Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vader heeft geholpen bij zelfdoding. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.M.M. van Tilborg, werd beschuldigd van het opzettelijk behulpzaam zijn bij de zelfdoding van zijn vader door hem de benodigde middelen te verschaffen en een installatie in elkaar te zetten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 februari 2019, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn vader opzettelijk heeft geholpen bij de zelfdoding door hem hulpmiddelen te geven en een installatie te creëren die zijn vader heeft gebruikt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2016 tot en met 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van zijn vader.
De rechtbank weigerde het beroep van de verdediging op overmacht en psychische overmacht, omdat de verdachte niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die in de Wet toetsing levensbeëindiging zijn neergelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende had nagedacht over de gevolgen van zijn daden en dat hij zich had laten leiden door de doodswens van zijn vader zonder alternatieven te overwegen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en benadrukte dat hulp bij zelfdoding in Nederland als een misdrijf geldt, ongeacht de intenties van de dader. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van het menselijk leven en om een signaal af te geven aan anderen die overwegen om buiten de wettelijke kaders hulp te verlenen bij zelfdoding.