3.3.1Feit 1
Op 26 oktober 2017 heeft J.J. [slachtoffer] aangifte gedaan van poging doodslag dan wel zware mishandeling. Aangever heeft verklaard dat hij die dag in de woning van [getuige] , gelegen aan de [adres] , aanwezig was. Het dochtertje, zoontje en een vriendin van [getuige] waren ook in de woning aanwezig. Aangever hoorde gerommel vanuit de richting van de voordeur. De tussendoor vloog open en voordat aangever zich had omgedraaid voelde hij keihard een vuist achter in zijn nek. Hij draaide zich om en zag dat het [verdachte] (de verdachte) was, de ex-partner van [getuige] . De verdachte keek ontzettend kwaad naar aangever en begon letterlijk op hem in te rammen met beide vuisten. De verdachte sloeg aangever in zijn nek en op zijn linker bovenarm/schouder. Aangever probeerde weg te komen, maar dat lukt niet omdat zijn voet klem zat tussen de stoel en het bankje van de tafel. Aangever kon alleen maar zijn linkerarm opheffen om de slagen af te weren. Op een gegeven moment liep de verdachte naar de keuken. Aangever stond nog steeds bij de tafel. Aangever zag dat de verdachte een keukenla opentrok. Hij pakte er een groot keukenmes uit en hield dat in zijn linkerhand en in zijn andere hand hield hij een bestek mes vast. Met beide messen in zijn handen, kwam de verdachte op aangever af gerend. Hij schreeuwde ‘ik maak je af’ en ‘ik maak je dood’. De verdachte hakte met het keukenmes in de richting van aangever. Aangever weerde het mes af met zijn linkerhand. De verdachte bleef doorhakken met het grote mes waardoor aangever gewond raakte aan de bovenzijde van zijn linkerhand en zijn linker onderarm. Aangever had ook pijn aan zijn hoofd en voelde op een gegeven moment het bloed over zijn hoofd stromen. Aangever kon de verdachte bij zijn polsen vastpakken. De verdachte schreeuwde dat aangever hem los moest laten. Ook [getuige] schreeuwde dat aangever de verdachte los moest laten. Aangever heeft toen losgelaten en is weggerend naar de buren.
Door een forensisch geneeskundige werden bij aangever meerdere littekens met en zonder korstvorming op de huid geconstateerd. Die littekens passen bij oppervlakkige kras- en snijverwondingen.
Getuige [naam] heeft verklaard dat zij niet heeft gehoord dat de verdachte heeft geroepen dat hij aangever wilde dood maken of van het leven wilde beroven. De verdachte heeft wel tegen aangever gezegd dat hij de woning moest verlaten. De getuige heeft ook niet gezien dat de verdachte een steekbeweging naar aangever heeft gemaakt met het mes.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het mes heeft gepakt omdat hij aangever wilde wegjagen uit de woning. Hij heeft aangever niet gestoken met het mes. Hij heeft alleen zwaaiende bewegingen met het mes gemaakt om hem af te schrikken. Het is nooit zijn bedoeling geweest om aangever de doden.
Poging doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken duidelijk is geworden dat de verdachte niet de intentie heeft gehad om aangever te doden. De vraag die voorligt is echter of er voorwaardelijk opzet op de dood van aangever kan worden afgeleid uit het handelen van de verdachte. Hierbij dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood bij aangever zou kunnen intreden. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte daadwerkelijk steekbewegingen heeft gemaakt richting aangever. Aangever verklaart weliswaar dat verdachte met het mes ‘naar hem hakte’, maar dit wordt niet ondersteund door de verklaring van de enige andere directe getuige: [naam] .
De verdachte heeft toegegeven met het mes te hebben gezwaaid. De rechtbank acht dat bewezen. Uit het bewijsmateriaal valt evenwel niet de conclusie te trekken dat dit zwaaien in de buur van de hals of keel van [slachtoffer] , of van enig ander vitaal lichaamsdeel, heeft plaatsgevonden. Daarom kan niet de conclusie worden getrokken dat verdachte willens en wetens het aanmerkelijk risico op de dood van [slachtoffer] heeft op de koop toe heeft genomen.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Poging zware mishandeling?
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen aangever en de verdachte, waarbij de verdachte een mes in zijn handen heeft gehad. Door zich te verweren heeft aangever op zijn handen, armen en hoofd oppervlakkige kras- en snij verwondingen opgelopen. Dit letsel is niet zo ernstig dat er juridisch gezien sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat neemt niet weg dat de verdachte gemakkelijk zwaar lichamelijk letsel had
kunnenveroorzaken bij aangever, bijvoorbeeld in de vorm van verwondingen aan pezen, zenuwen en gewrichten. Met andere woorden: er bestond een aanmerkelijke kans op. Deze kans heeft de verdachte ook aanvaard door op een korte afstand van aangever zwaaiende bewegingen te maken met het mes. De rechtbank acht derhalve een poging op tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen.
Feiten 3 en 4De rechtbank volstaat ten aanzien van het tenlastegelegde onder de feiten 3 en 4 met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman ten aanzien van dat feit geen vrijspraak heeft bepleit.
Feit 3
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het proces-verbaal van bevindingen ter zake handmatig uitlezen GSM.
Feit 4
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het proces-verbaal van bevindingen ter zake handmatig uitlezen GSM.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Volgens vaste jurisprudentie is voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659).
De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen ‘als ik jou tegen kom ben je de mijne’
weliswaar schrik teweeg konden brengen bij aangever, maar objectief gezien niet bedreigend genoeg zijn om in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat de verdachte tot handelingen zou hebben kunnen overgaan die de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg konden hebben.
Dit betekent dat de verdachte van het tenlastegelegde onder 2 zal worden vrijgesproken.