ECLI:NL:RBLIM:2019:1740

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
03/866381-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulp bij zelfdoding door de verdachte aan zijn vader met middelen en installatie

Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vader heeft geholpen bij zelfdoding. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.M.M. van Tilborg, werd beschuldigd van het opzettelijk behulpzaam zijn bij de zelfdoding van zijn vader door hem de benodigde middelen te verschaffen en een installatie in elkaar te zetten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 februari 2019, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn vader opzettelijk heeft geholpen bij de zelfdoding door hem hulpmiddelen te geven en een installatie te creëren die zijn vader heeft gebruikt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2016 tot en met 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van zijn vader.

De rechtbank weigerde het beroep van de verdediging op overmacht en psychische overmacht, omdat de verdachte niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die in de Wet toetsing levensbeëindiging zijn neergelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende had nagedacht over de gevolgen van zijn daden en dat hij zich had laten leiden door de doodswens van zijn vader zonder alternatieven te overwegen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en benadrukte dat hulp bij zelfdoding in Nederland als een misdrijf geldt, ongeacht de intenties van de dader. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van het menselijk leven en om een signaal af te geven aan anderen die overwegen om buiten de wettelijke kaders hulp te verlenen bij zelfdoding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866381-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 februari 2019
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.M.M. van Tilborg, advocaat kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 februari 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zijn vader heeft geholpen bij zelfdoding door hulpmiddelen voor hem te kopen en een installatie in elkaar te zetten die zijn vader heeft gebruikt voor de zelfdoding.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zijn vader de mogelijkheid en de middelen heeft verschaft om een einde aan zijn leven te maken. De officier van justitie baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de bewezenverklaring.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank volstaat voor de weergave van het bewijs van het tenlastegelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig bekend en de raadsman heeft voor die feiten geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen; [2]
- het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw. [3]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 01 november 2016 tot en met 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [vader van verdachte] en middelen daartoe heeft verschaft, immers heeft hij opzettelijk
- voor de zelfdoding van die [vader van verdachte] benodigde zaken (onder meer klemmetjes, slangen, elastiek, tape) aan die [vader van verdachte] gegeven, en
- een installatie in elkaar gezet waarbij heliumtanks waren gekoppeld aan een zak, welke over het hoofd getrokken diende te worden, en welke installatie vervolgens door die [vader van verdachte] is gebruikt voor diens zelfdoding, terwijl die zelfdoding is gevolgd, immers heeft [vader van verdachte] op 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade zelfdoding gepleegd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk een ander behulpzaam zijn bij zelfdoding en hem daartoe de middelen verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het beroep van de verdediging op de aanwezigheid van een noodtoestand zal hierna aan de orde komen bij het bespreken van de strafbaarheid van de verdachte.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Namens de verdachte heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De primaire grond hiervoor is dat er sprake was van overmacht in de zin van handelen in een noodtoestand, subsidiair was er sprake van psychische overmacht.
Zorgvuldigheidseisen van de WtL als ondergrens?
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:418 in de zaak [H.] ), aangevoerd dat de verdachte geen beroep op overmacht toekomt, niet in de vorm van noodtoestand en evenmin in de vorm van psychische overmacht. De verdachte heeft immers niet de zorgvuldigheidseisen nageleefd die zijn neergelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging (hierna te noemen: WtL). Volgens de officier van justitie volgt uit bovengenoemd arrest dat een beroep op overmacht eerst kans van slagen kan hebben indien aan die zorgvuldigheidseisen uit de WtL is voldaan, ook wanneer degene die bij de zelfmoord of euthanasie is betrokken geen arts is.
De rechtbank volgt deze lezing van het arrest van de Hoge Raad in de [H.] -zaak niet. Het arrest laat de mogelijkheid open dat iemand die geen arts is zich kan beroepen op een noodtoestand. Dat beroep zal echter slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen slagen, omdat de wetgever heeft voorzien in een rechtvaardigingsgrond die zich beperkt tot het handelen van artsen, die deskundig zijn, gebonden zijn aan de normen en ethiek van hun professie en bovendien moeten voldoen aan een uitgewerkt stelsel van zorgvuldigheidseisen en procedurele voorschriften. Hieruit volgt niet dat van een dergelijke noodtoestand pas sprake kan zijn wanneer degene, die geen arts is, heeft voldaan aan de eisen die aan artsen worden gesteld op grond van de WtL.
Dit maakt dat de rechtbank de gevoerde verweren zal beoordelen zonder eerst te toetsen of verdachte heeft voldaan aan de hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen.
Noodtoestand
Bij noodtoestand gaat het om de weloverwogen keuze om een delict te begaan omdat met het begaan daarvan grote, veel zwaarder wegende belangen zouden zijn gediend. De dader verkeert in een conflict van plichten en kiest ervoor een rechtsgoed te dienen dat zwaarder moet wegen dan dat door de delictsbepaling is beschermd. Zoals hiervoor overwogen is een geslaagd beroep op een noodtoestand niet uitgesloten bij hulp bij zelfdoding, maar daarvan zal eerst in zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake kunnen zijn.
De verdediging heeft, onder verwijzing naar onder meer een uitspraak van de rechtbank Almelo uit 2009 (ECLI:NL:RBALM:2009:BI5890) aangevoerd dat er sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maakten dat verdachte moest kiezen uit strijdige plichten en belangen en dat hij het meest zwaarwegende belang, de levensbeëindiging van zijn vader om aan diens lijden een einde te maken, heeft laten prevaleren. De uitzonderlijke omstandigheden bestonden hierin dat de vader van verdachte erg ziek was, een einde aan zijn leven wilde maken, zelf niet meer in staat was dit alleen uit te voeren en weigerde om een arts te raadplegen. Deze laatste omstandigheid kan, aldus de raadsman, die hierbij verwijst naar de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Almelo, geduid worden als “het niet beschikbaar zijn van een arts”.
Uit het dossier komt naar voren dat de vader van de verdachte al heel lang met diverse ernstige lichamelijke klachten te kampen had. De verdachte heeft ter zitting gezegd dat hij zijn vader eigenlijk niet anders heeft gekend. De laatste maanden zijn de klachten verergerd en heeft de verdachte van zijn vader vernomen dat er andere klachten zijn bijgekomen. Zijn vader vertelde hem dat hij steeds bloed in zijn ontlasting had en dat hij zijn urine niet meer kon ophouden. Vader was ervan overtuigd dat hij kanker had en gaf zijn zoon herhaaldelijk te kennen niet langer meer te willen leven. Er is geen arts geraadpleegd om een diagnose te stellen of om de mogelijkheid van eventuele genezing of verlichting van de klachten te bespreken. Volgens de verdachte had zijn vader het vertrouwen in artsen verloren. Toen de verdachte door zijn vader werd gevraagd hem te helpen heeft hij eerst nog geprobeerd zijn vader af te brengen van het idee zich van het leven te beroven, maar hij heeft vervolgens toegegeven aan de wens van zijn vader.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende objectief komen vast te staan, anders dan dat de vader van verdachte levensmoe was en een stervenswens had, dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lichamelijk en/of geestelijk lijden. De rechtbank is er bovendien niet van overtuigd dat er geen andere wegen voor de verdachte open stonden. Ook al wilde de vader van de verdachte niets van artsen weten, dan nog had de verdachte ervoor kunnen kiezen zelf een arts te raadplegen en de symptomen die zijn vader aan hem beschreef met deze arts te bespreken. Dat is niet gebeurd.
De verdachte heeft zich alleen laten leiden door de doodswens van zijn vader en daarbij niet betrokken dat zijn handelen strafbaar was. Dit leidt ertoe dat het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand wordt verworpen.
Psychische overmacht
Voor zover de rechtbank het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand zou verwerpen heeft de verdediging aangevoerd dat er bij de verdachte sprake was van psychische overmacht. Er was sprake van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoorde te bieden. De raadsman verwijst daarbij naar de inhoud van het psychologisch rapport dat over de verdachte is uitgebracht, waarin wordt aangegeven (pag. 13 van het rapport) dat de vader van de verdachte druk op hem uitoefende door zeer open te praten over zijn lichamelijke gezondheid. Druk waartegen de verdachte, aldus de psycholoog, zich niet heeft willen en kunnen verzetten.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de vader van de verdachte een zeer stellig en rigide denkend persoon was. De rechtbank wil aannemen dat er een bepaalde druk door hem op de verdachte is uitgeoefend en dat de verdachte daar gevoelig voor was. De verdachte heeft echter ter terechtzitting verklaard dat hij nog steeds van mening is dat hij juist heeft gehandeld en dat nog steeds achter zijn keuze staat die hij destijds heeft gemaakt. Hij respecteert de keuze die zijn vader heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder die omstandigheden niet gesproken worden van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden. Immers de verdachte was en is nog steeds overtuigd van de juistheid van zijn handelen. Om die reden zal de rechtbank ook dit verweer verwerpen.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van acht maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de omstandigheden van het geval en de overschrijding van de redelijke termijn met zich brengen dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast zou moeten worden. Redenen hiervoor zijn dat de verdachte alleen het noodzakelijke heeft gedaan, de dingen die zijn vader niet meer kon. De vader van de verdachte heeft te allen tijde de regie in handen gehad. De verdachte heeft het feitelijke proces van zelfdoding bewaakt, zodat hij kon ingrijpen indien het fout zou gaan. Daarnaast wordt het recidiverisico als zeer laag ingeschat en zijn de naasten van de verdachte en diens vader van mening dat hij geen straf verdient.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn vader geholpen bij de voorbereiding van zijn wens om zijn leven te beëindigen. De verdachte heeft er niet bij stil gestaan dat hij daarmee handelde in strijd met de wet. Hij heeft zich alleen laten leiden door zijn wens om zijn vader te helpen. Toen zijn vader was overleden heeft de verdachte nog anderhalf uur bij hem gezeten en toen is hij naar huis gegaan. De dag erna heeft hij de politie ingelicht.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij zich onvoldoende vragen heeft gesteld bij de juistheid van zijn daden. De verdachte is van mening dat zijn handelen gerechtvaardigd was en heeft daardoor onvoldoende gezocht naar alternatieven. Hij is blind gevaren op de juistheid van het oordeel van zijn vader, terwijl het als volwassen man van hem verwacht had kunnen worden dat hij kritischer zou staan tegenover het verlangen van zijn vader om te sterven maar zeker ook tegenover diens wens dat de verdachte hem daarbij behulpzaam zou moeten zijn. Dat geldt altijd, omdat hulp bij zelfdoding in Nederland als een misdrijf geldt, maar het geldt in deze zaak eens te meer aangezien zijn vader al jarenlang geen arts meer had bezocht en de verdachte ook niet op voorhand met naaste familie of een eigen arts heeft overlegd over wat een juiste manier zou zijn om met het lijden van zijn vader en de daaruit voortspruitende doodswens om te gaan.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de drijfveer van de verdachte is geweest zijn vader behulpzaam te zijn bij het vervullen van zijn doodswens om daarmee diens lijden te beëindigen en dat hij heeft gehandeld vanuit mededogen. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het dossier duidelijk naar voren komt dat de vader van de verdachte een dominante persoonlijkheid was en de verdachte hem mede daarom heeft geholpen bij het realiseren van de laatste wens van zijn vader.
Naast het begrip dat men op zou kunnen brengen voor het handelen van de verdachte vanuit diens overtuiging dat hij in morele zin juist handelde, aan het bestaan van welke overtuiging de rechtbank niet twijfelt, is het enerzijds de ernst van de tekortkomingen in de door de verdachte gevolgde procedure en anderzijds het zwaarwegende belang van de bescherming van het menselijk leven in het algemeen dat met zich brengt dat met een schuldigverklaring zonder strafoplegging niet kan worden volstaan. Weliswaar is er geen speciaal preventief doel meer gediend bij oplegging van een straf  de rechtbank is er van overtuigd dat de verdachte op het gebied van hulp bij zelfdoding niet meer als hulpverlener zal optreden  maar een generaal preventief doel is er wel. De rechtbank wil met deze straf aan een ieder die overweegt om een ander buiten de wettelijke kaders hulp te verlenen bij zelfdoding, duidelijk maken dat dit niet straffeloos kan, ook al gebeurt het met de beste bedoelingen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen termen aanwezig zijn om te volstaan met toepassing van art. 9a Sr zoals door de verdediging aangevoerd. De rechtbank zal aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen, met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 294 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 februari 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
Hij op één of meer tijdstippen in de periode van 01 november 2016 tot en met
25 november 2016 in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Sittard-Geleen
opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [vader van verdachte] en/of
middelen daartoe heeft verschaft, immers heeft hij opzettelijk
- voor de zelfdoding van die [vader van verdachte] benodigde zaken (onder meer
klemmetjes, slangen, elastiek, tape) aan die [vader van verdachte] gegeven, en/of
- een installatie in elkaar gezet waarbij heliumtanks waren gekoppeld aan een
zak, welke over het hoofd getrokken diende te worden, en welke installatie
vervolgens door die [vader van verdachte] is gebruikt voor diens zelfdoding,
terwijl die zelfdoding is gevolgd, immers heeft [vader van verdachte] op 25 november
2016 in de gemeente Kerkrade zelfdoding gepleegd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad/HIC, proces-verbaalnummer 2016214386, gesloten d.d. 29 november 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 49, alsmede de niet-doorgenummerde pagina’s (dossier I) en paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, proces-verbaalnummer 2016214386, gesloten d.d. 28 april 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 88 (dossier II).
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 6 en 7 (dossier I).
3.Het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, dossierpagina 11 tot en met 31 (dossier II).