In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Van Eyck Shutters B.V. en de vennootschap Domae Capital SPRL, alsook de bestuurders en betrokkenen bij deze vennootschappen. De eiser, Van Eyck Shutters B.V., had in opdracht van Domae shutters geplaatst aan een woning. De bewoonster, [gedaagde sub 3], had geen directe overeenkomst met Van Eyck, maar had wel aanwijzingen gegeven tijdens de plaatsing en een betalingstoezegging ondertekend. De centrale vraag was of de bewoonster naast Domae en de bestuurder van Domae, haar ex-echtgenoot, hoofdelijk aansprakelijk was voor de betaling van de overeengekomen prijs van € 9.000,00, en of zij ongerechtvaardigd was verrijkt door de plaatsing van de shutters.
De rechtbank oordeelde dat Domae op basis van de overeenkomst met Van Eyck het bedrag van € 9.000,00 verschuldigd was, aangezien zij dit bedrag nog niet had betaald. De wettelijke handelsrente werd toegewezen vanaf 8 december 2016. Ook de bestuurder van Domae, [gedaagde sub 2], werd hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling, omdat hij persoonlijk had toegezegd het bedrag te betalen. De vordering tegen [gedaagde sub 3] werd echter afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat zij niet als opdrachtgever kon worden aangemerkt en dat er onvoldoende bewijs was dat zij ongerechtvaardigd was verrijkt.
De rechtbank veroordeelde Domae en [gedaagde sub 2] tot betaling van het verschuldigde bedrag en de kosten van het geding, terwijl Van Eyck werd veroordeeld tot betaling van de kosten van [gedaagde sub 3]. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P. Hoekstra.