ECLI:NL:RBLIM:2019:1635

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
7464028 AZ VERZ 19-4
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op bedrijfseconomische gronden en de toepassing van het opzegverbod tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, life source international trading B.V. (LSIT). De werknemer was sinds 1 juli 2012 in dienst bij LSIT als Area Sales Manager voor de Turkse en Arabische markt. Op 13 augustus 2018 meldde hij zich ziek, maar hervatte zijn werkzaamheden op 14, 15 en 16 augustus. Op 16 augustus diende LSIT een ontslagaanvraag in bij het UWV, waarop het UWV op 12 november 2018 toestemming verleende voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer was het niet eens met de opzegging en verzocht de kantonrechter om herstel van de arbeidsovereenkomst, betaling van loon en een transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat er geen opzegverbod tijdens ziekte gold, omdat de werknemer op het moment van de ontslagaanvraag niet ziek was. Daarnaast oordeelde de rechter dat LSIT een redelijke grond had voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst, gezien de bedrijfseconomische omstandigheden en het verlieslatende project. De kantonrechter concludeerde dat de ontslagvolgorde correct was toegepast en dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk was. De verzoeken van de werknemer om herstel van de arbeidsovereenkomst en betaling van loon werden afgewezen, maar de kantonrechter kende wel een transitievergoeding van € 28.710,-- toe, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 februari 2019. Tevens werd de werknemer ontheven van het concurrentie- en relatiebeding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7464028 AZ VERZ 19-4
MD
Beschikking van de kantonrechter van 21 februari 2019
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R.M.W.H. Bedaux,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
life source international trading B.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdend te Kerkrade,
2. de naamloze vennootschap
GP Purchasing services N.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdend te Kerkrade,
verwerende partijen,
gemachtigde mr. E.V.C. Savelkoul.
Partijen zullen hierna [verzoeker] , LSIT en GP PS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties;
  • het verweerschrift met producties;
  • de mondelinge behandeling op 12 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 5 oktober 2009 krachtens arbeidsovereenkomst bij [de niet in deze procedure betrokken] besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GP International Holding B.V. (hierna: GP International) in dienst getreden als Area Sales Manager voor de Turkse en Arabische markt. Op enig moment is de rechtsvorm van GP International veranderd van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in een naamloze vennootschap. GP International en haar dochterondernemingen houden zich – onder de naam [naam] – bezig met de ontwikkeling en handel in natuurvoedingssupplementen en gezondheidsproducten. Voornamelijk aan Duitstalige landen binnen Europa en aan consumenten (business to consumers, ‘B2C’). Producten worden door middel van afstandsverkopen of directe mailing vanuit Nederland in Europa verkocht. GP International is opgericht door [naam directeur] , directeur (CEO) en grootaandeelhouder. Zijn echtgenote, [naam COO] , is Chief Operational Officer (COO) en Chief Financial Officer (CFO) van GP International. Onder GP International vallen vier dochtermaatschappijen. Naast GP PS, zijn dat GP Health Products N.V. (hierna: GP Health), GP Customer Services N.V. en GP Logistic Services N.V.
2.2.
In 2012 heeft GP International besloten om de exportactiviteiten onder te brengen in een aparte, zelfstandig opererende juridische entiteit: LSIT. LSIT is onderdeel van de zogeheten Tarina-groep. Aan het hoofd van die groep staat Tarina Holding B.V. Onder die holding hangen vijf dochterondernemingen, waaronder LSIT. De Tarina-groep heeft (indirect) dezelfde bestuurder en aandeelhouder als de GP-groep en houdt zich bezig met export en verkoop aan landen buiten Europa, business to business (‘B2B’). Voor de export naar en verkoop in landen buiten de EU is een zogenoemd Free Sales Certificate (FSC) noodzakelijk. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verstrekt deze FSC’s.
2.3.
Met ingang van 1 juli 2012 is [verzoeker] krachtens arbeidsovereenkomst met LSIT de functie van Area Sales Manager voor de Turkse en Arabische markt gaan vervullen, tegen een loon van laatstelijk € 8.862,-- bruto per maand exclusief vakantiebijslag en emolumenten.
2.4.
Op 13 augustus 2018 heeft [verzoeker] zich telefonisch ziek gemeld. Op 14, 15 en 16 augustus 2018 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden hervat. Op 17 augustus 2018 is [verzoeker] door zijn werkgever op het werk geïnformeerd dat er een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen bij het UWV was ingediend. Daarna heeft hij zich ziek gemeld en zijn werkplek verlaten. Het UWV heeft de ontslagaanvraag van LSIT op 16 augustus 2018 ontvangen. [verzoeker] heeft in de UWV-procedure gemotiveerd verweer gevoerd, bijgestaan door mr. Bedaux. Het UWV heeft bij brief van 31 augustus 2018 aanvullende informatie
opgevraagd, die LSIT bij brief van 11 september 2018 heeft verstrekt.
2.5.
Op 12 november 2018 heeft het UWV op de ontslagaanvraag van LSIT beslist en aan haar toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen.
2.6.
Bij brief van 14 november 2018 heeft LSIT, met gebruikmaking van de toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd (onder aftrek van de proceduretijd van het UWV) per 31 december 2018.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- Primair:
I. de arbeidsovereenkomst met LSIT dan wel GP PS te herstellen vanaf 1 januari 2019, althans per een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag met een maximum van € 50.000,--;
II. te verklaren voor recht dat [verzoeker] tevens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met GP PS heeft tegen een bruto maandloon van € 8.862,-- (exclusief vakantiebijslag en emolumenten) bij een veertigurige werkweek;
III. LSIT dan wel GP PS te veroordelen tot betaling:
a. a) aan [verzoeker] van het loon vanaf 1 januari 2019, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW;
b) aan [verzoeker] van een bijdrage in de ‘buitengerechtelijke advocaatkosten’ van € 5.000,--;
c) van de proceskosten.
- Subsidiair (indien herstel van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet mogelijk is):
IV. LSIT te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding ten bedrage van
€ 28.710,-- bruto;
V. LSIT te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van
€ 86.138,64 bruto;
VI. het concurrentie- en relatiebeding te vernietigen, dan wel LSIT te veroordelen tot betaling van een vergoeding per maand van minimaal 50% van het bruto maandloon voor de duur van het concurrentie- en relatiebeding;
VII. LSIT te veroordelen tot betaling:
a. a) aan [verzoeker] van een bijdrage in de ‘buitengerechtelijke advocaatkosten’ van € 5.000,--;
b) van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het in dezen te wijzen ‘vonnis’ tot aan de dag der algehele voldoening;
c) van de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] heeft in zijn verzoek aangevoerd dat de ziekmelding op 17 augustus 2018 dezelfde oorzaak had als zijn ziekmelding op 13 augustus 2018. De ziekte heeft volgens hem dus een aanvang genomen vóórdat de ontslagaanvraag bij het UWV werd ingediend, zodat het opzegverbod tijdens ziekte gold [naar de kantonrechter begrijpt: de arbeidsovereenkomst is opgezegd in strijd met art. 7:670 BW, zodat die opzegging op grond van art. 7:681 lid 1, onderdeel b, BW vernietigbaar is]. Verder heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij feitelijk een dienstverband met GP PS [ter zitting is gebleken dat bedoeld is: GP International] heeft behouden. LSIT treedt in de praktijk vrijwel nooit als zelfstandige bedrijfsentiteit naar buiten. Voorts voert [verzoeker] aan dat er geen redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:669 lid 3, onderdeel a, BW is. [verzoeker] stelt verder dat GP PS [ook hier is gebleken dat bedoeld is: GP International] de ontslagvolgorde niet juist heeft vastgesteld. Ten slotte stelt [verzoeker] dat GP PS [bedoeld is: GP International] niet heeft voldaan aan haar herplaatsingsplicht, nu er conform de in de beslissing van het UWV opgenomen wederindiensttredingsvoorwaarde binnen 26 weken weer iemand nodig is om dezelfde werkzaamheden die [verzoeker] vervulde uit te oefenen. Voor een verdere uitwerking van de gronden verwijst de kantonrechter naar het verzoekschrift en de ter zitting gegeven toelichting.
3.3.
LSIT en GP PS voeren verweer. Daartoe wordt verwezen naar het verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tijdigheid verzoek

4.1.
[verzoeker] heeft het onderliggende verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door LSIT is beëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
[verzoeker] niet-ontvankelijk in verzoeken jegens GP PS
4.2.
Uit overweging 2.1. vloeit voort dat [verzoeker] op 5 oktober 2009 krachtens arbeidsovereenkomst bij GP International, en dus niet bij GP PS, in dienst is getreden. GP International is evenwel niet door [verzoeker] in deze procedure betrokken. Dit brengt mee dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken die jegens GP PS zijn ingesteld. Verder is naar het oordeel van de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met GP International beëindigd, aangezien [verzoeker] met ingang van 1 juli 2012 bij LSIT in dienst is getreden op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst die partijen daartoe hebben gesloten. Vanaf 1 juli 2012 geldt LSIT dus als werkgever van [verzoeker] , zodat de stelling dat hij een dienstverband met GP International heeft behouden geen stand houdt.
4.3.
Voor zover [verzoeker] zich heeft beroepen op vereenzelviging van LSIT met GP PS dan wel met GP International (indien ook die partij in deze procedure zou zijn betrokken), kan dat beroep niet slagen. [verzoeker] en LSIT zijn met ingang van 1 juli 2012 een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan. In ieder geval staat vast dat hij als werknemer van LSIT met ingang van 1 juli 2012 niet in zijn arbeidsrechtelijke positie is achteruitgegaan, aangezien hij alle rechten en plichten die voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst met GP International heeft behouden. Van misbruik is ook geen sprake, nu LSIT heeft toegelicht dat bedrijfsorganisatorische en strategische redenen ten grondslag lagen aan de keuze om [verzoeker] bij LSIT onder te brengen. Dat in 2012 al is voorgesorteerd op een bedrijfseconomisch ontslag (dat pas in 2018 zou plaatsvinden) door [verzoeker] in een unieke functie binnen LSIT te plaatsen, vindt ook geen steun in de producties of in de feiten. Het beroep op vereenzelviging is verder ook niet voldoende door [verzoeker] uitgewerkt, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
Opzegverbod tijdens ziekte?
4.4.
De ontslagaanvraag is op 16 augustus 2018 door LSIT bij het UWV ingediend. Niet in geschil is [zie overweging 2.4.] dat [verzoeker] zich op 13 augustus 2018 ziek heeft gemeld, maar dat hij op 14, 15 en 16 augustus 2018 zijn reguliere werkzaamheden voor LSIT heeft hervat. Blijkens het door LSIT uitgedraaide tijdregistratiesysteem (productie 4 bij verweerschrift) heeft [verzoeker] op die dagen op de gebruikelijke tijden arbeid verricht. Beslissend voor de vraag of er een opzegverbod tijdens ziekte geldt, is de vraag of de werknemer op het moment van indiening van de ontslagaanvraag bij het UWV ziek was. Dat is hier niet het geval. Dat sprake was van een feitelijk doorlopende arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] van 13 augustus tot en met 17 augustus 2018 (datum nieuwe ziekmelding), volgt niet uit de e-mail die [verzoeker] zelf op 13 augustus 2018 aan LSIT heeft gestuurd. Daaruit blijkt namelijk dat de ziekmelding op die 13e augustus 2018 verband hield met maag- en darmklachten (productie 3 bij verweerschrift) en dus niet met vermeende burn-out klachten. Voorts bevreemdt het de kantonrechter dat het beroep op het opzegverbod tijdens ziekte bij het UWV pas in de tweede ronde is aangevoerd. In de door [verzoeker] ter zitting aangehaalde probleemanalyse van de bedrijfsarts (productie 3 bij verzoekschrift) kan ook geen steun voor de stelling van die doorlopende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte worden gevonden. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat [verzoeker] zich ziek heeft gemeld nadat hij door LSIT op de hoogte was gebracht van de door haar ingediende ontslagaanvraag bij het UWV.
4.5.
De conclusie uit het vorenstaande is dat LSIT niet heeft opgezegd in strijd met art. 7:670 BW, zodat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet op die grond vernietigbaar is. De kantonrechter komt toe aan de beoordeling van de volgende grond van het verzoek van [verzoeker] .
Redelijke grond voor opzegging arbeidsovereenkomst?
4.6.
Het primair onder I. gestelde verzoek is gebaseerd op art. 7:682 lid 1, onderdeel a, BW. Daarin is bepaald dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de opzegging in strijd is met art. 7:669 lid 1 of lid 3, onderdeel a of b BW. Op grond van deze wettelijke bepaling kan een werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen inden daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, niet mogelijk is. Onder deze redelijke grond wordt onder meer verstaan het vervallen van een arbeidsplaats als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak van de door LSIT genomen beslissing een zekere mate van terughoudendheid past. Het staat een werkgever namelijk vrij om haar onderneming zo in te richten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn verzekerd is. Dat is niet alleen in haar eigen belang, maar ook in het belang van het behoud van werkgelegenheid in het algemeen. Er moet dan ook ruimte zijn voor een werkgever om een beslissing te nemen tot het vervallen van een arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische redenen (
Kamerstukken II2013/14, 33818, 3,
p. 43). Daarbij dient de kantonrechter ‘vol’ te toetsen of de beslissing van de werkgever noodzakelijk is in het belang van een doelmatige bedrijfsvoering en of de mogelijkheden tot herplaatsing in een andere passende functie binnen een redelijke termijn ontbreken.
4.8.
Uit de in de ontslagaanvraag bij het UWV gegeven – en in de procedure bij de kantonrechter herhaalde – toelichting blijkt dat GP International in 2009 is gestart met het project export naar Turkije en Arabische landen en dat die activiteiten in 2012 bij LSIT zijn ondergebracht. LSIT heeft toegelicht dat dit project van begin af aan niet winstgevend is geweest. Uit de door LSIT overgelegde financiële overzichten over de jaren 2012 tot en met 2018, blijkt dat dit project gedurende die jaren alleen maar verlieslatend is geweest. De juistheid van deze cijfers is door [verzoeker] onvoldoende concreet en gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Als onweersproken gesteld staat vast dat er slechts éénmaal een FSC is verstrekt door de NVWA, in 2012. Desalniettemin heeft LSIT onder verwijzing naar productie 5, bijlage 3 bij formulier C, bij verzoekschrift erop gewezen dat ook in 2012, ondanks die ene verstrekte FSC, een verlies is geleden van € 147.989,--. De door LSIT gegeven verklaring dat export en verkoop niet van de grond kwam doordat er nadien geen FSC’s meer werden verstrekt, komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor. Onder deze omstandigheden is het besluit van LSIT om in 2018 te stoppen met het project export Turkije en andere Arabische landen begrijpelijk en redelijk. LSIT heeft de kantonrechter voldoende inzicht verschaft in de door haar gemaakte keuzes en die keuzes ook voldoende verantwoord en onderbouwd. Geconcludeerd moet worden dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:669 lid 3 onder a BW.
Juiste ontslagvolgorde vastgesteld?
4.9.
[verzoeker] heeft verder aangevoerd dat de ontslagvolgorde niet juist is vastgesteld, aangezien de benaming van zijn functie niet juist is en hij in de praktijk sales werkzaamheden verrichtte die ook door negen ander werknemers binnen GP Health werden gedaan. Volgens [verzoeker] vervulde hij binnen LSIT dan ook feitelijk geen unieke functie.
4.10.
De stelling dat zijn functiebenaming niet juist is, wordt als verder niet onderbouwd en niet nader toegelicht gepasseerd.
4.11.
Ook de stelling dat [verzoeker] feitelijk sales werkzaamheden voor GP Health verrichtte, kan hem niet baten. [verzoeker] miskent namelijk dat afspiegeling dient plaats te vinden binnen de bedrijfsvestiging waarin de werknemer werkzaam is. Dat is, zoals hiervoor ook al is overwogen, LSIT. Van afspiegeling bij GP Health kan alleen al om die reden geen sprake zijn. Voorts gaat [verzoeker] eraan voorbij dat, wanneer veronderstellenderwijs aangenomen zou worden dat er binnen GP Health afgespiegeld moet worden, moet komen vast te staan dat de functie van [verzoeker] (Area Sales Manager voor de Turkse en Arabische markt) uitwisselbaar is met een functie bij GP Health. Ook dat is – bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van LSIT - niet nader door [verzoeker] onderbouwd en evenmin komen vast te staan.
4.12.
De slotsom is dat de unieke functie die [verzoeker] binnen LSIT bekleedde is komen te vervallen, zodat afspiegeling niet aan de orde is. Daarmee is de ontslagvolgorde juist toegepast.
Herplaatsingsplicht
4.13.
Ten slotte dient nog te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de werknemer binnen de onderneming [LSIT] of groep [de Tarina-groep] kan worden herplaatst in een andere passende functie, al dan niet met behulp van scholing.
4.14.
Doordat er binnen LSIT maar één functie was die is komen te vervallen, is herplaatsing bij de eigen werkgever (LSIT) logischerwijs niet mogelijk. De herplaatsingsplicht strekt zich echter ook uit over de groep waartoe LSIT behoort, de Tarina-groep groep. [verzoeker] miskent dat de twee functies die voorheen door [naam collega 1] en [naam collega 2] werden vervuld niet onder de Tarina-groep vallen, maar onder de GP-groep. Dat er binnen de Tarina-groep passende functies zouden zijn is dus niet gesteld (en overigens ook niet gebleken). Zelfs indien de herplaatsingsplicht van LSIT zich zou uitstrekken over (onderdelen van) de GP-groep, zijn de door [verzoeker] genoemde functies van Head of Strategy and Legal Affairs (voorheen vervuld door [naam collega 1] ) en Produktmanager ( [naam collega 2] ) niet geschikt voor [verzoeker] vanwege zijn opleiding, kennis, ervaring en competenties.
4.15.
De stelling dat er binnen 26 weken na de ontslagdatum weer werk is in eenzelfde functie als de functie die [verzoeker] vervulde, vindt geen steun in de feiten. Het project export Turkije en andere Arabische landen is namelijk volledig beëindigd en de functie van [verzoeker] is daardoor definitief komen te vervallen. Daarbij komt dat [verzoeker] deze stelling op geen enkele wijze nader heeft uitgewerkt en geconcretiseerd. Dat had van hem zeker mogen worden gevergd, bezien in het licht van de onderbouwde stellingen van LSIT.
4.16.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat herplaatsing van [verzoeker] binnen een redelijke termijn – zowel binnen LSIT, de Tarina-groep en (veronderstellenderwijs aannemend dat daartoe al een verplichting bestond) de GP-groep – niet mogelijk is.
Conclusies t.a.v. verzoeken [verzoeker]
Primaire verzoeken
4.17.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst is niet in strijd met het bepaalde in art. 7:669 lid 1 en 3 , onderdeel a, BW. Het verzoek van [verzoeker] om LSIT te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen wordt daarom afgewezen. [verzoeker] is niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot herstel van de van arbeidsovereenkomst voor zover dat is gericht tegen GP PS. Dat geldt ook voor de verzochte verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met GP PS. Nu de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en LSIT per 31 december 2018 op rechtsgeldig wijze is geëindigd, bestaat uiteraard ook geen verplichting meer voor LSIT om na die datum loon aan [verzoeker] te blijven betalen. De loonvordering wordt mitsdien afgewezen.
4.18.
De verzochte bijdrage in de ‘buitengerechtelijke advocaatkosten’ wordt hierna afzonderlijk beoordeeld, nu daarom zowel primair als subsidiair is verzocht.
Subsidiaire verzoeken
4.19.
Door LSIT is niet weersproken dat [verzoeker] aanspraak kan maken op de transitievergoeding, zodat dit tussen partijen vaststaat. Dat die transitievergoeding
€ 28.710,-- bruto bedraagt is niet door LSIT betwist. LSIT zal hierna worden veroordeeld om dit bedrag aan [verzoeker] te voldoen. Op grond van het bepaalde in art. 7:686a lid 1 BW is de wettelijke rente over deze transitievergoeding verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (1 februari 2019).
4.20.
Ingeval de kantonrechter van oordeel is dat de toestemming door het UWV ten onrechte is verleend en daarmee de arbeidsovereenkomst op onjuiste gronden is opgezegd, kan de kantonrechter op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel a, BW de werkgever veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Is in een dergelijk geval herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet mogelijk vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan kan de kantonrechter de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Voor toekenning van een billijke vergoeding moet in dit geval dus aan twee zelfstandige vereisten worden voldaan: 1) er bestond geen redelijke grond voor ontslag en/of herplaatsing in een passende functie was mogelijk en 2) herstel is niet meer mogelijk als gevolg van een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging niet in strijd is met de in artikel 7:669 BW vervatte vereisten, stuit het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding al op dat eerste vereiste af. Aan een bespreking van het tweede vereiste komt de kantonrechter daardoor niet mee toe. De verzochte billijke vergoeding mist een grondslag en wordt derhalve afgewezen.
4.21.
LSIT is bereid om [verzoeker] te ontheffen uit het concurrentie- en relatiebeding indien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in stand blijft. Voor ‘vernietiging’ van dit beding, zoals door [verzoeker] verzocht, bestaat in dit geval evenwel geen wettelijke basis. Er doen zich namelijk geen gronden voor vernietiging als bedoeld in art. 7:653 lid 3 BW voor. Om die reden zal [verzoeker] hierna onder de beslissing worden ontheven van het concurrentie- en relatiebeding zoals dat in de met ingang van 1 juli 2012 aangegane arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en LSIT is opgenomen.
4.22.
Over de verzochte bijdrage in de ‘buitengerechtelijke advocaatkosten’ wordt hierna beslist.
(Bijdrage in) advocaatkosten
4.23.
[verzoeker] maakt aanspraak op een bijdrage in zijn advocaatkosten, waarbij hij zich heeft beroepen op art. 6:96 lid 2 BW. [verzoeker] gaat hiermee voorbij aan het feit dat vergoeding van (een deel van de werkelijke) advocaatkosten alleen dan aan de orde kan zijn indien de werkgever zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Van een dergelijke schending door LSIT om zich als een goed werkgever te gedragen is in het onderhavige geval geen sprake. Indien deze grond in samenhang met art. 6:96 lid 2 BW zou zijn aangevoerd, zou dat ook niet hebben geleid tot toewijzing van dit verzoek. De enkele stelling dat LSIT tot op heden de transitievergoeding niet aan [verzoeker] heeft voldaan, kan daarvoor geen zelfstandige grondslag vormen. LSIT heeft namelijk onweersproken gesteld dat [verzoeker] tot aan de indiening van dit verzoekschrift daar nimmer om heeft verzocht.
4.24.
Ten overvloede geldt dat een (bijdrage in) een volledige proceskostenveroordeling slechts kan worden toegewezen als degene die in het ongelijk wordt gesteld de andere partij zonder enige noodzaak of redelijk belang tot procederen heeft gedwongen. Gesteld noch gebleken is dat dit ten aanzien van LSIT zou gelden.
Proceskosten
4.25.
In de aard uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten op hierna onder de beslissing te bepalen wijze te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken die zijn gericht tegen GP PS;
5.2.
veroordeelt LSIT tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van
€ 28.710,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
ontheft [verzoeker] uit het concurrentie- en relatiebeding dat is neergelegd in de arbeidsovereenkomst die hij met ingang van 1 juli 2012 met LSIT is aangegaan;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.