3.3Het oordeel van de rechtbank
Voor de leesbaarheid heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, in bijlage II opgenomen.
De rechtmatigheid van de OVC
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bevel tot opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering ten onrechte is afgegeven en dat daardoor sprake is van een vormverzuim ex art. 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat het bevel is afgegeven op basis van oude informatie, op grond waarvan [verdachte 1] bovendien ten onrechte als verdachte is aangemerkt en terwijl de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in acht zijn genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 126l, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt als volgt:
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d, vertrouwelijke communicatie opneemt met een technisch hulpmiddel.
Het proces-verbaal van verdenking d.d. 14 september 2016 (pg. 40-59), ook wel startproces-verbaal te noemen, vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
De Satudarah MC is een van de grootste motorclubs van het land. Zij hebben een landelijk bestuur met “nationals” en alle onderliggende chapters hebben een eigen bestuur. In Limburg zijn 6 chapters gevestigd, waaronder Geleen. In een op Youtube geplaatste ‘PixClip’ is te zien dat [verdachte 1] de patch ‘president’ Geleen draagt. Verder bleken tijdens de kermis in Geleen op 20 mei 2016, diverse leden van de Satudarah in full colors aanwezig te zijn, waaronder ook [verdachte 1] als zijnde de ‘president.’
In opdracht en onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie parket Limburg, wordt een opsporingsonderzoek gestart naar vermoedelijke strafbare feiten, gepleegd door leden van verschillende Limburgse chapters van de Satudarah MC.
Aanleiding tot dit opsporingsonderzoek is gelegen in het feit dat zowel binnen de geautomatiseerde politiesystemen informatie voorhanden is, alsook door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie is verstrekt, dat leden van de Satudarah MC, dan wel in georganiseerd verband, verdacht worden van betrokkenheid bij verschillende ernstige strafbare feiten, betreffende:
- geweldsmisdrijven (afpersingen, bedreigingen, mishandeling);
- verdovende middelen (bezit, handel en de productie van onder andere synthetische drugs);
- (vuur-)wapens (bezit en handel in (vuur-) wapens);
- witwassen.
Hieruit kan worden afgeleid dat voornamelijk ook leidinggevende personen binnen de Satudarah MC, onder andere (…) [verdachte 1] , betrokken zijn bij het plegen van strafbare feiten.
Vervolgens is een selectie van meldingen, aangiften en TCI-informatie weergegeven.
Op 1 maart 2017 vordert de officier van justitie vervolgens een machtiging tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering, waarna de rechter-commissaris ook op 1 maart 2017 die machtiging heeft verleend. Aan die vordering wordt ten grondslag gelegd een “Proces-verbaal aanvraag bevel opnemen vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel” d.d. 1 maart 2017, ook wel te noemen het aanvraagproces-verbaal OVC. Dit proces-verbaal vermeldt onder meer het volgende:
Door de officier van justitie zijn meerdere bevelen ex artikel 126m/n Wetboek van Strafvordering afgegeven onder andere met betrekking tot het bij de verdachte [verdachte 1] in gebruik zijnde communicatiemiddel. Uit analyse van de tapgesprekken blijkt dat de inhoud van de gesprekken voornamelijk Satudarah gerelateerd is en geeft een beeld van de activiteiten en afspraken van verdachte [verdachte 1] met derden. [verdachte 1] bekleedt binnen de Satudarah, chapter Geleen, de functie van "president" en geeft vanuit die functie sturing en leiding aan de Satudarah leden binnen zijn chapter.
Uit onderzoek en uit diverse mediabronnen is gebleken dat OMG's clubgebouwen c.q. vergaderlocaties gebruiken om leden, die kennelijk niet volgens de normen en waarden van de club dan wel niet volgens de regels van de club acteren, te mishandelen, bedreigen en af te persen. Deze leden worden veelal in "Bad Standing" uit de club gezet, gevolgd door het al dan niet middels afpersing dwingen tot het betalen van boetegelden.
Binnen dit onderzoek werd door de officier van justitie een bevel 126m/n Wetboek van Strafvordering afgegeven met betrekking tot het telecommunicatiemiddel in gebruik bij de betrokkene / slachtoffer [slachtoffer 11] . Uit het daaropvolgend onderzoek bleek dat [slachtoffer 11] in "Bad Standing" uit de club was gezet en dat men probeerde hem naar het clubhuis te lokken. [slachtoffer 11] werd echter door zijn moeder gewaarschuwd om daar niet heen te gaan omdat hij daar in elkaar zou worden geslagen.
In februari 2017 werd door het Team Criminele Inlichtingen de navolgende informatie verstrekt: " [betrokkene 21] en een man uit Sittard die [betrokkene 22] wordt genoemd, worden afgeperst door [verdachte 1] namens de Satudarah Geleen. Onlangs hebben [betrokkene 21] en deze [betrokkene 22] in het clubhuis van de Satudarah Geleen klappen gehad om de bedreiging kracht bij te zetten. De afpersing heeft vermoedelijk te maken met een partij verdwenen drugs waarvoor [betrokkene 21] en deze [betrokkene 22] verantwoordelijk worden gehouden.
Gelet op het hierboven gerelateerde is het van eminent belang om communicatie, gevoerd tijdens clubbijeenkomsten/leden - c.q. bestuursvergadering, dan wel bij elke gelegenheid waarbij leden van Satudarah MC Geleen deze ruimte in gebruik nemen, te onderscheppen, teneinde sturingsinformatie en/of bewijs te genereren, waardoor al dan niet in combinatie met de toepassing van andere bijzondere opsporingsbevoegdheden (o.a. observatie en onderzoek telecommunicatie) zicht kan worden verkregen op onder andere:
- de (criminele) activiteiten van de verdachten;
- de contacten, bezoekers en relaties van de verdachten;
- de ontmoetingsplaatsen van de verdachten en hun contacten c.q. relaties.
Het betreft communicatie in een besloten plaats, niet zijnde een woning, omschreven als [gemeenschapshuis] , gelegen aan de [adres gemeenschapshuis] .
Bijgevoegd is de TCI-informatie zoals in dit proces-verbaal opgenomen alsmede diverse verslagen van tapgesprekken van [slachtoffer 11] .
De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
Uit het startproces-verbaal leidt de rechtbank af dat uit onderzoek was gebleken dat [verdachte 1] president van het Geleense chapter van Satudarah was en dat op grond van de toen bekende, al dan niet anonieme, informatie het redelijk vermoeden kon bestaan dat [verdachte 1] , juist vanwege zijn rol als president, betrokken was bij diverse strafbare feiten die in georganiseerd verband werden gepleegd. Zo blijkt uit het startproces-verbaal van diverse ernstige strafbare feiten die in relatie kunnen worden gebracht met Satudarah en met het Geleense chapter in het bijzonder. Overeenkomstig hetgeen de raadsman heeft aangevoerd wordt de naam van verdachte enkel genoemd in relatie tot de afpersing van [slachtoffer 3] (zaakdossier Dichroiet) en een bezoek van de club aan [naam café] in Sittard. De rechtbank constateert evenwel dat veel van de overige meldingen betrekking hebben op Satudarah en een deel ervan ook op de omgeving Sittard-Geleen.
Het startproces-verbaal heeft vervolgens geleid tot de inzet van diverse bijzondere opsporingsmiddelen, zoals telefoontaps en observaties. Resultaten daarvan zijn samengevat in het aanvraagproces-verbaal OVC. Nieuwe informatie bestond onder meer uit de vermoedelijke Bad Standing van [slachtoffer 11] en de afpersing van [betrokkene 21] en ene [betrokkene 22] , allemaal in het clubhuis van Satudarah Geleen. Mede gezien de kennelijke afscherming die uitging van het clubhuis, overwoog het openbaar ministerie de inzet van zwaardere opsporingsmiddelen, zoals OVC.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat op grond van het vorenstaande wel degelijk een verdenking, een redelijk vermoeden, kon bestaan dat [verdachte 1] , mede gezien zijn rol als president van Satudarah Geleen, betrokken was bij diverse ernstige misdrijven. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat teneinde die verdenking te onderzoeken eerst relatief lichtere opsporingsmiddelen zijn ingezet, zoals telefoontaps. Die hebben vervolgens wel nieuwe informatie opgeleverd, maar mede gelet op de omstandigheid dat strafbare feiten veelal vermoedelijk plaatsvonden in het clubhuis, waren de onderzoeksmogelijkheden beperkt. Onder die omstandigheden acht de rechtbank een vordering, machtiging en bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering gerechtvaardigd. De rechtbank is daarbij ook van oordeel dat is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, nu eerst andere én lichtere middelen zijn ingezet, die echter te beperkt bleken qua mogelijkheden, en gelet op de ernst van de strafbare feiten het middel van OVC ook te rechtvaardigen is.
De rechtbank is dus van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Zij verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Partiële nietigheid van de tenlastelegging inzake feit 2?
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft het ten laste gelegde geweld partiële nietigheid van de tenlastelegging, dan wel de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, dan wel vrijspraak dient te volgen. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat het geweld al is opgenomen in de tenlastelegging van de afpersing (feit 1) en dat zulks zich verzet tegen bewezenverklaring van diezelfde feitelijkheden bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 6).
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor zover de raadsman hiermee doelt op het ne bis in idem beginsel, is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke situatie geen sprake is. Het ne bis in idem beginsel houdt
– kort gezegd – een bescherming in tegen een dubbele vervolging wegens hetzelfde feitelijk gebeuren als waarvoor men reeds eerder is veroordeeld, vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. Hoewel diverse onderdelen zowel deel uitmaken van de ten laste gelegde afpersing als van de vrijheidsberoving, zijn dit niet dezelfde feiten in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat een situatie als deze gedekt wordt door de samenloopbepaling in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt dus het verweer.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer 1] op 1 en 2 december 2017 hebben afgeperst en van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Na een eerdere bespreking op woensdag 29 november 2017, moest [slachtoffer 1] zich op vrijdag
1 december 2017 wederom melden in het clubhuis van de Satudarah in Geleen. Eenmaal binnen moest hij uiteindelijk plaatsnemen in de memberroom, te midden van meer dan 10 personen waaronder de verdachten. Vervolgens werd hij ondervraagd over en verantwoordelijk gehouden voor een kennelijk mislukte hennepteelt waarbij leden van Satudarah benadeeld zouden zijn. Uit de OVC, zowel de beelden als het geluid, blijkt zonder meer dat [slachtoffer 1] gedurende deze avond flinke klappen kreeg van diverse aanwezigen in de memberroom. Uiteindelijk werd door leden van Satudarah bepaald dat [slachtoffer 1] hen een geldbedrag van zo’n 50.000 euro schuldig was, dat hij zo spoedig mogelijk en op welke wijze dan ook diende te voldoende. Onmiddellijk werd hij gedwongen zijn zakken, met daarin zijn huissleutel, leeg te maken, en werd hij gedwongen zijn adres te geven. Verdachte en/of een aantal mededaders zijn vervolgens naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om onder meer zijn auto als betaling op te halen. Het lukte overigens niet [slachtoffer 1] ’s auto mee te nemen, maar wel werden zijn paspoort, pinpas en pincode meegenomen. Gedurende deze hele periode mocht [slachtoffer 1] het clubhuis niet verlaten.
De rechtbank ziet zich hierbij voor de vraag gesteld of het geweld ook gericht was op de incasso van de opgelegde schuld. Zij beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van dreiging en intimidatie door de besloten setting, de hoeveelheid personen, de wijze van ondervraging en het gebruikte geweld teneinde [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte. De rechtbank is van oordeel dat het geweld en de dreiging daarmee wordt ingezet om te verzekeren dat het slachtoffer meewerkt aan het kunnen incasseren van de opgelegde schuld. De afgifte van goederen (te beginnen met de huissleutel) is het directe gevolg van die dreiging en geweld. Ook al zijn diverse personen daarna zelf naar de woning van het slachtoffer gegaan en hebben zij daarbij zelf goederen meegenomen van het slachtoffer, deze wegneming is naar het oordeel van de rechtbank een voortzetting en daarmee ook onderdeel van de afpersing die in het clubhuis een aanvang nam.
Ten tijde van de ondervraging in de memberroom en in de periode dat diverse personen de woning van [slachtoffer 1] bezochten moest [slachtoffer 1] in het clubhuis blijven. Allereerst werd in de memberroom een situatie gecreëerd, die naar het oordeel van de rechtbank zodanig intimiderend en dreigend was dat [slachtoffer 1] redelijkerwijs niet de mogelijkheid had om de memberroom te verlaten. Hoewel van daadwerkelijke opsluiting geen sprake was, werd hij door de ook hiervoor genoemde besloten setting, de hoeveelheid personen, de wijze van ondervraging en het gebruikte geweld in een situatie gebracht waaraan hij zich niet kon onttrekken. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nadien moest hij bovendien ook nog in een andere ruimte wachten totdat men terug was van zijn woning. Daarbij werd hij bewaakt. Naar het oordeel van de rechtbank had [slachtoffer 1] ook in die periode niet de mogelijkheid om weg te gaan - bovendien had hij toen zijn sleutels niet meer - en is hierbij sprake van het beroofd houden van zijn vrijheid. Voor de hele avond geldt overigens ook dat het [slachtoffer 1] mede door diverse uitlatingen zoals die uit de OVC blijken (zoals ‘je gaat niet weg voordat het geregeld is’ en ‘wil je hier wegkomen?’) meermalen duidelijk werd gemaakt dat hij die avond niet zomaar, vrijelijk het pand kon verlaten.
Ten aanzien van [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 4] , [verdachte 3] , [verdachte 8] en [verdachte 7] is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] in combinatie met de OVC zonder meer blijkt van een zodanige fysieke dan wel verbale bijdrage in de voor [slachtoffer 1] gecreëerde bedreigende setting, dat die bijdrage als wezenlijk kan worden gekwalificeerd – mede onder de omstandigheden zoals die hiervoor al meerdere keren zijn genoemd – en op basis waarvan een nauwe en bewuste samenwerking gericht op zowel de afpersing als de vrijheidsberoving kan worden vastgesteld.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen omtrent de hennepkwekerij in Susteren onder de afpersing én de wederrechtelijke vrijheidsberoving ten laste is gelegd. Hoewel wellicht ingegeven door de dwang om geld af te staan, was het [slachtoffer 1] ’s eigen idee om naar Susteren te gaan teneinde daar een hennepkwekerij c.q. -opslag te bezoeken die eventueel geript zou kunnen worden. Nu dit op eigen initiatief van [slachtoffer 1] was en voor wat betreft de reis naar Susteren ook overigens niet blijkt van dwang, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank geen deel meer uit van de afpersing, noch van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Van dat onderdeel zal verdachte derhalve vrijgesproken worden.
De rechtbank acht tevens niet wettig en overtuigend bewezen de afpersing voor zover die zou voortduren na 2 december 2017. Ten eerste ziet de verfeitelijking van de tenlastelegging alleen op de gebeurtenissen die gedurende de avond/nacht van 1 op 2 december 2017 plaatsvonden. Uit het dossier blijkt dat [verdachte 9] nadien nog telefonisch contact met [slachtoffer 1] heeft opgenomen. Deze contacten gingen over het al dan niet aan het werk zijn (mogelijk in relatie tot een hennepkwekerij) en dat [verdachte 9] het aan de jongens van de club zou doorgeven als [slachtoffer 1] niet zou meewerken. (p. 2245). De rechtbank ziet hierin geen voortzetting van de afpersing zoals die plaatsvond op 1 en 2 december 2017. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de afpersing voor zover het betreft de periode na 2 december 2017.