In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, die in verzet is gegaan tegen een eerder verstekvonnis, had een auto gekocht van de gedaagde, die deze auto eerder had aangeschaft van een derde partij. Na de aankoop bleek de auto als gestolen geregistreerd te staan, wat leidde tot inbeslagname door de Spaanse autoriteiten. De eiser vorderde in de verstekprocedure onder andere terugbetaling van de koopsom en ontbinding van de koopovereenkomst. Het verstekvonnis had de vorderingen van de eiser toegewezen. De gedaagde heeft verzet aangetekend en vorderde vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de vorderingen van de eiser.
De kantonrechter oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld, omdat niet was gebleken dat het verstekvonnis op de juiste wijze aan de gedaagde was betekend. Vervolgens werd de eigendomsoverdracht van de auto beoordeeld. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst, omdat hij de auto te goeder trouw had gekocht en de auto functioneerde zoals verwacht. De vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst werd afgewezen.
Daarnaast werd het beroep op dwaling door de eiser verworpen, omdat de dwaling niet betrekking had op de auto zelf, maar op een toekomstige omstandigheid. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vorderingen van de eiser af, waarbij de eiser werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis heeft grote financiële gevolgen voor de eiser, die zijn betaalde bedrag niet terugkrijgt en geen auto meer heeft.