ECLI:NL:RBLIM:2019:257

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
7425394 CV EXPL 18-8116
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Stichting Lumière Bassin. [eiser] vorderde betaling van achterstallig loon en een herstel van zijn salaris na een eenzijdige verlaging door de werkgever. De procedure begon met een dagvaarding op 28 december 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling waarin beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde voorziening. Hoewel loonvorderingen doorgaans als spoedeisend worden beschouwd, was in dit geval sprake van een loonverlaging die al veertien maanden geleden was doorgevoerd. [eiser] had niet voldoende onderbouwd dat hij in een spoedeisende situatie verkeerde, en de kantonrechter vroeg zich af waarom hij niet eerder een bodemprocedure had gestart. Bovendien was er onvoldoende zekerheid over de uitkomst van een eventuele bodemprocedure, wat ook een reden was om de vordering af te wijzen. Uiteindelijk werd [eiser] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Lumière, die op € 600,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 7425394 CV EXPL 18-8116
Vonnis in kort geding van de kantonrechter d.d. 15 januari 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.W.J. Koenen
tegen
stichting lumière bassin,
gevestigd in Maastricht,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.M. Poublon.
Partijen zullen hierna [eiser] en Lumière genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 28 december 2018
  • de mondelinge behandeling ter zitting, waar beide partijen de respectieve standpunten nader hebben toegelicht, mr Poublon aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 januari 2004 krachtens arbeidsovereenkomst voor 38 uur per week in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Lumière, Stichting Filmtheater Lumière, in de functie van 1e medewerker bediening. [eiser] was in die functie verantwoordelijk voor de horeca bij het filmtheater en het aansturen van 2-3 betaalde collega’s en een team van ongeveer 15 vrijwilligers. Daarbij genoot hij een loon van laatstelijk € 2.815,86 bruto per maand.
2.2.
Per september 2016 zijn de activiteiten van Stichting Filmtheater Lumière gestopt en is aan alle medewerkers gevraagd om mee te gaan naar één van de twee nieuw op te richten organisaties, te weten Stichting Lumière Cinema of Stichting Lumière Bassin. [eiser] is overgestapt naar laatstgenoemde (Lumière).
2.3.
Lumière heeft toen alle medewerkers een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden en heeft daarbij aansluiting gezocht bij de in de Horeca cao opgenomen functieprofielen met bijbehorend loon.
2.4.
Bij brief van 21 september 2017 (productie 1) heeft Lumière aan [eiser] gevraagd of hij akkoord ging met een wijziging van zijn functie van 1e medewerker bediening naar assistent van de bedrijfsleider, doch tegen een lager loon, te weten € 2.455,23 bruto per maand.
2.5.
[eiser] heeft daarop bij brief van 28 september 2017 (productie 2) gereageerd door te kennen te geven dat hij akkoord gaat met de functiewijziging maar niet met de loonverlaging.
2.6.
Op 4 oktober 2017 heeft Lumière daarop gereageerd (productie 3) en aan [eiser] medegedeeld dat zij de functie van [eiser] eenzijdig wijzigt met inbegrip van de verlaging van het salaris zoals aangeboden in de brief van 21 september 2017, een en ander per 1 november 2017, en zij heeft vanaf die datum ook daadwerkelijk die loonverlaging doorgevoerd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert de veroordeling van Lumière tot - kort gezegd -betaling van:
a. het achterstallig loon vanaf 1 november 2017 tot 1 januari 2019 inclusief 8% vakantietoeslag over de maanden november 207 tot en met mei 2018 ad in totaal
€ 5.250,77 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto-netto specificatie;
de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het onder a gevorderde bedrag;
de wettelijke rente over de onder a en b genoemde bedragen;
€ 2.815,86 bruto per maand vanaf 1 januari 2019 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
de proceskosten en de nakosten, beide met rente.
3.2.
Lumière heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid te kunnen worden aangenomen dat een rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt. Daarnaast dient uiteraard sprake te zijn van een spoedeisend belang.
4.2.
Ter zitting heeft de kantonrechter reeds te kennen gegeven zijn twijfels te hebben over de vraag of in dit geval wel voldaan is aan het criterium van de spoedeisendheid. Normaliter heeft weliswaar te gelden dat loonvorderingen naar hun aard reeds als spoedeisend worden aangemerkt, maar dan gaat het toch voornamelijk om zaken waarbij van de ene op de andere dag helemaal geen loon meer wordt betaald. In casu is echter sprake van een loonverlaging van ongeveer € 360,00 bruto per maand die reeds veertien maanden geleden is doorgevoerd. Onder deze omstandigheden had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij het door hem (eerst ter zitting) gestelde spoedeisend belang bij zijn vordering van in ieder geval een begin van een onderbouwing zou voorzien, doch dit heeft hij nagelaten. In het exploot staat letterlijk niet één woord omtrent de spoedeisendheid van zijn vordering en ter zitting is hij desgevraagd niet verder gekomen dan te stellen dat hij ‘inmiddels door zijn spaarcenten heen is’, evenwel zonder dit ook maar op enige wijze met verifieerbare bescheiden nader te onderbouwen. Op die wijze is een spoedeisend belang niet vast komen te staan en dringt zich veeleer de vraag op waarom [eiser] - gelet op het feit dat gebleken is dat het principiële verschil van inzicht tussen partijen aangaande de onderhavige kwestie reeds lange tijd speelt - niet al veel eerder een bodemprocedure heeft gestart.
4.3.
Daarbij komt dat áls de kantonrechter al de hobbel van gebrek aan spoedeisendheid zou hebben genomen, de voor het treffen van een voorziening benodigde redelijke mate van zekerheid over de uitkomst van een bodemprocedure thans nog niet aanwezig is. Voor de beantwoording van de vraag of Lumière het loon vanaf 1 november 2017 al dan niet mocht verlagen op de wijze zoals zij heeft gedaan, is immers nader feitenonderzoek nodig en het zou daarom veel te ver gaan om reeds thans op een voor [eiser] gunstige uitkomst van een dergelijke procedure vooruit te lopen, mede gelet op het restitutierisico.
4.4.
Op grond van bovenstaande overwegingen zal de vordering worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Lumière tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Lumière tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,00;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
RK