3.3Het oordeel van de rechtbank
Voor de leesbaarheid heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, in bijlage II opgenomen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer 1] op 1 en 2 december 2017 hebben afgeperst en van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Na een eerdere bespreking op woensdag 29 november 2017, moest [slachtoffer 1] zich op vrijdag
1 december 2017 wederom melden in het clubhuis van de Satudarah in Geleen. Eenmaal binnen moest hij uiteindelijk plaatsnemen in de memberroom, te midden van meer dan 10 personen waaronder de verdachten. Vervolgens werd hij ondervraagd over en verantwoordelijk gehouden voor een kennelijk mislukte hennepteelt waarbij leden van Satudarah benadeeld zouden zijn. Uit de OVC, zowel de beelden als het geluid, blijkt zonder meer dat [slachtoffer 1] gedurende deze avond flinke klappen kreeg van diverse aanwezigen in de memberroom. Uiteindelijk werd door leden van Satudarah bepaald dat [slachtoffer 1] hen een geldbedrag van zo’n 50.000 euro schuldig was, dat hij zo spoedig mogelijk en op welke wijze dan ook diende te voldoende. Onmiddellijk werd hij gedwongen zijn zakken, met daarin zijn huissleutel, leeg te maken, en werd hij gedwongen zijn adres te geven. Verdachte en/of een aantal mededaders zijn vervolgens naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om onder meer zijn auto als betaling op te halen. Het lukte overigens niet [slachtoffer 1] ’s auto mee te nemen, maar wel werden zijn paspoort, pinpas en pincode meegenomen. Gedurende deze hele periode mocht [slachtoffer 1] het clubhuis niet verlaten.
De rechtbank ziet zich hierbij voor de vraag gesteld of het geweld ook gericht was op de incasso van de opgelegde schuld. Zij beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van dreiging en intimidatie door de besloten setting, de hoeveelheid personen, de wijze van ondervraging en het gebruikte geweld teneinde [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte. De rechtbank is van oordeel dat het geweld en de dreiging daarmee wordt ingezet om te verzekeren dat het slachtoffer meewerkt aan het kunnen incasseren van de opgelegde schuld. De afgifte van goederen (te beginnen met de huissleutel) is het directe gevolg van die dreiging en geweld. Ook al zijn diverse personen daarna zelf naar de woning van het slachtoffer gegaan en hebben zij daarbij zelf goederen meegenomen van het slachtoffer, deze wegneming is naar het oordeel van de rechtbank een voortzetting en daarmee ook onderdeel van de afpersing die in het clubhuis een aanvang nam.
Ten tijde van de ondervraging in de memberroom en in de periode dat diverse personen de woning van [slachtoffer 1] bezochten moest [slachtoffer 1] in het clubhuis blijven. Allereerst werd in de memberroom een situatie gecreëerd, die naar het oordeel van de rechtbank zodanig intimiderend en dreigend was dat [slachtoffer 1] redelijkerwijs niet de mogelijkheid had om de memberroom te verlaten. Hoewel van daadwerkelijke opsluiting geen sprake was, werd hij door de ook hiervoor genoemde besloten setting, de hoeveelheid personen, de wijze van ondervraging en het gebruikte geweld in een situatie gebracht waaraan hij zich niet kon onttrekken. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nadien moest hij bovendien ook nog in een andere ruimte wachten totdat men terug was van zijn woning. Daarbij werd hij bewaakt. Naar het oordeel van de rechtbank had [slachtoffer 1] ook in die periode niet de mogelijkheid om weg te gaan - bovendien had hij toen zijn sleutels niet meer - en is hierbij sprake van het beroofd houden van zijn vrijheid. Voor de hele avond geldt overigens ook dat het [slachtoffer 1] mede door diverse uitlatingen zoals die uit de OVC blijken (zoals ‘je gaat niet weg voordat het geregeld is’ en ‘wil je hier wegkomen?’) meermalen duidelijk werd gemaakt dat hij die avond niet zomaar, vrijelijk het pand kon verlaten.
Ten aanzien van [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 4] , [verdachte 3] , [verdachte 8] en [verdachte 7] is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] in combinatie met de OVC zonder meer blijkt van een zodanige fysieke dan wel verbale bijdrage in de voor [slachtoffer 1] gecreëerde bedreigende setting, dat die bijdrage als wezenlijk kan worden gekwalificeerd – mede onder de omstandigheden zoals die hiervoor al meerdere keren zijn genoemd – en op basis waarvan een nauwe en bewuste samenwerking gericht op zowel de afpersing als de vrijheidsberoving kan worden vastgesteld.
De raadsvrouw bestrijdt dat [verdachte 10] in de avond nacht van 1op 2 december 2017 aanwezig was in het clubgebouw. Zij onderbouwt dit door te verwijzen naar een presentielijst van 1 december 2017 waarop de naam ‘ [voornaam verdachte 10] ’ niet is aangevinkt. De rechtbank overweegt als volgt. [verdachte 10] was de “security” van Satudarah blijkens de bij hem thuis aangetroffen colors. De functie “Secu” is niet aangevinkt op de presentielijst van
1 december 2017. Nu wel de naam ‘ [voornaam verdachte 10] ’ te horen is op de OVC heeft dat de rechtbank voor de vraag gesteld of wellicht sprake is van een persoonsverwisseling. Zo bevat het dossier immers ook gegevens van een persoon met de naam [voornaam verdachte 10] (welke naam mogelijk overigens hetzelfde wordt uitgesproken), die ook gelieerd is aan Satudarah, te weten middels de supportclub Saudarah. Door [slachtoffer 1] is [verdachte 10] herkend als de jongen die achter hem stond en hem meerdere klappen heeft gegeven. Deze jongen heeft hem later ook bewaakt in [gemeenschapshuis] toen andere Satudarah-leden zijn huis doorzochten. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat [slachtoffer 1] niet consistent is in zijn verklaringen, heeft de rechtbank geconstateerd dat [slachtoffer 1] pas in juni 2018, ruim een half jaar na het incident, anders heeft verklaard. Gelet op de tumultueuze gang van zaken op 1 december 2017, acht de rechtbank het begrijpelijk dat ruim een half jaar later niet meer alle details helder zijn. De rechtbank heeft echter geen reden te twijfelen aan de in eerste instantie afgelegde verklaringen en acht die dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De betrokkenheid van [verdachte 10] vindt naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevende steun in de historische telecomgegevens. Hieruit blijkt dat het op naam van [verdachte 10] gestelde telefoonnummer op de avond van 1 december 2017 om 22.17 uur en 23.09 uur telefonisch contact opnam met [slachtoffer 1] . In de tussentijd blijkt [slachtoffer 1] nog driemaal tevergeefs getracht te hebben in contact te komen met datzelfde nummer op naam van [verdachte 10] . Voorts blijkt dat het op naam van [verdachte 10] gestelde telefoonnummer op 2 december 2017 om 01.52 uur contact probeerde op te nemen met [verdachte 8] . Tijdens al deze contacten straalde de telefoon met daarin het nummer op naam van [verdachte 10] de mast op de Transportlaan te Geleen aan, die zich op slechts ongeveer 350 meter van clubhuis [gemeenschapshuis] bevindt. De rechtbank concludeert hieruit dat [verdachte 10] wel degelijk aanwezig was in het clubhuis. Dat past ook bij de telefonische contacten met [slachtoffer 1] én [verdachte 8] en het door [slachtoffer 1] geschetste verloop van de gebeurtenissen die avond/nacht. Na confrontatie met deze bevindingen, verklaarde [slachtoffer 1] bovendien dat diegene die hem belde om naar het clubhuis te komen zich ook “ [alias] ” noemde. Aanwijzingen dat iemand anders met deze telefoon naar [slachtoffer 1] heeft gebeld, blijken niet uit het dossier. Ook zijn er geen aanwijzingen dat niet [verdachte 10] , maar Saudarah-lid [voornaam verdachte 10] op 1 december 2017 aanwezig was. De rechtbank merkt hierbij ook nog op dat, hoewel [verdachte 10] niet is herkend op de camerabeelden, wel diverse niet geïdentificeerde personen in de memberroom aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat het dossier meer dan voldoende bewijs bevat dat de herkenning van [verdachte 10] door [slachtoffer 1] ondersteunt. Voor zover het voorgaande nog geen overtuigend bewijs zou zijn, schreeuwt dit in elk geval om een verklaring. Die verklaring is niet gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook [verdachte 10] op 1 december 2017 aanwezig was in [gemeenschapshuis] en medepleger is van de afpersing en vrijheidsberoving.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen omtrent de hennepkwekerij in Susteren onder de afpersing én de wederrechtelijke vrijheidsberoving ten laste is gelegd. Hoewel wellicht ingegeven door de dwang om geld af te staan, was het [slachtoffer 1] ’s eigen idee om naar Susteren te gaan teneinde daar een hennepkwekerij c.q. -opslag te bezoeken die eventueel geript zou kunnen worden. Nu dit op eigen initiatief van [slachtoffer 1] was en voor wat betreft de reis naar Susteren ook overigens niet blijkt van dwang, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank geen deel meer uit van de afpersing, noch van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Van dat onderdeel zal verdachte derhalve vrijgesproken worden.
De rechtbank acht tevens niet wettig en overtuigend bewezen de afpersing voor zover die zou voortduren na 2 december 2017. Ten eerste ziet de verfeitelijking van de tenlastelegging alleen op de gebeurtenissen die gedurende de avond/nacht van 1 op 2 december 2017 plaatsvonden. Uit het dossier blijkt dat [verdachte 9] nadien nog telefonisch contact met [slachtoffer 1] heeft opgenomen. Deze contacten gingen over het al dan niet aan het werk zijn (mogelijk in relatie tot een hennepkwekerij) en dat [verdachte 9] het aan de jongens van de club zou doorgeven als [slachtoffer 1] niet zou meewerken. (p. 2245). De rechtbank ziet hierin geen voortzetting van de afpersing zoals die plaatsvond op 1 en 2 december 2017. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de afpersing voor zover het betreft de periode na
2 december 2017.