In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een vennootschap onder firma en een werkneemster. De werkneemster, geboren in 1954, was sinds 1 september 2009 in dienst als verkoopster. Gedurende de afgelopen jaren hebben zich verschillende incidenten voorgedaan tussen de partijen, met name met betrekking tot de omgang en bejegening van elkaar. De werkgever heeft herhaaldelijk de werkneemster aangesproken op haar gedrag, maar er is geen verbetering opgetreden. De werkneemster heeft een eigen visie op haar functioneren en reageert met verbale agressie naar haar werkgever.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod van toepassing is en dat er een redelijke grond voor ontbinding aanwezig is. De werkgever heeft ontbinding verzocht op basis van verwijtbaar handelen van de werkneemster en een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemster niet heeft voldaan aan de verwachtingen van de werkgever en dat haar gedrag ontoelaatbaar was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2019 en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 3.247,45. Daarnaast is het verzoek van de werkneemster om een billijke vergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.