ECLI:NL:RBLIM:2019:2231

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
03/659310-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en voorhanden hebben van een vilmes met gedeeltelijke herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 12 maart 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren te Rotterdam, die op 16 november 2018 in Echt werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 251,19 gram heroïne en het voorhanden hebben van een vilmes. De rechtbank oordeelde dat het begrip ‘opzettelijk aanwezig hebben’ niet in civielrechtelijke zin moet worden opgevat; het is voldoende dat de verdachte zodanige macht kon uitoefenen over de heroïne dat hij geacht kon worden deze aanwezig te hebben. De rechtbank verwierp de alternatieve lezing van de verdachte dat hij niet wist dat de heroïne in zijn auto lag, en achtte de bewijsvoering van de officier van justitie overtuigend. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn strafblad en eerdere veroordelingen. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, waardoor de verdachte 120 dagen extra moet uitzitten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de handel in verdovende middelen op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/659310-18
03/659436-16 (vordering herroeping vi - vi-zaaknummer 99-000457-49)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Rotterdam op [geboortedatum] ,
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De strafzaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 februari 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Gelijktijdig met de strafzaak heeft de rechtbank de zaak naar aanleiding van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:ongeveer 251,19 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2:een vilmes voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte opzettelijk ongeveer 251,19 gram heroïne aanwezig heeft gehad. Hiertoe heeft zij naar voren gebracht dat:
  • de heroïne is aangetroffen in het dashboardkastje van verdachtes auto;
  • het, gelet op de waarde ervan, onwaarschijnlijk is dat een ander een dergelijke hoeveelheid heroïne in de auto heeft laten liggen;
  • onder de verdachte een telefoon is aangetroffen met berichten die duiden op de handel in harddrugs.
Het feit dat de verdachte toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van zijn personenauto en de politie heeft gewezen op de wijze waarop het dashboardkastje geopend moest worden, duidt er niet op dat de verdachte niet heeft geweten van de aanwezigheid van de heroïne, nu de verdachte ervan uit zal zijn gegaan dat de politie de auto ook zonder zijn toestemming zou (mogen) doorzoeken, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte een vilmes voorhanden heeft gehad. Hiertoe heeft zij gewezen op het aantreffen van het mes en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. Hiertoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat:
  • de verdachte ontkent dat hij wist dat de heroïne in zijn auto lag;
  • het feit dat de verdachte niet van de aanwezigheid van de heroïne heeft geweten, steun vindt in verdachtes toestemming tot doorzoeking van zijn personenauto en zijn aanwijzing aan de politie over de wijze van het openen van het dashboardkastje;
  • de verdachte zijn auto heeft uitgeleend aan zijn broer en aan een andere persoon en dat hij vermoedt dat een van hen de heroïne in de auto heeft gelegd;
  • de verdachte ontkent dat de aangetroffen telefoon, met berichten die zouden kunnen duiden op de handel in harddrugs, van hem is;
  • het relaas in het proces-verbaal van politie, inhoudende dat de drie aangetroffen telefoons in verdachtes broekzak zijn aangetroffen, wordt weerlegd door het feit dat de verdachte één telefoon in zijn hand had;
  • het niet raar hoeft te zijn dat een ander de heroïne in de auto van de verdachte heeft achtergelaten, als ervan wordt uitgegaan dat verdachtes broer degene is die dit heeft gedaan. Hij blijft immers via de verdachte toegang houden tot de auto.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vilmes gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Feit 1
3.3.1.1
De bewijsmiddelen
De verbalisanten [naam 1] en [naam 2] hebben onder meer het volgende gerelateerd:
Op 16 november 2018, omstreeks 21:00 uur, zag ik, verbalisant [naam 1] , op de Havenweg te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, een donkerkleurige personenauto van het merk Fiat en het type Punto staan.
Ik, verbalisant [naam 2] , sprak de persoon die op de bestuurdersstoel zat aan. Dit betrof [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te Rotterdam. Ik zag dat er verder in het voertuig geen personen aanwezig waren.
Op het moment dat ik, verbalisant [naam 1] , het dashboardkastje opende zag ik dat er een doorzichtige zak in lag. Ik zag dat in deze zak een platte blok gewikkeld in huishoudfolie lag. [2]
De verdachte heeft verklaard dat de Fiat Punto waarin hij op 16 november 2018 is aangetroffen, zijn auto betrof. [3]
Op diezelfde dag werden in de auto aangetroffen:
  • in het dashboardkastje, een platte blok, verpakt in folie, gewicht 149,94 gram (SIN AAJC8689NL);
  • in het dashboardkastje, een langwerpig voorwerp, verpakt in folie, inhoudende:
  • in de kofferbak, een plastic zak met bruin poeder, gewicht 50,31 gram (SIN AAJC8683NL).
Van de aangetroffen stoffen werden monsters genomen. Deze zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI heeft geconcludeerd dat:
  • het monster van de stof met SIN AAJC8689NL heroïne bevat;
  • het monster van de stof met SIN AAJC8691NL heroïne bevat;
  • het monster van de stof met SIN AAJC8693NL coffeïne en paracetamol bevat;
  • het monster van de stof met SIN AAJC8683NL coffeïne en paracetamol bevat.
Daarnaast zijn op 16 november 2018 onder de verdachte drie mobiele telefoons in beslag genomen. Deze zaten in de broekzakken van de verdachte. [6] Op 14 februari 2019 heeft verbalisant [naam 3] de telefoondata van een van deze telefoons uitgelezen. [7] Uit de data van deze telefoon, van het merk/type Nokia Ta-1010, blijkt dat:
- op 29 oktober 2018 te 16:59:26 uur met deze telefoon een bericht is verzonden met de tekst: ‘Bruda ich krieg 500 un 2100 und wil 100 dahbei is veel bruda’ [8] ;
- op 29 oktober 2018 te 17:13:37 uur met deze telefoon een bericht is verzonden met de tekst: ‘Weviel krieg ich jetz 2600’ [9] ;
- op 7 november 2018 te 20:14:24 uur met deze telefoon een bericht is verzonden met de tekst: ‘Nein jetz ich kriegs 1000 morgen du chik 490 und ich 2100 dan ich krieg 2600’ [10] ;
- op 14 november 2018 te 15:45:30 uur met deze telefoon een bericht is verzonden met de tekst: ‘Wieveel weis’ [11] ;
- op 14 november 2018 te 15:47:15 uur door deze telefoon een bericht is ontvangen met de tekst: ‘550 +50stein +5weis’ [12] .
Het is verbalisant [naam 3] ambtshalve bekend dat de term ‘steine’ betrekking heeft op crack-cocaïne en dat de term ‘weiss’ betrekking heeft op cocaïne. [13]
3.3.1.2
De bewijsoverwegingen
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat:
  • de verdachte op 16 november 2018 omstreeks 21:00 uur te Echt de enige inzittende was van zijn personenauto;
  • op dat moment in de auto van de verdachte aanwezig waren:
  • de verdachte drie telefoons (in zijn broekzakken) bij zich had en dat in een van deze telefoons één ontvangen bericht en diverse verzonden berichten met betrekking tot de periode van 29 oktober 2018 tot en met 14 november 2018 zijn aangetroffen die duiden op de handel in harddrugs.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte de in de auto aangetroffen heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het begrip ‘(opzettelijk) aanwezig hebben’ moet niet in civielrechtelijke zin worden opgevat. Voor een bewezenverklaring hiervan is namelijk niet noodzakelijk dat de verdovende middelen de verdachte toebehoren (zie HR 28 mei 1985, NJ 1985, 822). Het is voldoende dat de verdachte zodanige macht kon uitoefenen over de heroïne dat hij geacht kon worden deze aanwezig te hebben (zie HR 15 september 1986, NJ 1987, 359).
In dit verband overweegt de rechtbank dat de verdachte de eigenaar en enige inzittende was van de auto waarin de heroïne werd aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat de heroïne in de auto lag. Deze was kennelijk door een van de personen die zijn auto had geleend in de auto achtergelaten.
De rechtbank acht deze alternatieve lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats acht zij het hoogst onwaarschijnlijk dat een ander een dergelijke hoeveelheid heroïne, die een aanzienlijke handelswaarde vertegenwoordigt, in de auto van de verdachte heeft achtergelaten met als gevolg dat hij/zij hierover niet meer kan beschikken. In de tweede plaats lag in de auto, behalve de heroïne, ook meer dan 100 gram versnijdingsmiddel, waarvan zo’n 50 gram in de kofferbak. In de derde plaats is in verdachtes broekzak een telefoon aangetroffen met daarop sms-berichten die klaarblijkelijk betrekking hebben op de handel in harddrugs. De verdachte heeft gesteld dat die telefoon niet van hem was en dat hij geen drie, maar slechts twee telefoons bij zich had, waarvan hij er één in zijn hand had en één in zijn zak. De rechtbank volgt die stellingen niet, omdat zij daarvoor geen enkel aanknopingspunt vindt in de dossierstukken. Uit het proces-verbaal blijkt duidelijk dat bij verdachte drie telefoons zijn aangetroffen. Op één van die telefoons, gevonden in verdachtes broekzak, staan de bewuste sms-berichten die op handel in harddrugs duiden.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de heroïne in zijn auto en dat hij deze opzettelijk aanwezig heeft gehad. Dat de verdachte vrijwillig toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van zijn auto en de politie heeft gewezen op de wijze waarop het dashboardkastje geopend kan worden, doet hieraan niet af. Dit is voor de rechtbank in ieder geval niet een aanwijzing dat de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van de aanwezigheid van de heroïne.
3.3.2
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen, gelet op:
- het aantreffen van het wapen in verdachtes auto [14]
- het onderzoek naar het wapen [15] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 februari 2019.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op 16 november 2018 te Echt opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 251,19 gram heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
op 16 november 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, een wapen van categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een vilmes, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Hiertoe heeft zij verwezen naar de richtlijnen van het openbaar ministerie, waarbij rekening is gehouden met een recente veroordeling in 2017 voor (onder meer) overtreding van de Opiumwet. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op de ernst van de feiten in het algemeen en de ernst van de combinatie van het aantreffen van verdovende middelen en wapens in het bijzonder.
Het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden acht de officier van justitie niet passend, nu de verdachte kort na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling is aangetroffen met een forse hoeveelheid heroïne.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In verband met de eventuele strafoplegging voor feit 1 heeft de verdediging gewezen op de oriëntatiepunten van de rechtspraak (het LOVS) die bij deze hoeveelheid uitgaan van een gevangenisstraf van twee maanden. Vanwege de recente recidive zou een gevangenisstraf van maximaal drie maanden passend zijn, aldus de raadsman.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gewezen op het oriëntatiepunt van het LOVS, zijnde een geldboete van 200 euro.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In de auto van de verdachte zijn een handelshoeveelheid van ongeveer 250 gram heroïne en een vilmes aangetroffen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat heroïne gevaar oplevert voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat anderen veel overlast ondervinden van de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Gelet op de ernst van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere straf dan een gevangenisstraf.
De binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, maken ten aanzien van het aanwezig hebben van 200 tot 500 gram harddrugs melding van een gevangenisstraf van twee maanden. Ten aanzien van het voorhanden hebben van een vilmes is het oriëntatiepunt een geldboete van 200 euro. De rechtbank neemt deze oriëntatiepunten als uitgangspunt met dien verstande dat zij voor beide feiten één straf zal opleggen.
In het nadeel van de verdachte houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met zijn strafblad van 31 januari 2019. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze eerdere veroordelingen waren ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk. De veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan.
Daarnaast houdt de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening met het feit dat hij de bewezenverklaarde feiten heeft begaan gedurende de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 03/659436-16.
In het voordeel van de verdachte laat de rechtbank meewegen dat hij zijn best doet om zijn leven op het juiste pad te krijgen. Hij deed (voordat hij opnieuw in detentie kwam) vrijwilligerswerk, zorgde voor zijn zoontjes en had zijn schulden voor een groot deel afbetaald. Het lijkt erop dat verdachte oprecht zijn best doet om er voor zijn vriendin en jonge kinderen te zijn, maar dat hij zich desondanks heeft laten gebruiken voor het bewaren of afleveren van harddrugs.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.
Reclassering Nederland is van mening dat reclasseringstoezicht is geïndiceerd en heeft geadviseerd daarom een (deels) voorwaardelijke straf met een proeftijd op te leggen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat dit toezicht zinvol is, acht zij het niet nodig om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen vanwege het feit dat de verdachte op dit moment al bijna de gehele straf in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank merkt op dat de officier van justitie de mogelijkheid heeft om eventuele bijzondere voorwaarden, waartoe de reclassering heeft geadviseerd, te verbinden aan de (zoals hierna zal blijken: resterende) voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 03/659436-16.

7.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

7.1
De inleiding
Bij onherroepelijk vonnis van 2 mei 2017 met parketnummer 03/659436-16 heeft deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest. De voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte is per 17 juli 2018 verleend met een proeftijd van 365 dagen. De voorwaarde was dat de verdachte voor het einde van de proeftijd geen strafbaar feit zou plegen.
Bij schriftelijke vordering van 28 november 2018 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel - voor een periode van 237 dagen - herroept, omdat de verdachte de gestelde voorwaarde zou hebben overtreden.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering.
De verdediging heeft verzocht om, in geval van een veroordeling voor beide feiten, de voorwaardelijke invrijheidstelling slechts partieel te herroepen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte zich gedurende de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, te weten de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, acht de rechtbank geen termen aanwezig om af te zien van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank zal echter niet de herroeping van de gehele periode van voorwaardelijke invrijheidstelling gelasten. In de eerste plaats acht zij een volledige herroeping van 237 dagen in dit geval niet in verhouding staan tot de gevangenisstraf van vier maanden die aan de verdachte zal worden opgelegd in de strafzaak. In de tweede plaats heeft de rechtbank er bij de straftoemeting in deze zaak al in het nadeel van de verdachte rekening mee gehouden dat hij de feiten gedurende de proeftijd heeft begaan.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat het deel van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, voor een gedeelte, groot 120 dagen, moet worden ondergaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
  • wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met parketnummer 03/659436-16 gedeeltelijk toe;
  • gelast dat het deel van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor een periode van 120 dagen, moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Nollen, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en mr. J.B.J. Driessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2019.
Buiten staat
De voorzitter en mr. H.H. Dethmers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Echt, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 251,19 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een vilmes, voorhanden heeft gehad.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/659310-18
03/659436-16 (vordering herroeping vi - vi-zaaknummer 99-000457-49)
Proces-verbaal van de openbare zitting van 12 maart 2019 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te Rotterdam op [geboortedatum] ,
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 26 februari 2019 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, registratienummer PL2300-2018175604, gesloten d.d. 30 januari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 56.
2.Het proces-verbaal aanhouding d.d. 16 november 2018 op de pagina’s 3 en 4.
3.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 februari 2019.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2018 op pagina 17.
5.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 17 november 2018 op de pagina’s 22-24 in combinatie met het deskundigenrapport van het NFI d.d. 25 januari 2019 met zaaknummer 2019.01.15.104 (aanvraag 001) en het deskundigenrapport van het NFI d.d. 31 januari 2019 met zaaknummer 2019.01.15.104 (aanvraag 002). Deze deskundigenrapporten maken geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
6.De kennisgeving van inbeslagneming op de pagina’s 44 en 45.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019 met proces-verbaalnummer PL2300-2018175604-24. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
8.Een schermuitdraai met datum en tijdstip 19 februari 2019 te 15:44 uur als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019 met proces-verbaalnummer PL2300-2018175604-24.
9.Een schermuitdraai met datum en tijdstip 19 februari 2019 te 15:44 uur als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019 met proces-verbaalnummer PL2300-2018175604-24.
10.Een schermuitdraai met datum en tijdstip 19 februari 2019 te 15:43 uur als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019 met proces-verbaalnummer PL2300-2018175604-24.
11.Een schermuitdraai met datum en tijdstip 19 februari 2019 te 15:38 uur als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019 met proces-verbaalnummer PL2300-2018175604-24.
12.Een schermuitdraai met datum en tijdstip 19 februari 2019 te 15:41 uur als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019 met proces-verbaalnummer PL2300-2018175604-24.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019 met proces-verbaalnummer PL2300-2018175604-24. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
14.Het proces-verbaal aanhouding d.d. 16 november 2018 op pagina 4 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2018 op pagina 15.
15.Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 16 november 2018 op pagina 25.