ECLI:NL:RBLIM:2019:1999

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
03/659299-18, 03/131010-16 (vordering na voorwaardelijke veroordeling), 03/700255-17 (vordering herroeping vi - vi-99-000507-49)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een honkbalknuppel en vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Op 1 maart 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot doodslag. De zaak betreft een incident op 30 oktober 2018, waarbij de verdachte met een honkbalknuppel het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 2] met de honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank oordeelde dat de gedraging van de verdachte wel degelijk gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot een veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, wat resulteerde in een bijkomende gevangenisstraf van 26 dagen. De rechtbank heeft de honkbalknuppel, het voorwerp waarmee het feit is gepleegd, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/659299-18
03/131010-16 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
03/700255-17 (vordering herroeping vi - vi-zaaknummer: 99-000507-49)
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocate kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De strafzaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 februari 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Gelijktijdig met de strafzaak heeft de rechtbank de zaken naar aanleiding van de vordering na voorwaardelijke veroordeling respectievelijk de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld. Ten aanzien van deze zaken heeft de raadsvrouw medegedeeld dat zij zich niet gemachtigd acht namens de verdachte - in feite de veroordeelde - het woord te voeren.
Ter terechtzitting is [naam adviseur reclassering] , adviseur reclassering, als deskundige gehoord in het kader van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd aan deze [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel deze [slachtoffer 2] heeft mishandeld
.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht onder feit 1 bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft mishandeld door haar te duwen, waardoor ze ten val is gekomen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de verklaring van [slachtoffer 1] zelf, de verklaring van de verdachte waarin hij heeft erkend haar te hebben geduwd en de verklaring van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) die heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gegooid.
Van de overige onder feit 1 tenlastegelegde geweldshandelingen dient de verdachte te worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. Nu er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de kracht waarmee en de wijze waarop de verdachte heeft geslagen, acht de officier van justitie niet de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen. Wel acht hij de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen, nu het slaan met een knuppel tegen iemands hoofd zonder twijfel kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van beide tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen waarde kan worden gehecht aan de (verwarrende) verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de verdachte zelf, nu zij de betreffende ochtend onder invloed waren van alcohol en drugs en zij maar twee uur hadden geslapen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat
  • de verklaring van de verdachte dat hij eenmaal met de honkbalknuppel heeft geslagen bovendien niet redengevend kan zijn, omdat hieruit niet blijkt dat hij [slachtoffer 2] hiermee zou hebben geraakt;
  • het volstrekt onduidelijk is wat het bij [slachtoffer 2] aangetroffen letsel heeft veroorzaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De vrijspraak van feit 1
Onder feit 1 is tenlastegelegd dat de verdachte op 30 oktober 2018 te Roermond [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar te duwen, door de gang te trekken, te trappen en/of te slaan.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen op pagina 4 van het proces-verbaal van politie, heeft [slachtoffer 1] aanvankelijk tegen verbalisanten gezegd dat de verdachte haar verschillende keren had geslagen.
In haar aangifte op pagina 43 van het proces-verbaal van politie heeft [slachtoffer 1] echter verklaard dat de verdachte
  • haar heel hard duwde, waardoor zij achteruit op de grond viel;
  • haar vervolgens bij haar armen pakte en haar door de gang trok;
  • haar vastpakte en begon te trappen.
[slachtoffer 2] heeft weer anders verklaard. Hij stelt te hebben gezien dat de verdachte op [slachtoffer 1] begon in te slaan, haar oppakte en met kracht tegen de grond gooide. Hij stelt zelfs dat de verdachte [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel heeft geslagen. (zie pagina 52 van het proces-verbaal van politie.)
De verdachte, ten slotte, heeft aanvankelijk verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft weggeduwd. Later heeft hij dit weer ontkend. (zie pagina 15 respectievelijk pagina 26 van het proces-verbaal van politie.)
Naar het oordeel van de rechtbank wijken bovenvermelde verklaringen op belangrijke punten van elkaar af. Deze afwijkingen zijn zo groot dat de rechtbank niet ervan overtuigd is dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Hierbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat de politie geen letsel heeft geconstateerd op de buik, rug en benen van [slachtoffer 1] , terwijl dit, afgaande op haar verklaring dan wel op die van [slachtoffer 2] , wel voor de hand zou hebben gelegen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende (overtuigend) bewijs is voor de mishandeling van [slachtoffer 1] . Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank ook het duwen niet bewezen.
3.3.2
Bewijs voor feit 2
3.3.2.1
De bewijsmiddelen
[slachtoffer 2] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
Vannacht, 30 oktober 2018, was ik bij [slachtoffer 1] op de [adres] . [slachtoffer 1] is met haar ex-vriend [verdachte] naar de slaapkamer gegaan om te slapen. Op een gegeven moment heb ik een heftige strijd tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] gehoord. Ik werd daardoor wakker. Ik heb de slaapkamer verlaten en ben hun slaapkamer ingegaan. Daarna zag ik dat [verdachte] op ons beiden afkwam. Toen heb ik een houten honkbalknuppel gepakt. Even later ben ik naar de voordeur gelopen en die heb ik geopend. Ik dacht dat er wellicht een kans bestond dat ik [verdachte] zo buiten kon zetten. Dat is mislukt want ik ben uitgegleden. [verdachte] pakte toen de honkbalknuppel uit mijn handen en heeft mij daarmee tegen mijn hoofd en tegen mijn borstkas geslagen. [2]
[slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard:
Mijn ex-vriend [verdachte] was gisteravond bij mij in de woning op het adres [adres] te [woonplaats] . Ook [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) was in de woning. Op 30 oktober 2018 omstreeks 04:00 uur ben ik samen met [verdachte] naar bed gegaan. [slachtoffer 2] bleef ook slapen. Plotseling werd ik wakker door [verdachte] . Dit was omstreeks 06:30 uur. Op een gegeven moment kwam [verdachte] naar mij toegelopen. Ik zag dat [slachtoffer 2] was opgestaan en hij kwam voor mij staan. Ik zag dat [slachtoffer 2] een honkbalknuppel in zijn hand had. Plotseling gleed [slachtoffer 2] uit en ik zag dat [verdachte] de honkbalknuppel van [slachtoffer 2] afpakte. Ik zag vervolgens dat [verdachte] met de honkbalknuppel op [slachtoffer 2] insloeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] met de honkbalknuppel in zijn gezicht werd geraakt. Ik heb [verdachte] diverse malen zien slaan tegen [slachtoffer 2] met de honkbalknuppel. Ik zag dat [slachtoffer 2] begon te bloeden aan zijn gezicht. [3]
Ook de verdachte, [verdachte] , heeft hieromtrent een verklaring afgelegd. Hij heeft op 30 oktober 2018 onder meer verklaard:
Ik was gisteravond met [slachtoffer 1] . Op een gegeven moment stond [slachtoffer 2] met een honkbalknuppel voor mij. Ik kon de knuppel van hem afpakken en toen heb ik hem daar een klap mee teruggegeven. [4]
De verbalisanten constateerden op 30 oktober 2018 het volgende letsel bij [slachtoffer 2] :
  • een bloedende wond op het voorhoofd;
  • meerdere verse krassen en rode afdrukken op de voor- en achterzijde van het lichaam.
Ten slotte blijkt uit de geneeskundige verklaring met betrekking tot [slachtoffer 2] van J. van Gastel, forensisch arts, GGD Limburg-Noord, het volgende:
  • Datum maken letselbeschrijving: 31-10-2018.
  • Medische informatie betreffende: [slachtoffer 2] .
  • Datum incident: 30-10-2018 omstreeks 07:00.
  • SEH diagnose: letsel op voorhoofd, links van het midden: bloeduitstorting, scheurwond en zwelling; drukpijn rechter thoraxhelft; verder geen uitwendig en/of inwendig letsel aangetoond op SEH.
  • Gemelde klachten: forse hoofdpijn, pijn rechterachterzijde borstkas.
  • Ouderdom letsels: Het huidige tijdsinterval past bij de ouderdom van de letsels.
  • Past de opgegeven toedracht - mishandeling met een honkbalknuppel - bij het letsel? Goed.
3.3.2.2
Het verweer van de verdediging
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat geen waarde kan worden gehecht aan de (verwarrende) verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de verdachte zelf, nu zij de betreffende ochtend onder invloed waren van alcohol en drugs en zij maar twee uur hadden geslapen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat hij eenmaal met de honkbalknuppel heeft geslagen bovendien niet redengevend kan zijn, omdat hieruit niet blijkt dat hij [slachtoffer 2] hiermee heeft geraakt. Het is volstrekt onduidelijk wat het bij [slachtoffer 2] aangetroffen letsel heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de verdachte op bepaalde punten niet met elkaar stroken en meer in het bijzonder ten aanzien van het tenlastegelegde feit 1. Niettemin acht de rechtbank zich in staat om uit de wirwar van verklaringen af te leiden wat wél duidelijk is. Zo wordt over het slaan met de honkbalknuppel redelijk eensluidend verklaard en vinden de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bovendien steun in de beschrijving van het letsel door de verbalisanten en de geneeskundige verklaring van de GGD. Daarbij kan de rechtbank zich niet vinden in het standpunt van de raadsvrouw dat de verdachte niet heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geraakt. De verdachte heeft immers verklaard dat hij [slachtoffer 2] met de honkbalknuppel een klap heeft gegeven. Een klap geven impliceert het raken.
Gelet op deze overweging is de rechtbank van oordeel dat het geenszins onduidelijk is hoe [slachtoffer 2] aan het letsel is gekomen.
3.3.2.3
De overweging omtrent het bewijs
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] meermalen met een honkbalknuppel heeft geslagen. De verdachte heeft [slachtoffer 2] in ieder geval tegen zijn hoofd en op zijn rug geslagen.
De primair tenlastegelegde poging tot doodslag
De vraag is nu of kan worden bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval op de dood van [slachtoffer 2] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Nu uit het strafdossier niet voldoende blijkt op welke wijze en met welke kracht de verdachte met de honkbalknuppel tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank zal de verdachte daarom van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag vrijspreken.
De subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling
Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde is de volgende vraag of kan worden bewezen dat de verdachte heeft gepoogd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bovenstaand toetsingskader ten aanzien van voorwaardelijk opzet in ogenschouw nemend, overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft [slachtoffer 2] meermalen met een honkbalknuppel geslagen. Hij heeft in ieder geval eenmaal zo hard tegen het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen dat het slachtoffer daardoor een bloedende hoofdwond had; een zogenoemde barstwond, met daaronder een zwelling van de bloeduitstorting.
De rechtbank stelt voorop dat de klap met de honkbalknuppel tegen het hoofd van het slachtoffer met voornoemd letsel als gevolg, een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer in het leven heeft geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd bijzonder kwetsbaar is. Zo kan door met kracht met een honkbalknuppel tegen iemands hoofd te slaan, gemakkelijk de kaak en/of de oogkas en/of het neusbot breken, waarbij veelal operatief ingrijpen noodzakelijk is. Ook is de kans op hersenletsel aanmerkelijk te noemen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3.3.2.4
De conclusie
De rechtbank acht feit 2 primair niet bewezen. Feit 2 subsidiair acht zij bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 2 subsidiair
op 30 oktober 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] met een (honkbal)knuppel tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 2 subsidiair
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf maanden. Hiertoe heeft hij onder meer naar voren gebracht dat:
  • volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie voor poging tot zware mishandeling een gevangenisstraf van vijf maanden passend is;
  • het oriëntatiepunt van de Rechtspraak voor een voltooide zware mishandeling een gevangenisstraf van zeven maanden is;
  • er sprake is van recidive;
  • hij bij zijn eis rekening heeft gehouden met het feit dat ook tegen de verdachte geweld is gebruikt;
  • hij zijn eis alleen heeft gebaseerd op feit 2 subsidiair en niet op feit 1.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de eventuele strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer 2] met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd geslagen en hem hierbij een hoofdwond toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. [slachtoffer 2] mag van geluk spreken dat hij geen zwaarder letsel heeft opgelopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit een ernstig strafbaar feit is en dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten die voor en door de Rechtspraak zijn opgesteld. Het oriëntatiepunt voor een voltooide zware mishandeling - het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) - voorziet in een gevangenisstraf van zeven maanden. Daar het in dit geval gaat om een poging tot zware mishandeling zou een gevangenisstraf van vier tot vijf maanden een juist uitgangspunt kunnen zijn. Gelet hierop, alsmede op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn, acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Deze straf zal de rechtbank dan ook aan de verdachte opleggen.

7.Het beslag

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft de politie de honkbalknuppel, waarmee de verdachte het slachtoffer heeft geslagen, in beslag genomen. Nu de verdachte voor een strafbaar feit wordt veroordeeld, de honkbalknuppel een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan én het een voorwerp betreft dat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang, zal de rechtbank de honkbalknuppel onttrekken aan het verkeer.

8.De vordering na voorwaardelijke veroordeling

8.1
Inleiding
Bij onherroepelijk vonnis van 14 april 2017 met parketnummer 03-131010-16 heeft de politierechter in deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. Een van de voorwaarden was dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
Bij schriftelijke vordering van 12 december 2018 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een of meer strafbare feiten.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte zich gedurende de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, te weten het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit, en de rechtbank geen aanleiding ziet van de tenuitvoerlegging af te zien, zal zij de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1
De inleiding
Bij onherroepelijk vonnis van 26 januari 2018 met parketnummer 03/700255-17 heeft deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank bij dit vonnis de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 dagen. De voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte is per 21 augustus 2018 verleend met een proeftijd van 365 dagen. De voorwaarde was dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
Bij schriftelijke vordering van 27 november 2018 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel - voor een periode van 26 dagen - herroept, omdat de verdachte de gestelde voorwaarde heeft overtreden.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte zich gedurende de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, te weten het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit, en de rechtbank geen aanleiding ziet van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te zien, zal zij de vordering van de officier van justitie toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, te weten voor een periode van 26 dagen, moet worden ondergaan.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 subsidiair tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer het volgende inbeslaggenomen voorwerp:
een honkbalknuppel (goednummer 1127087);
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
  • wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 03/131010-16 toe;
  • gelast dat de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 3 maanden, alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
  • wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met parketnummer 03/700255-17 toe;
  • gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, te weten voor een periode van 26 dagen, moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.L.A.M. van Doveren, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en mr. A.M. Koster-van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2019.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 in de gemeente Roermond zijn (ex-)vriendin, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (meermalen) te duwen en/of door de gang te trekken en/of die [slachtoffer 1] te trappen en/of te slaan;
feit 2 primair
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] met een (honkbal)knuppel op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] met een (honkbal)knuppel op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 in de gemeente Roermond [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een (honkbal)knuppel op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, d.d. 1 november 2018 met registratienummer PL2300-2018166008 Z, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 61.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] d.d. 30 oktober 2018 op de pagina’s 51 en 52.
3.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 30 oktober 2018 op de pagina’s 43 en 44.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 30 oktober 2018 op de pagina’s 16 en 18.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2018 op pagina 29.
6.De geneeskundige verklaring met betrekking tot [slachtoffer 2] van J. van Gastel, forensisch arts, GGD Limburg-Noord, op pagina 60.