ECLI:NL:RBLIM:2019:2517
Rechtbank Limburg
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om toekenning van een som ineens in het erfrecht met betrekking tot tijdige verklaring aan erfgenamen
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die een som ineens van € 23.400,00 vorderde op basis van artikel 4:36 van het Burgerlijk Wetboek. Verzoekster, de dochter van erfgename [belanghebbende 3], stelde dat zij gedurende de periode van 19 november 2014 tot de datum van overlijden van de erflaatster op [overlijdensdatum] mantelzorg heeft verleend. Ze voerde aan dat deze zorg heeft geleid tot vertraging in haar opleiding en carrière, en dat de erflaatster haar nooit voor deze zorg heeft beloond.
De belanghebbenden, die ook erfgenamen zijn, hebben verweer gevoerd en stelden dat verzoekster haar aanspraak op de som ineens niet tijdig aan hen kenbaar heeft gemaakt, waardoor de termijn zoals bepaald in artikel 4:37 lid 1 BW is verstreken. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van verzoekster te summier was onderbouwd en dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij haar aanspraak tijdig had gemaakt.
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en, gezien de familiebanden tussen de partijen, de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.