In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 27 februari 2019, ging het om een incident dat plaatsvond op 10 juni 2014 in de speelomgeving Småland van IKEA, waar een minderjarig kind, aangeduid als [minderjarige], letsel opliep. De eiser, die de wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] is, vorderde inzage in bewijsstukken op basis van artikel 843a lid 1 Rv, met als doel de aansprakelijkheid van de ouders van een ander kind dat betrokken was bij het incident vast te stellen. De rechtbank had eerder tussenvonnissen gewezen waarin werd geoordeeld dat de eiser een rechtmatig belang moest hebben bij de gevorderde inzage.
Tijdens de comparitie op 14 januari 2019 werd een video-opname van het incident bekeken. De rechtbank concludeerde dat de toedracht van het incident anders was dan eerder aangenomen. De beelden toonden aan dat het letsel van [minderjarige] het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden tijdens een speelse interactie tussen kinderen. De rechtbank oordeelde dat de duw van het andere kind, dat [minderjarige] niet direct raakte, niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt, omdat het incident zich afspeelde in een sport- en spelsituatie. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in dergelijke situaties de aansprakelijkheid minder snel wordt aangenomen.
De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af, oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen van het duwende kind, en dat de ouders van dat kind niet aansprakelijk waren voor de schade. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de juridische nuances rond aansprakelijkheid in situaties waarin kinderen spelen en de rol van onrechtmatige daad in dergelijke contexten.