10.De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
11. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeksters bezwaarschriften hebben ingediend tegen de besluiten ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Met betrekking tot het tweede vereiste, te weten het spoedeisend belang, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
13. Een voorlopige voorziening is naar haar aard een tijdelijke maatregel ten aanzien van de werking van het bestreden besluit, om zo de betrokkene in staat te stellen de uitkomst in zijn procedure over dat besluit af te wachten zonder onevenredig hard te worden getroffen door de gevolgen van de tussentijdse werking van dat besluit. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
14. Ten aanzien van het handhavingsbesluit valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien dat er een onomkeerbare situatie dreigt of dat er andere redenen zijn waarom de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Nu een spoedeisend belang bij de schorsing van het handhavingsbesluit ontbreekt, wordt het verzoek daartoe met zaaknummer AWB/ROE 19/649 reeds daarom afgewezen.
15. Nu de verzoeken ten aanzien van de bestreden besluiten zijn ingediend om verbeurte van de dwangsommen te voorkomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van die verzoeken, met zaaknummers AWB/ROE 19/626 en AWB/ROE 19/650, een spoedeisend belang aanwezig zodat deze verzoeken in het navolgende inhoudelijk worden beoordeeld.
16. De beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening vergt, als het spoedeisend belang niet (geheel) ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen. Voor zover de daartoe in de onderhavige zaken uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van de bestreden besluiten wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing(en) op bezwaar of in de (eventuele) hoofdzaken.
17. Verzoeksters hebben ter zitting aangevoerd dat verweerder de bestreden besluiten niet heeft kunnen nemen zonder eerst een (nieuw) voornemen daartoe kenbaar te maken. Nadat het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom per brief van 25 mei 2018 bekend is gemaakt, heeft verweerder immers een gedoogbesluit genomen met als titel ‘definitief besluit’. Daarmee heeft verweerder dit handhavingstraject afgerond. Met de bestreden besluiten is verweerder een nieuw handhavingstraject gestart en had verweerder een nieuw voornemen kenbaar moeten maken.
18. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, moet een bestuursorgaan voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
19. Ingevolge artikel 4:11, aanhef en onder b, kan het bestuursorgaan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege laten voor zover de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder verzoeksters, gelet op artikel 4:11, eerste lid, van de Awb, niet opnieuw in de gelegenheid heeft hoeven stellen om een zienswijze naar voren te brengen. Nu de gedoogbeslissing een tijdelijke beslissing betreft, namelijk tot 1 januari 2019, is er geen sprake van een nieuw handhavingstraject. Bovendien is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden ten aanzien waarvan verzoeksters niet reeds hun zienswijze naar voren hebben kunnen brengen.
21. Op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Kazernelaan 101’ geldt de bestemming ‘Maatschappelijk’. De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn blijkens artikel 3.1.1 bestemd voor (voor zover relevant):
a. Maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen;
Onzelfstandig verblijf verband houdend met de hierboven genoemde functies.
22. De voorzieningenrechter stelt, mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:690), vast dat het huisvesten van arbeidsmigranten in strijd is met dit bestemmingsplan. Nu het huisvesten van arbeidsmigranten door verzoeksters in de gebouwen [*1*] , [*2*] en [*3*] plaatsvindt in strijd met het bestemmingsplan en zonder de daarvoor op grond van de Wabo benodigde omgevingsvergunning, is er sprake van een overtreding en is verweerder in beginsel bevoegd om daartegen handhavend op te treden. 23. Verzoekster sub 1 stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van de 15 expats die in gebouw [*2*] zijn gehuisvest, geen sprake is van een activiteit in strijd met het bestemmingsplan. De huisvesting van deze arbeidsmigranten houdt volgens verzoekster sub 1 direct verband met educatieve doeleinden. Het betreft arbeidsmigranten die maximaal 4 weken ter plaatse verblijven en gedurende die periode worden opgeleid om te gaan werken in een pluimveelaadploeg en/of in een pluimveeslachterij. De opleiding bestaat uit een theoriegedeelte en –examen, en een praktijkgedeelte en –examen. De door verzoekster sub 1 ter zake aangevraagde omgevingsvergunning is door verweerder ten onrechte afgewezen. Op het bezwaar van verzoekster sub 1 is door verweerder nog niet beslist.
24. De voorzieningenrechter volgt dit betoog en is voorshands van oordeel dat de huisvesting van de 15 expats in gebouw [*2*] niet in strijd is met het bestemmingsplan. Van belang is dat het begrip “educatieve doeleinden” in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd. Daarom moet worden aangesloten bij de betekenis daarvan in het normaal spraakgebruik. De definitie van "educatief" in Van Dale luidt: “opvoedend, vormend”. Gelet daarop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet alleen theorieonderwijs, maar ook praktijkonderwijs, onder educatieve doeleinden worden begrepen. Het onzelfstandige verblijf van de expats houdt derhalve verband met educatieve doeleinden. Met verzoekster sub 1 is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de woorden “verband houdend” in artikel 3.1.1, onder f, van het vigerende bestemmingsplan, blijkt dat er een verband moet zijn met – in dit geval – de educatieve doeleinden. Dat het onzelfstandig verblijf voor uitsluitend educatieve doeleinden is toegestaan, volgt niet uit de tekst van het bestemmingsplan. Nu de voorzieningenrechter niet is gebleken dat verzoekster sub 1 anderszins een omgevingsvergunning nodig heeft voor de huisvesting van de expats gedurende het opleidingstraject van 4 weken, is ten aanzien van deze expats geen sprake van een overtreding. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om de verzoeken toe te wijzen, voor zover zij zien op de huisvesting van de expats gedurende het opleidingstraject van 4 weken.
Beginselplicht tot handhaving
25. Met de huisvesting van de arbeidsmigranten aan de Kazernelaan 101 zijn verzoeksters in overtreding en rust er op verweerder de beginselplicht tot handhaving over te gaan. Die beginselplicht houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
26. Verzoeksters betogen dat in dit geval sprake is van een concreet zicht op legalisatie, dan wel dat sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.
Concreet zicht op legalisatie
27. Met verzoeksters is de voorzieningenrechter eens dat er ten tijde van het afgeven van de gedoogbeslissingen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. Uit de gedoogbeslissingen en de toelichting van verweerder ter zitting blijkt immers eenduidig dat verweerder de verwachting had dat er medio december nieuw beleid tot stand zou komen, op grond waarvan de huisvesting van arbeidsmigranten op de Kazernelaan 101 beleidsmatig zou passen en verzoeksters een omgevingsvergunning zouden kunnen aanvragen. In de beslissing op bezwaar tegen de gedoogbeslissing van 17 januari 2019, zoals overgelegd door derde-partij sub g, is door verweerder ook benoemd en onderbouwd dat er naar zijn oordeel ten tijde van het afgeven van de gedoogbeschikkingen binnen een redelijk korte termijn concreet zicht op legalisatie van de gedoogde activiteit bestond.
28. Vanaf de vaststelling van de Beleidsnota op 19 december 2018 bestaat echter niet langer meer een concreet zicht op legalisatie. Deze Beleidsnota biedt immers – tegen de eerdere verwachtingen in – geen ruimte om een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan te verlenen voor de huisvesting van arbeidsmigranten aan de Kazernelaan 101. Een omgevingsvergunning is overigens ook niet door verzoeksters aangevraagd. Nu er op de datum van de bestreden besluiten geen sprake meer was van een concreet zicht op legalisatie, heeft verweerder niet op deze grond kunnen afzien van handhaving.
29. Verzoeksters stellen voorop dat verweerder van handhaving zou moeten afzien, nu door verweerder het vertrouwen is gewekt dat de situatie aan de Kazernelaan 101 zou worden gelegaliseerd en dat verweerder van handhaving zou afzien. Verzoeksters wijzen op de gedoogbeslissingen van 5 en 11 september 2018 en doen een beroep op het vertrouwensbeginsel.
30. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De voorzieningenrechter verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9520.