ECLI:NL:RBLIM:2019:1582

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
C/03/231071 / HA ZA 17-59 en C/03/236044 / HA ZA 17-286
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in schadevergoeding na diefstal van coils door werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in twee civiele zaken met betrekking tot schadevergoeding na diefstal van coils. Eiseres, een groothandel in ijzer- en metaalwaren, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, waaronder twee beveiligingsbedrijven, voor de diefstal van coils door hun werknemers. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan door de diefstal van 13 coils in de periode van 20 oktober 2013 tot en met 10 maart 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding voor de gedaagden is beperkt tot een maximum van € 500.000,- per gebeurtenis voor Intergarde en € 10.000,- per gebeurtenis voor Fortas, conform hun exoneratieclausules. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van de gedaagden vastgesteld op basis van grove schuld en onachtzaamheid, en heeft hen veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen. In de tweede zaak, waarin de gedaagden in vrijwaring zijn gedaagd, heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagden ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kosten die voortvloeien uit de hoofdzaak. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres in beide zaken toegewezen, met uitzondering van enkele niet onderbouwde schadeposten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummers: C/03/231071 / HA ZA 17-59 en C/03/236044 / HA ZA 17-286
Vonnis bij vervroeging van 13 februari 2019
in de zaak met zaaknr. C/03/231071 / HA ZA 17-59 van
[naam bv] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna: [eiseres] ,
advocaat mr. P.J.T. Austen,
tegen

1.INTERGARDE B.V.,

gevestigd te Maastricht,
2.
FORTAS MOBIELE SURVEILLANCE B.V.,
gevestigd te Sittard,
gedaagden, hierna: Intergarde, respectievelijk Fortas, tezamen gedaagden,
advocaat mr. M.F. Benningen,
en in de zaak met zaaknr. C/03/236044 / HA ZA 17-286 van

1.INTERGARDE B.V.,

gevestigd te Maastricht,
2. FORTAS MOBIELE SURVEILLANCE B.V.,
gevestigd te Sittard,
eiseressen, hierna: Intergarde, respectievelijk Fortas, tezamen eiseressen,
advocaat mr. M.F. Benningen,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te Bunde,
gedaagde sub 1, hierna [gedaagde sub 1] ,
advocaat mr. R.A. Wijnands,
en

2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te Maastricht
gedaagde sub 2, hierna: [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. J. Schepers.
Gedaagden sub 1 en 2 zullen hierna tezamen [gedaagden] c.s. of de [gedaagden] worden genoemd.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans een in deze twee zaken gewezen vonnis van 7 november 2018. De rechtbank zal de in dat vonnis gehanteerde nummering voortzetten. De rechtbank verbetert bij deze de volgende schrijffouten in dat vonnis:
  • in rov. 4.3.2 vervalt in de vierde regel het woord “te”;
  • in de dertiende regel van rov. 4.3.3 moet het woord “Forts” worden gelezen als “Fortas”;
  • in rov. 4.6.6 moet het woord “bedrijvende” in de vijfde regel worden gelezen als “betreffende”.
Geen der partijen wordt met deze verbeteringen, waarover zij niet zijn gehoord, in enig rechtens te respecteren belang geschaad.

6.Het verloop van de procedure in beide zaken

6.1
Na het hiervoor genoemde tussenvonnis van 7 november 2018 hebben partijen in de zaak C/03/231071 / HA ZA 17-59 opnieuw vonnis gevraagd. In zaak C/03/236044 / HA ZA 17-286 hebben eiseressen na het vonnis van 7 november 2018 opnieuw vonnis gevraagd.
6.2
Tenslotte is in beide zaken vonnis bepaald.

7.De beoordeling in zaak C/03/231071 / HA ZA 17-59

7.1
In het tussenvonnis van 7 november 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat de algemene voorwaarden van Intergarde en Fortas van toepassing zijn. Verder is geoordeeld dat Fortas grof onachtzaam is geweest bij haar controlebezoek aan [adres] op 20 oktober 2013 en is dit gekwalificeerd als grove schuld (rov. 4.3.3). De handelingen van Intergarde op 31 december 2013 zijn gekwalificeerd als grove onachtzaamheid (rov. 4.4). De schade die [eiseres] heeft geleden en die is veroorzaakt door de grove schuld van Fortas bestaat uit de coil(s) die [gedaagde sub 1] , al dan niet samen met zijn neef [gedaagde sub 2] , op 20 oktober 2013 heeft versneden en meegenomen en uit de door [eiseres] geleden schade door de door [gedaagden] c.s. gepleegde diefstallen na 20 oktober 2013 (rov. 4.5.1). Intergarde is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door alle diefstallen door [gedaagde sub 1] van coil(s), al dan niet samen met zijn neef, met ingang van 31 december 2013 tot en met de betrapping op heterdaad (rov. 4.5.2). Het bedrag aan te vergoeden schade waartoe Intergarde en/of Fortas zal/zullen worden veroordeeld, is in geen geval hoger dan de bedragen waartoe de aansprakelijkheid is beperkt zoals die zijn genoemd in de exoneratieclausules van Intergarde en Fortas (rov. 4.5.3). Dit brengt met zich dat de eventueel door Intergarde te betalen schadevergoeding is beperkt tot € 500.000,- per gebeurtenis (rov. 2.1 sub c). De eventueel door Fortas te betalen schadevergoeding is beperkt tot de hoogte van de overeengekomen vergoeding van [eiseres] op jaarbasis, met een maximum van € 10.000,- per gebeurtenis of reeks van samenhangende gebeurtenissen, en een maximum van € 50.000,- voor [eiseres] per jaar. De aansprakelijkheid is dan beperkt tot maximaal het bedrag dat door de verzekeringsmaatschappij van Fortas wordt uitgekeerd (rov. 2.1 sub f). De stellingen van Intergarde en Fortas dat [eiseres] heeft nagelaten haar schade zoveel mogelijk te beperken en dat aan de zijde van [eiseres] sprake is van eigen schuld zijn verworpen (rov. 4.6.1 tot en met 4.6.7). Partijen zijn bij het tussenvonnis in staat gesteld aan de hand van deze oordelen overeenstemming te bereiken over het te betalen bedrag aan schadevergoeding. Nadat dit tussenvonnis is uitgesproken hebben partijen wederom vonnis gevraagd.
7.2
Voor wat betreft de gevorderde schade gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. De inkoopsprijs die [eiseres] betaalt voor een coil bedraagt € 11.079,74 (nr. 123 dagvaarding: € 166.196,05 ex btw gedeeld door 15 coils). 1 Coil weegt 22.759 kilo (nr. 54 dagvaarding: 15 coils wegen in totaal 341.377 kilo). Gesteld noch gebleken is dat (de) [gedaagden] ooit een hele coil hebben gestolen; elke coil is eerst op het terrein [adres] in stukken gesneden.
7.3.1
[eiseres] voert aan dat in de periode van 20 oktober 2013 tot en met 10 maart 2014 (hierna de periode, zie nr. 50 dagvaarding) door de [gedaagden] , al dan niet tezamen, op 20 oktober 2013 1 coil is gestolen, op 11 november 2013 1 coil, op 20 november 2013 1 coil, op 2 december 2013 2 coils, op 31 december 2013 2 coils, op 8 januari 2014 1 coil, op 27 januari 2014 1 coil, op 3 februari 2014 1 coil, op 12 februari 2014 2 coils en op 24 februari 2014 1 coil + platen. Het gaat dus om 10 verboden bezoeken door (de) [gedaagden] waarbij in totaal 13 coils en een aantal platen zouden zijn meegenomen. [eiseres] is als volgt tot deze aantallen en data gekomen: zij heeft een lijst opgesteld van in- en uitschakeltijden van het alarmsysteem in de periode die voor [eiseres] onverklaarbaar waren (productie 16 dagvaarding). Zij heeft verder een lijst opgesteld van energieverbruik op haar terrein [adres] buiten werktijd (productie 17 dagvaarding) in die periode. [eiseres] heeft die twee lijsten met elkaar vergeleken en op de data waarop sprake is van onverklaarbare uitschakeltijden van het alarmsysteem is ook sprake van verhoogd elektriciteitsverbruik. Dat laatste is dan veroorzaakt omdat een coil met behulp van elektrisch aangedreven materiaal moet worden verplaatst naar een elektrisch aangedreven snijmachine waarmee de coil in platen kan worden gesneden. Tenslotte bleek uit het door [eiseres] gedane inventarisonderzoek dat er 15 coils ontbraken (nr. 52 dagvaarding en productie 19 dagvaarding). Bij de schadeberekening is van enig belang dat [gedaagde sub 1] zich volgens gedaagden op het standpunt heeft gesteld 5 á 6 coils te hebben gestolen (zie nr. 5.3 dupliek) in 4 á 5 keer (nr. 2.30 antwoord). Dit maakt het alleszins mogelijk dat hij tenminste 1 keer meer in stukken gezaagde coils heeft gestolen. Er zijn geen aanwijzingen om te menen dat enige van deze door [gedaagde sub 1] erkende diefstallen buiten de tenlastegelegde periode (20 oktober 2013 tot en met 10 maart 2014; zie rov. 2.1 sub j) zouden hebben plaatsgevonden. Het is niet onlogisch om te veronderstellen dat de dief [gedaagde sub 1] de door hem gestolen aantallen en het aantal illegale bezoeken aan [adres] minimaliseert. Aan de hand van al deze feiten, beschouwd in onderling verband en samenhang, is voldoende aannemelijk dat (de) [gedaagden] in totaal 13 coils hebben gestolen in de periode. Gelet op het tussenvonnis is Fortas aansprakelijk voor de schade geleden door de diefstal van 13 coils (de diefstallen in de hele periode) en Intergarde voor de schade geleden door de diefstal van 8 coils (tussen 31 december 2013 tot en met 24 februari 2014).
7.3.2
In de dagvaarding is vermeld dat op 24 februari 2014 ook platen zouden zijn gestolen (nrs. 56 en 121 dagvaarding). Een adequate onderbouwing van die stelling is niet gegeven, ook niet nadat gedaagden bij antwoord hebben aangevoerd dat niet duidelijk is dat deze platen ontbreken (nr. 6.7 antwoord). Voor zover [eiseres] met deze platen de op het terrein van [naam vof] aangetroffen platen bedoelt (zie nr. 51 repliek), moet het er zonder nadere, maar niet gegeven uitleg, eerder voor worden gehouden dat deze platen zijn geknipt uit één of meer van de gestolen 13 coils. De post schade platen ad € 4.400,78 wordt dan ook afgewezen.
7.3.3
Als productie 19 bij dagvaarding heeft [eiseres] overgelegd een overzicht van de gestolen coils en, aan de hand van facturen, de inkoopprijzen daarvan. Een en ander is niet door gedaagden voldoende onderbouwd betwist met bijvoorbeeld een verklaring van een of meer van de in de facturen genoemde leveranciers. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat de waarde van de 13 gestolen coils in totaal € 144.036,58 (nr. 123 dagvaarding) bedraagt. Het laat zich niet vaststellen welke coil op welke dag is gestolen, zodat zal worden uitgegaan van een gemiddelde prijs. De schade per coil is daarmee € 11.079,74.
7.3.4
Fortas heeft haar aansprakelijkheid beperkt tot de hoogte van de overeengekomen vergoeding van opdrachtnemer op jaarbasis, met een maximum van € 10.000,- per gebeurtenis of reeks van samenhangende gebeurtenissen. Fortas heeft niet zodanig duidelijke cijfers verschaft over de hoogte van de overeengekomen vergoeding dat daaruit kan worden geconcludeerd dat de door [eiseres] betaalde vergoeding minder is dan € 10.000,- per jaar. Uit rov. 4.5.1 van het tussenvonnis volgt dat sprake is van een reeks van samenhangende gebeurtenissen, zodat Fortas per jaar niet meer dan € 10.000,- aan schadevergoeding dient te betalen. Er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat met “jaar” iets anders is bedoeld dan kalenderjaar. Fortas is aansprakelijk voor de diefstal van tenminste 1 coil in 2013 en ook voor tenminste 1 coil in 2014. Een coil kost gemiddeld € 11.079,74. Fortas zal dus worden veroordeeld tot het maximumbedrag van € 10.000,- voor het jaar 2013 en € 10.000,- voor het jaar 2014. Fortas heeft geen werkbare informatie verschaft over hetgeen maximaal door de verzekeringsmaatschappij van Fortas aan Fortas wordt uitgekeerd, zodat aan die bepaling in art. 12.1.4 van haar algemene voorwaarden voorbij wordt gegaan.
7.3.5
Gedaagden hebben slechts in abstracto aangevoerd dat van [eiseres] mag worden verwacht om de bij (de) [gedaagden] teruggevonden platen alsnog te verkopen. Alleen al omdat zij onvoldoende met feiten hebben onderbouwd dat de verkoop van dergelijke tweedehands platen ook behoorde tot de normale zaaksvoering van [eiseres] , wordt voorbij gegaan aan de stelling dat [eiseres] wat dit betreft haar schade diende te beperken.
7.4.1
[eiseres] vordert verder aan gederfde nettowinst € 27.992,91. Zij stelt per ton staal 20% winst te maken, zijnde € 82,- per ton (nrs. 55 en 124 dagvaarding en 67 repliek). Ter onderbouwing heeft zij als productie 20 een berekening overgelegd. Er is 341.377 ton staal gestolen.
Fortas heeft in haar algemene voorwaarden bedongen dat zij niet aansprakelijk is voor bedrijfs- en gevolgschade, waaronder in ieder geval wordt verstaan geleden verlies en gederfde winst (rov. 2.1 sub f tussenvonnis). Ten aanzien van Fortas wordt deze schadepost dan ook afgewezen.
7.4.2
Intergarde heeft op zich geen bezwaar gemaakt tegen de berekeningswijze, maar heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat [eiseres] door de diefstal minder winst heeft gemaakt en verder dat bij de berekening geen rekening is gehouden met kosten die normaal van de winst afgaan (nrs. 6.8-6.9 antwoord en 5.17-5.22 dupliek).
7.4.3
Zoals hiervoor is overwogen zal als schadevergoeding worden toegewezen de inkoopprijs van de coils. Nu niet anders is gebleken moet het ervoor worden gehouden dat [eiseres] met dat bedrag nieuwe coils kan inkopen en die weer verkopen, waarmee zij de thans gevorderde winst alsnog kan behalen. Daarmee is de post gederfde winst in dit geval niet als schade toewijsbaar.
7.5
In het tussenvonnis is in rov. 4.7.2 geoordeeld dat de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn. De facturen die [eiseres] heeft overgelegd als productie 36 bij dagvaarding bevatten onvoldoende gedetailleerde specificatie om te kunnen controleren of de werkzaamheden die aldaar zijn gefactureerd, de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. De rechtbank zal [eiseres] volgen in haar subsidiaire vordering wat dit betreft zodat die kosten worden begroot op € 2.539,30.
In rov. 4.7.3 van het tussenvonnis is geoordeeld dat de door [eiseres] gemaakte kosten in de strafzaak tegen de [gedaagden] toewijsbaar zijn en begroot zullen worden op twee punten van het liquidatietarief. Er zijn geen redenen om thans anders te oordelen. De kosten worden begroot aan de hand van tariefgroep V.
7.6
De schade waarvoor Fortas aansprakelijk is, is de waarde van de gestolen coils in de periode 20 oktober 2013 tot en met 10 maart 2014. De schade waarvoor Intergarde aansprakelijk is, bestaat eveneens uit de waarde van de gestolen coils, maar dan vanaf 31 december 2013 tot en met 10 maart 2014. Daarmee rust op Fortas en Intergarde de verplichting tot vergoeding van dezelfde schade in de zin van art. 6:102 BW voor wat betreft de in de periode 31 december 2013 tot en met 10 maart 2014 gestolen coils. Voor die schade zijn zij dus hoofdelijk aansprakelijk. Dat alvorens sprake is van hoofdelijkheid in de zin van art. 6:102 BW ook nog voldaan zou moeten zijn aan enkele andere door Intergarde in nr. 5.17 en 5.18 antwoord genoemde vereisten, valt niet in art. 6:102 BW te lezen. Fortas kan echter voor niet meer worden veroordeeld dan het met [eiseres] overeengekomen maximum aan schadevergoeding, zoals hiervoor in rov. 7.3.4 is bepaald.
7.7
Aan de over en weer gedane bewijsaanbiedingen wordt niet toegekomen, zodat die aanbiedingen worden gepasseerd.
De wettelijke rente zal worden toegewezen als gevorderd. Al met al betekent dit dat Fortas en Intergarde zullen worden veroordeeld om aan [eiseres] hoofdelijk te betalen 9 coils x € 11.079,74 = € 99.717,66, met dien verstande dat Fortas door [eiseres] voor niet meer dan € 20.000,- mag worden uitgewonnen en Intergarde voor niet meer dan 8 x € 11.079,74 (= € 88.637,92), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2014.
Gedaagden worden ook veroordeeld in de kosten gemaakt door [eiseres] in het kader van de strafzaak tegen de [gedaagden] , begroot op € 3.414,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de gevorderde dag van 5 september 2014.
Gedaagden worden verder hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de incassokosten, begroot op € 2.539,30 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (12 januari 2017).
Gedaagden hebben te gelden als overwegend in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten, inclusief die van het vrijwaringsincident, en de gevorderde nakosten. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 3.894,- aan griffierecht, € 85,21 kosten betekening dagvaarding, € 6.828,- (1 punt antwoord vrijwaring, 1 punt dagvaarding, 1 punt comparitie, 1 punt conclusie van repliek) salaris advocaat.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

8.De feiten in zaak C/03/2360444 / HA ZA 17-286

8.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of onvoldoende gemotiveerd betwist staat het volgende vast.
a. [eiseres] is een groothandel in ijzer- en metaalwaren. Zij heeft een productielocatie op de [adres] te [vestigingsplaats] waar zij in elk geval “coils” (grote rollen staal) verwerkt door deze bijvoorbeeld in platen te knippen. De productielocatie werd bewaakt door Fortas en Intergarde. [gedaagde sub 1] werkte voor [eiseres] op de locatie [adres] tussen in elk geval begin oktober 2013 tot en met 10 maart 2014.
b. op zondagavond 20 oktober 2013 na 18.30 uur heeft een surveillant van Fortas [gedaagde sub 1] op de werkplek [adres] aangetroffen terwijl hij toen geen werkzaamheden voor of namens [eiseres] verrichtte.
c. Op 10 maart 2014 na 18.00 uur zijn [gedaagden] c.s. door de politie aangehouden op het adres [adres] . [gedaagde sub 1] had toen in elk geval zonder enige opdracht van [eiseres] 1 coil in platen gesneden. [gedaagde sub 2] is aangehouden toen hij met zijn auto die platen kwam ophalen.
d. Op 11/12 maart 2014 heeft [eiseres] 59 platen met een totaalgewicht van 45.140 kg opgehaald bij [naam vof] V.O.F.
e. Het hof Den Bosch heeft ten aanzien van [gedaagden] c.s. bij onherroepelijk arrest van 13 oktober 2016 (productie 4 dagvaarding) bewezenverklaard dat elk van hen “
in de periode van 20 oktober 2013 tot en met 10 maart 2014, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het bedrijfsterrein van [naam bv] B.V. heeft weggenomen staal, toebehorende aan [naam bv] B.V., waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door buiten reguliere werktijd gebruik te maken van de sleutel van het bedrijfsterrein en de code van het alarm, in het bezit van verdachte (noot rechtbank: in de bewezenverklaring van [gedaagde sub 2] zijn de net genoemde laatste vijf woorden vervangen door
“welke in het bezit was van een mededader van verdachte”) uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [naam bv] BV.” Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “
diefstal door twee of meer verenigde personen. meermalen gepleegd.”, en beiden straf opgelegd. In beide zaken is [eiseres] , die zich heeft gesteld als benadeelde partij, niet-ontvankelijk verklaard met de bepaling dat zij haar eigen kosten dient te dragen.

9.Het geschil in zaak C/03/2360444 / HA ZA 17-286

9.1
Eiseressen vorderen dat de rechtbank [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor zover mogelijk hoofdelijk bij vonnis in vrijwaring, voor zover mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak veroordeelt om aan Fortas en Intergarde te betalen:
- datgene waartoe Fortas en Intergarde in de hoofdzaak jegens [eiseres] mochten worden veroordeeld;
- de kosten van de vrijwaring, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindvonnis tot aan de dag van betaling;
- de nakosten betreffende de vrijwaring, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op € 131,- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van het vonnis zal dienen plaats te vinden, vermeerderd met € 68,-, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging daarvan tot de dag der voldoening,
een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
Zij leggen aan deze vordering ten grondslag dat als zij, eiseressen, in de hoofdzaak worden veroordeeld omdat zij de productielocatie onvoldoende hebben bewaakt waardoor diefstallen konden plaatsvinden, die diefstallen zijn gepleegd door [gedaagden] c.s. Die diefstallen zijn ten opzichte van eiseressen onrechtmatig.
9.2
[gedaagde sub 1] . en [gedaagde sub 2] voeren ieder voor zich verweer.

10.De beoordeling in zaak C/03/2360444 / HA ZA 17-286

10.1
Eiseressen hebben aan gedaagden betekend de door [eiseres] in de hoofdzaak aan thans eiseressen betekende dagvaarding met 37 producties. Dit betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat de [gedaagden] in dit geding wisten althans hadden kunnen weten dat volgens [eiseres] door de [gedaagden] al dan niet tezamen in de periode van 20 oktober 2013 tot en met 10 maart 2014 op 20 oktober 2013 1 coil is gestolen, op 11 november 2013 1 coil, op 20 november 2013 1 coil, op 2 december 2013 2 coils, op 31 december 2013 2 coils, op 8 januari 2014 1 coil, op 27 januari 2014 1 coil, op 3 februari 2014 1 coil, op 12 februari 2014 2 coils en op 24 februari 2014 1 coil + platen. De [gedaagden] zouden dus al dan niet tezamen 10 maal een verboden bezoek op de [adres] hebben gebracht. Hierbij hebben zij volgens [eiseres] in totaal 13 coils en een aantal platen gestolen. Gelet op de dagvaarding van [eiseres] weten de [gedaagden] in dit geding eveneens dat [eiseres] in de hoofdzaak in totaal € 180.779,77 vordert (zie ook nr. 2 conclusie van antwoord [gedaagde sub 1] ) en dat dit hoofdzakelijk 13 ( [gedaagde sub 2] spreekt in nr. 27 conclusie van antwoord over 15) beweerdelijk gestolen coils betrof.
10.2.1
Gelet op hetgeen [gedaagde sub 1] wist in elk geval behoorde te weten zoals hiervoor in rov. 10.1 is vermeld, mocht hij in zijn antwoord niet volstaan met de enkele abstracte stelling dat hij vijf coils (rollen staal) hoogstens zes coils heeft gestolen (nr. 8 conclusie van antwoord) of in totaal circa zes (nr. 11 conclusie van antwoord). Onder meer art. 21 Rv brengt in een geval als het onderhavige mee dat [gedaagde sub 1] volledig en naar waarheid concreet vermeldt op welke van de hiervoor in 10.1 genoemde data hij telkens op [adres] iets heeft gestolen en wat hij daar heeft gestolen en wiens hulp hij daarbij heeft gebruikt (vergelijk AG Machielse in nr. 12 bij HR 4 juli 2000, NJ 2000/581). Na een dergelijke concrete verklaring hadden eiseressen desgewenst bewijs kunnen leveren dat en op welke andere data [gedaagde sub 1] verder nog coils en/of platen heeft gestolen. Bij gebrek aan een voldoende gedetailleerde verklaring zijdens [gedaagde sub 1] verkeren eiseressen nu in de situatie dat zij niet precies weten welke feiten zij nog moeten bewijzen en welke vijf of zes of circa zes door [gedaagde sub 1] erkende diefstallen vaststaan. De gevolgtrekking die uit dit niet naleven van de informatieverplichting van art. 21 Rv wordt gemaakt, is dat ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde sub 1] 13 coils heeft gestolen. In de hoofdprocedure is de door eiseressen te betalen schadevergoeding vastgesteld op minder dan 13 coils. [gedaagde sub 1] dient dus in elk geval dat bedrag aan eiseressen te betalen.
10.2.2
[gedaagde sub 1] was in de strafzaak een verdachte die de diefstal van een aantal coils had bekend al voordat de strafzaak ter zitting werd behandeld. Alleen al gelet daarop mocht [eiseres] zich in de strafzaak melden als benadeelde partij. Dat het hof ’s-Hertogenbosch [eiseres] niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren (zie art. 361 lid 3 Sv), zoals het hof overwoog, kan niet aan [eiseres] worden toegerekend. Daarmee komen ook de kosten die [eiseres] heeft gemaakt in de strafzaak, voor rekening van [gedaagde sub 1] .
10.2.3
Al met al ligt de vordering tegen [gedaagde sub 1] voor toewijzing gereed en dient hij in de kosten van het geding, ook de kosten van de vrijwaringsprocedure in de hoofdzaak en de kosten van die hoofdzaak, te worden veroordeeld.
10.3
[gedaagde sub 2] heeft in zijn antwoord een exposé gegeven over de ins en outs van art. 161 jo art. 151 Rv. [gedaagde sub 2] is zich dus bewust van de dwingende bewijskracht van zijn strafrechtelijke veroordeling door het hof ’s-Hertogenbosch van 13 oktober 2016 waarbij hij op tegenspraak is veroordeeld wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. Het moet er tevens voor worden gehouden dat hij weet dat hij tegenbewijs had moeten aanbieden tegen die dwingende bewijskracht. In de randnrs. 5 tot en met 13 is een dergelijk aanbod niet te lezen en in randnr. 43 heeft [gedaagde sub 2] alleen bewijs aangeboden van feiten waarvan op hem de bewijslast rust. Nu op hem niet de bewijslast rust van de diefstal noch van het feit dat hij niet heeft gestolen, wordt het ervoor gehouden dat [gedaagde sub 2] geen tegenbewijs heeft willen aanbieden van de feiten waarvoor hij door het hof strafrechtelijk is veroordeeld. Bij één en ander wordt meegewogen dat [gedaagde sub 2] in zijn antwoord alleen heeft verwezen naar verklaringen neergelegd in het strafdossier en/of in zittingsproces-verbaal (zie zijn voetnoten 2 tot en met 6). Het moet er zonder nadere maar ontbrekende toelichting voor worden gehouden dat die verklaringen door de strafrechter zijn gewogen en beoordeeld. In het hierna volgende moet er daarom van worden uitgegaan dat [gedaagde sub 2] meermalen coils heeft gestolen van [eiseres] .
10.4
Met inachtneming van hetgeen hiervoor in rov. 10.3 is geoordeeld, geldt ook voor [gedaagde sub 2] hetgeen hiervoor in rov. 10.2.1 is geoordeeld. Ook [gedaagde sub 2] heeft geen concrete gegevens verschaft aan de hand waarvan kan worden vastgesteld op welke dagen hij heeft meegewerkt aan de diefstal van de coils. Hij heeft slechts in abstracto aangevoerd dat hij op drie of vier data platen heeft opgehaald (nr. 30 antwoord). Aan deze nalatigheid om te voldoen aan art. 21 Rv, wordt dezelfde gevolgtrekking verbonden als de gevolgtrekking zoals vermeld in rov. 10.2.1
10.5
Voor hetgeen [gedaagde sub 2] verder omtrent de schade heeft aangevoerd, geldt hetzelfde als hiervoor in rov. 10.2.2 en 10.2.3 is overwogen. Hij is verder op grond van art. 6:166 BW en met inachtneming van hetgeen hiervoor in rov. 10.4 is overwogen, hoofdelijk aansprakelijk voor de volledige schade. Het door eiseressen gevorderde is daarmee ook ten opzichte van [gedaagde sub 2] toewijsbaar.
10.6
De [gedaagden] hebben te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Zij worden dan ook in de kosten van dit geding veroordeeld, inclusief de kosten van het laste van [gedaagde sub 2] gelegde beslag. Aan de zijde van eiseressen worden die kosten begroot op € 0,0 aan griffierecht (art. 4 lid 1 sub e Wet griffierechten), € 108,31 betekening dagvaarding en € 3.414,- salaris advocaat. De beslagkosten worden begroot op € 618,- griffierecht, € 1.707,- salaris advocaat en € 313,26 explootkosten.

11.De beslissing

De rechtbank:
In zaak C/03/231071 / HA ZA 17-59:
11.1
veroordeelt Fortas en Intergarde hoofdelijk, met dien verstande dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd, om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen € 99.717,66, met dien verstande dat Fortas door [eiseres] voor niet meer dan € 20.000,- mag worden uitgewonnen en Intergarde voor niet meer dan € 88.637,92, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 5 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
11.2
veroordeelt Fortas en Intergarde hoofdelijk, met dien verstande dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd, om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen € 3.414,- te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 5 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
11.3
veroordeelt Fortas en Intergarde hoofdelijk, met dien verstande dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd, om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.539,30 te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding (12 januari 2017);
11.4
veroordeelt Fortas en Intergarde hoofdelijk, met dien verstande dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd, om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen de aan haar zijde gerezen kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 10.807,21, en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW te rekenen vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening;
11.5
veroordeelt Fortas en Intergarde hoofdelijk, met dien verstande dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd, om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen de nakosten, begroot op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken na de datum van dit vonnis en Fortas en Intergarde niet vrijwillig aan de veroordeling hebben voldaan;
11.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
11.7
wijst af het meer of anders gevorderde;
in zaak C/03/236044 / HA ZA 17-286
11.8
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan Fortas en Intergarde te betalen datgene waartoe Fortas en Intergarde in de hoofdzaak jegens [eiseres] zijn veroordeeld zoals hiervoor in de nrs. 11.1 tot en met 11.5 is vermeld;
11.9
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan Fortas en Intergarde te betalen de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Fortas en Intergarde in totaal begroot op € 6.160,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dag van deze uitspraak tot aan de dag van betaling;
11.1
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan Fortas en Intergarde te betalen de nakosten betreffende de vrijwaring, begroot op € 131,- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van het vonnis zal dienen plaats te vinden, vermeerderd met € 68,-, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging daarvan tot de dag der voldoening;
11.11
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
11.12
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken.