blijkt ook uit haar slachtofferverklaring, die door haar raadsvrouw ter terechtzitting is voorgelezen en uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij. Haar gevoel van veiligheid is als gevolg van het gedrag van de verdachte enorm beschadigd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte, zo blijkt uit zijn strafblad, niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt rekening met de adviezen van de psycholoog en psychiater om de verdachte voor de feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten en om de verdachte te laten behandelen door een forensische polikliniek om herhaling te helpen voorkomen.
Ten aanzien van het door de raadsman gestelde vormverzuim overweegt de rechtbank als volgt. Het proces-verbaal van aanhouding houdt niets in over feiten of omstandigheden die het aanleggen van de transportboeien redelijkerwijs vereisen als in artikel 22 van de Ambtsinstructie is bedoeld. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn ook anderszins niet aannemelijk geworden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij niet aanwezig zijn geweest. Dat maakt het gebruik van transportboeien bij de verdachte onrechtmatig. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Bij de vraag, of dit verzuim vervolgens moet leiden tot strafvermindering, zoals door de raadsman bepleit, moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor de verdachte is veroorzaakt. Nu hieromtrent onvoldoende door de raadsman is aangevoerd, noch anderszins van concreet nadeel voor de verdachte is gebleken - anders dan dat sprake is van enige inbreuk op de lichamelijke integriteit -, leidt het verzuim reeds daarom niet tot strafvermindering en kan met de enkele constatering ervan worden volstaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar vergelijkbare zaken en aansluiting gezocht bij de straffen die daarin zijn opgelegd.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet worden opgelegd. Die straf zal langer zijn dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank wil met de op te leggen gevangenisstraf ook bereiken dat het risico op herhaling ingeperkt wordt. Zij zal daarom een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend. Ook is de rechtbank van oordeel dat het voor het inperken van het recidiverisico van belang is dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank zal daarom overeenkomstig het reclasseringsadvies van 6 maart 2019 aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht verbinden, met de verplichting dat de verdachte zich ambulant moet laten behandelen. Ook moet verdachte zich melden bij de reclassering. Tot slot mag de verdachte geen contact hebben of zoeken met [slachtoffer] en haar kinderen en mag de verdachte zich niet bevinden in de straat waar [slachtoffer] woont ( [adres] in [woonplaats] ). De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 86.270,52 terzake de tenlastegelegde feiten. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,00 aan immateriële schade en (na aftrek van reeds vergoede schade) € 66.270,52 aan materiële schade. De rechtbank constateert dat de materiële schade thans is opgebouwd uit - in ieder geval - de volgende posten:
- de post “I-phone” (€ 845,68),
- de post “ONVZ Eigen Risico” (€ 385,00)
- de post “medicatie Oxazepam” (€ 33,19)
- de post “psycholoog Maastricht met de kinderen” (€ 90,00)
- de post “psycholoog Lijnen /EMDR (€ 2.231,00 waarvan reeds een bedrag van € 65,00 is vergoed)
- de post “loonderving volgens boekhouder” (€ 53.690,14)
- de post “nota boekhouder” (€ 242,30)
- de post “kosten vervanging” (€ 14.061,60)
- de post “Spaanse les” (€ 120,10)
- de post “reis en parkeerkosten en bezoek advocaat, psycholoog en fysiotherapeut”
(€ 100,01).
De benadeelde partij heeft daarnaast gevorderd de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van advocaatkosten van in totaal
€ 1.731,51.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd van in totaal € 29.738,51 (dit bedrag is opgebouwd uit materiele schade van € 15.678,20 + immateriële schade van € 20.000,00 = € 35.678,20 -/- een bedrag van vergoede schade van
€ 5.939,69). Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vordering onevenredig belastend is voor het strafgeding. Subsidiair heeft de raadsman zich voor wat betreft de posten “ONVZ Eigen Risico”, “medicatie Oxazepam”, “psycholoog Lijnen /EMDR”, “nota boekhouder” , “reis en parkeerkosten en bezoek advocaat, psycholoog en fysiotherapeut” gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het overige deel van de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dient de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor de onderbouwing van zijn standpunt wordt verwezen naar de pleitnota.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van de feiten 1, 2 en 3 direct schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat een deel van de vordering ter zake de materiële schade zich eenvoudig laat vaststellen. Daarmee heeft dat deel van de vordering niet te gelden als een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat het primaire verweer van de raadsman in zoverre moet worden verworpen.
De volgende posten zijn erkend door de verdediging en eenvoudig vast te stellen:
- “ ONVZ Eigen Risico” € 385,00
- “ medicatie Oxazepam” € 33,19
- “ psycholoog Lijnen /EMDR (€ 2.231,00 waarvan reeds een bedrag van € 65,00 is vergoed)
- “ nota boekhouder” € 242,30.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van de feiten direct schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 2.826.49 en zij acht dit deel van de vordering dan ook toewijsbaar.
De rechtbank acht ook de post “reis en parkeerkosten en bezoek advocaat, psycholoog en fysiotherapeut” toewijsbaar. Deze post is door de raadsman onvoldoende bestreden en de benadeelde partij heeft als gevolg van de feiten direct schade geleden. De rechtbank stelt het bedrag vast op € 100,00.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor het overige door de gemachtigde van de benadeelde partij op volstrekt onoverzichtelijke en oncontroleerbare wijze aan de rechtbank is gepresenteerd. Om een en ander uit te zoeken, voor zover al mogelijk voor de rechtbank, zou dit een te zware belasting opleveren voor het strafproces. De vordering van benadeelde zal daarom voor het overige ter zake materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Van de gevorderde immateriële kosten acht de rechtbank een deel toewijsbaar. Voor de rechtbank staat vast dat de gebeurtenissen zoals ten laste gelegd onder de feiten 1, 2 en 3 enorme impact hebben gehad op het leven van de benadeelde partij. Toewijzing van een bedrag van € 1.500,00 acht de rechtbank dan ook alleszins redelijk. Voor het overige zal de vordering ten aanzien van het immateriële deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal het toegewezen schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 februari 2018 en zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank acht geen termen aanwezig om de vervangende schadevergoeding te bepalen op een dag.
Gelet op de wijze waarop de vordering van de benadeelde partij is ingediend en de onoverzichtelijkheid daarvan, zal de rechtbank de gevorderde advocaatkosten matigen tot het gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Juist in het strafproces zou een vordering overzichtelijk dienen te zijn, hetgeen niet het geval is. Derhalve past het niet om de gevorderde advocaatkosten in zijn geheel toe te wijzen. Bij de berekening - op grond van genoemd liquidatietarief - heeft de rechtbank gelet op de door de gemachtigde van de benadeelde partij verrichte werkzaamheden, te weten: het opstellen en het indienen van de vordering (een punt), alsmede het toelichten van de vordering op de zitting (een punt). Bij de geldswaarde in hoofdsom tot en met € 5.000,00 geldt een tarief van € 210,00 per punt. Voor de hiervoor genoemde proceshandelingen komt dus een vergoeding in aanmerking van in totaal € 420,00. De kosten die de benadeelde partij in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt kunnen aldus worden begroot op € 420,00. De gevorderde proceskosten zullen voor het overige worden afgewezen. De rechtbank zal verdachte - als de in het ongelijk gestelde partij - veroordelen tot vergoeding van de toewijsbare proceskosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36f, 45, 57, 157, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis bij beslissing van 24 juli 2018 onder voorwaar-den geschorst met ingang van het moment dat de verdachte onder elektronisch toezicht door middel van een GPS-enkelband kon worden gesteld. Nu verdachte wordt veroordeeld voor de bewezenverklaarde feiten, ziet de rechtbank termen aanwezig de schorsing van de voorlopige hechtenis onmiddellijk op te heffen. Het enkele feit dat verdachte geschorst is geweest uit de voorlopige hechtenis, maakt dit niet anders.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde
gedurende de proeftijdheeft te voldoen:
Meldplicht bij de reclassering
- de veroordeelde moet zich volgens afspraak melden bij zijn toezichthouder bij Reclassering Nederland en moet zich daarna blijven melden op afspraken met de reclassering, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die hem binnen dit kader worden gegeven, zolang de reclassering dit nodig acht;

Ambulante behandeling

- de veroordeelde dient zich te laten behandelen door FFP de Horst of een soortgelijke zorgverlener zoals Radix te Heerlen, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht en de veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

Contactverbod

- de veroordeelde mag op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] en/of haar kinderen;

Locatieverbod

- de veroordeelde wordt verboden om zich in de straat van mevrouw [slachtoffer] (zij woont aan de [adres] te [woonplaats] ) te bevinden, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de gestelde (algemene en bijzondere) voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , (gedeeltelijk) toe tot een bedrag van € 4.426,49, vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen over de periode van 1 februari 2018 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten op € 420,00 en wijst de gevorderde proceskosten voor het overige af.
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van EUR 4.426,49, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 54 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.L.A.M. van Doveren, voorzitter,
mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. V.P. van Deventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2019.
Buiten staat
Mr. G.L.A.M. van Doveren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een duim, in elk geval een vinger, in de mond van die [slachtoffer] heeft gestoken en (vervolgens) die duim althans vinger met kracht naar beneden heeft gedrukt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt althans dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden en/of (vervolgens) een sjaal, welke die [slachtoffer] om haar hals droeg, heeft strakgetrokken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een duim, in elk geval een vinger, in de mond van die [slachtoffer] heeft gestoken en (vervolgens) die duim althans vinger met kracht naar beneden heeft gedrukt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt althans dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden en/of (vervolgens) een sjaal, welke die [slachtoffer] om haar hals droeg, heeft strakgetrokken, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door een duim, in elk geval een vinger, in de mond van die [slachtoffer] te steken en (vervolgens) die duim althans vinger met kracht naar beneden te drukken en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dicht te drukken althans dichtgeknepen en/of dichtgedrukt te houden en/of (vervolgens) een sjaal, welke die [slachtoffer] om haar hals droeg, strak te trekken;
2.
hij op of omstreeks 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door wasbenzine, in elk geval een brandbare vloeistof, onder de deur van het toilet, alwaar die [slachtoffer] zich had opgesloten, in elk geval verbleef, door te spuiten en deze (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Je komt eruit of ik steek je in de fik",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres] , met dat opzet wasbenzine, in elk geval een brandbare vloeistof, op de vloer en/of in een gordijn in die woning heeft gespoten en vervolgens een aansteker heeft ontstoken en heeft getracht met die aansteker dat gordijn in brand te steken, in elk geval met dat opzet heeft getracht open vuur in aanraking te brengen met dat gordijn, althans met een
brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 01 februari 2018 in de gemeente [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, een alarmsysteem, een deur en een krukje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer 2018017137, gesloten d.d. 16 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 163.
2.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 136, en het proces-verbaal van verhoor aangever, dossierpagina’s 150 en 151.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 54.
4.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 135.
5.Het proces-verbaal van verhoor aangever, dossierpagina 150.
6.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 136.
7.Het geschrift, zijnde een forensisch geneeskundig onderzoek door forensisch geneeskundige M.W.G. Govaerts, dossierpagina 160.
8.Het proces-verbaal Gespreksopname Operationeel Centrum (OC), dossierpagina’s 80 en 81.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 52.
10.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, dossierpagina 59.